CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
AUTEURS

PRINT

Cantecleer (ps. van Pierre van Beek) - columns

 redactie: Ben van de Pol

 

Nieuwe Tilburgse Courant - dinsdag 10 september 1940

 

 

Boeken

 

Achter het glas van de kast staan mijn boeken als soldaten in het gelid. Vele menschen hebben boeken. Omdat zonder hen de twee gipsen monniken in bruine pij, die een goede tante ten geschenke gaf, niets zouden vinden om te steunen. Dit zijn de doode boeken met een mooien band, die ge vindt op de glaskast van het salon zooals ge antiek treft in het huis van den parvenu. Ook sommige menschen hebben boeken. Boeken, welke niet zwijgend te pronken staan, maar tot u spreken zoodra ge ze aankijkt omdat ze u wat vertellen moeten. Dit zijn boeken met een ziel! Ze behoeven geen gouden band ter bedekking van een geestelijke schamelheid noch als een uithangbord voor eigen voortreffelijkheid. Ze dingen niet opdringerig naar de gunst van iedereen, maar schenken wel gul hun hart aan wie hun stille taal verstaat en om hun vriendschap vraagt...

Zoo kunt ge peinzen, wanneer ge staat voor zulk een boekenschat, die de schoonste gedachten van de beste menschen kent en tevens de voetstappen conserveert in de baan, waarlangs uw eigen leven is gegaan. Immers: gij naamt toch niet de telefoon en spraakt tot uw boekhandelaar: "Vul mij die kast van zooveel meter plank!" Welneen, gij hebt uw kapitaal, met zorg en vlijt, in vele jaren tijd, bijeengegaard en daardoor leeft in ieder boek, tusschen de bezielde bladen door, nog een afzonderlijke geschiedenis, nauw verbonden aan die van u zelf. Als het moet kunt ge ze wel op den tast en met gesloten oogen herlezen van de planken, want iedere band heeft zijn eigen plaats sinds ongetelde jaren... En dan vragen sommige menschen nog: "Wat doet ge toch met al die boeken?"...

Hoe moet ge zulken antwoorden opdat ze u begrijpen zullen? Wanneer ge dien band neemt met het vlammend rood, welke ge kocht toen ge pas twintig waart, kunt ge tot hen toch niet orakelen: "Hier ligt een stuk van mijn jeugd in mijn hand"... Of bij dien dikken daar: "Die heeft van mij een mensch gemaakt"... En bij dat schuchtere verzenbundeltje er naast, waarmede ge eens dweepte, moogt ge thans toch niet verraden, dat hieruit een jonge liefde opnieuw voor u openbloeit telkens wanneer gij dit maar wenscht... Dan lacht ge maar zoo'n beetje onnoozel alsof ge u zwaar schuldig voelt. Intusschen echter koestert ge stil het geheim van uw boeken, waarvan ge er geen een zoudt willen missen, als een kleinood in het juweelkistje van uw hart...

 

CANTECLEER