CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
AUTEURS

PRINT

Cantecleer (ps. van Pierre van Beek) - columns

 redactie: Ben van de Pol

 

Nieuwe Tilburgse Courant - donderdag 3 oktober 1940

 

 

Herfst

 

De herfst heeft weer zijn bouwvallig huis onder den blooten hemel betrokken... In de stad merkt ge daar niet zoo veel van! Ge loopt in uw demi en denkt: "'t Mocht al best een overjas zijn." Niemand draagt haar echter reeds. Daarom laat gij het ook maar na, want de eene mensch kijkt graag naar den andere... Wanneer ge den herfst wilt zien in vol ornaat en ongecultiveerden staat gelijk God hem uit Zijn hand liet vallen, dan moet ge naar den buiten gaan. Daar staat ge hem zóó met alle twee uw voeten op zijn lijf. Ge ziet hem met zijn verwarde haren zitten langs de ruige wegkanten, waarop het alom kwijnt en dort. Hij gaat over de velden van de spurrie en de knollen, die als bij tooverslag verrezen zijn, waar eens de rogge weelderig te wiegen stond. Hij leeft in het gastvrije loofbosch, dat door de alteratie van zijn komst brons is uitgeslagen en al zijn bladeren, vóór hun val, nog even scherper ruischen laat. Ge staat er op als uw voet trapt op een beukennootje, op een eikel of op een tamme kastanje van gepolitoerd bruin, alle vruchten, die symbolen van den herfst maar daarnaast ook vreugden van de kinderen en van kinderlijke menschen zijn...

De herfst is ook de tijd van de dwazen, de schilders en de dichters. Mijn buurman ziet tusschen hen geen onderscheid. Daar is hij een nuchter koopman voor, die ijskoud van liquidatie-uitverkoop van den zomer spreekt als hij den herfst bedoelt. Wat gij tenminste nog te profaneerend vindt... Doch reageeren op het vallen van het blad doen ze toch alle drie, de dwazen, de schilders en de dichters... Voor de eersten moet ge het maar eens aan de psychiaters vragen, van de anderen vertel ik het u zelf.

De schilder maakt nog eens "een doekje" klaar. Met dit "doek" onder den eene en zijn kist onder den anderen arm zoekt hij een windvrij plekje bij een beukenlaan en daar vecht hij dan hartstochtelijk met de kleuren totdat het "doek" te leven komt... De dichter wandelt door het bosch en ziet schuin tusschen de boomen de laatste zon staan als een gouden harp, waarop de vallende bladeren het weemoedig liedje van hun sterven tokkelen. Hij ziet de ragfijne herfstdraden zweven lijk zilveren engelenharen, waaraan de vruchten van zijn schoonste denken tot ver boven de wolken varen. Hij ziet de boomen peinzen, het water van een verscholen ven het voorhoofd fronsen bij het vallen van een dor stuk tak en hij ziet nog een heeleboel andere, gekke dingen, waar een wijs mensch niets van speurt...

Zou mijn buurman dan tóch gelijk hebben?... En gij, die huivert door de stad in uw demi terwijl het eigenlijk uw overjas moest zijn?... Och kom, laten we mild zijn jegens de menschen want het is de tijd van het vallen van het blad...

 

CANTECLEER