Nieuwe
Tilburgse Courant - dinsdag 19 november 1940
November
Om geen schele oogen te krijgen van haar
zusteren met een schoonen naam hebben ze de elfde statie
van het jaar gezegd: "En gij, gij zult November
heeten!"... Zoo loopt die maand nu rond met een naam
boven haar stand, welke haar op 't lichaam hangt lijk
een veel te deftig kleed. De encyclopedieën vertellen er
misschien iets anders van doch dat is niet zoo erg. De
menschen achten het toch niet noodig veel daarin te
lezen omdat ze al kinderlijk tevreden zijn met den
goudbedrukten band. Dus kunt ge rustig aan het
fantaseeren slaan indien uw geest zich graag daarmee
vermeit... In geen geval moogt gij het echter liegen
heeten, dat de toenaam van November "slachtmaand" luidt.
Dit komt wijl de varkens dan in balkenbrij veranderen.
Zoo was het tenminste in de dagen van de gevulde
vetpotten en die illusie hebben ze maar stilzwijgend
laten voortbestaan. Waarom zouden we de dingen ook niet
eens schooner zien dan ze zijn?...
Aan de deur van November staan al de
Heiligen te dringen, die te laat kwamen toen de
feestdagen werden uitgedeeld. Realisten als ze zijn,
hebben zij de wijsheid van het halve ei en den leegen
dop gekend, want anders waren ze zeker niet met zoo'n
kalen Novemberdag accoord gegaan. Wie viert er nou toch
in November feest! 't Is alles even miserabel wat ge
buiten ziet: naakte boomen, die om erbarmen smeeken met
al hun armen naar omhoog, vergane glorie als vuile
bladeren in een sloot bijeen gewaaid, wat doodgevroren
bloemenresten in uw tuin, een simpel plakske
knollengroen met wat schuchtere winterrogge, welke nog
geen naam mag hebben, op de velden... Daar hebt gij 't
al bijeen!... Geen wonder, dat gij reeds bij de eerste
stappen van deze trieste maand uw denken aan de dooden
wijdt. De heele wereld is thans een doodenakker, waar de
versleten zomerschoonheid moet vergaan zooals op de
kerkhoven van de menschen de afgedragen wapenrustingen,
die de ziel heeft weggeworpen, te roesten liggen....
't Moet ook in November geweest zijn, dat
de stormen geboren werden. Gelijk een misdadiger
weerkeert naar de plaats van zijn misdrijf, komen de
stormen terug naar de wieg hunner rampzalige geboorte.
Als getergde stieren rennen zij zinloos door de straten,
door de bosschen met hun dreven en over de velden. Ze
beuken hun doldrieste koppen tegen de muren van de
huizen. Ze slingeren hun lange grijparmen met
spierballen van staal om de kermende boomen en vellen
den trotschen eik, die zich een koning dacht. De wolken
boven de wereld geraken door de alteratie overstuur, ze
slaan op drift en stormen stuurloos als een kudde
paarden in de steppe mee naar de onbekende einders toe.
Gij, die een dichter zijt, spreekt hier wellicht van
grootsch maar ik heb een afkeer van die brute kracht
zooals ik een weerzin tegen heel November voel...
CANTECLEER