Nieuwe
Tilburgse Courant - dinsdag 13 augustus 1940
Nacht
De nacht is begin en einde tegelijk omdat
hij den ouden dag vastknoopt aan den nieuwe. De nachten
gaan over de wereld zonder haast maar met den zekeren
stap van een, die weet, dat geen tijd hem bindt en geen
macht hem zal weerstaan. Zoo schrijden de nachten al
millioenen jaren. Ge zijt er mee vertrouwd geraakt en
toch zit de jongste telkens weer evenvol geheim als toen
het licht van de duisternis gescheiden werd.
Ge hebt nachten, welke van asfalt zijn,
zoo zwart als doodzonden. 't Is in zulke nachten, dat de
hellewagen, die duivelen met bokspooten en een grauwen
staart zes maal om het beestig lijf gekringd besturen,
de verdoemde zielen naar hun donkere krochten rijdt. Als
ge goed oplet, kunt ge hun steunen hooren en voelt ge
hun kilte over de velden huiveren. Voor deze nachten
vluchten de sterren en gij sluit uw ramen met twee
groote grendels...
Maar ge hebt ook nachten van paarlemoer.
Als de volle maan te filosofeeren zit achter het ronde
gat, waaruit de muntmeester van den hemel des daags -
toen gij het niet kont zien - een nieuwen rijksdaalder
sloeg. In zulke nachten schieten uw vensters op eigen
krachten los. Gij beleeft plezier er aan want ze zijn
als een feest - niet uw vensters maar die nachten! De
hemelpoort staat open gelijk een jonge lentedag ter
ontvangst van de zalige zielen, die in heele processies
met vaandels en zang opwaarts trekken. Indien gij uw
hoofd steekt in zoo'n nacht, zult ge hun doorstraalde
gestalten zien en den lof van den Schepper hooren
verkonden...
Dan hebt ge nog de kwakkelnachten. Die
dragen geen donker en geen licht zoodat ge eigenlijk
niet weet, wat ge er aan hebt. Dit zijn de nachten van
de halfslachtigen, de slappelingen, de veinzers, de
mooipraters, de van-twee-walletjes-eters en de
huik-naar-den-wind-hangers, die eeuwig als doolaards
over de wereld moeten zwerven omdat hel noch hemel een
plaats voor hen biedt. Méér kunt ge hiervan niet
verhalen doch het is ook genoeg gezegd...
Zoo keeren de nachten dus verschillende
gezichten naar de menschen. Ieder tracht hieruit te
lezen naar eigen aard. Maar géén is er, die u vertellen
kan, dat hij tot op den bodem keek, want alle nachten
zijn zóó diep, dat de grond van hun mysterie voor élk
menschenoog verdoken blijft... Misschien komt het
daarvan, dat wij des nachts geen helden zijn!...
CANTECLEER