Nieuwe
Tilburgse Courant - donderdag 4 juli 1940
In een
slootje
Wat ge in zoo'n slootje toch beleven
kunt! Zonder een speciale gedachte heb ik het mij tot
rustplaats gekozen, na een wandeling door het van hars
geurige dennenbosch, waar de zomer heet en loom tusschen
de zongevlekte boomen dreef. 't Is een heel gewoon droog
slootje. Als 't koren met zware halmen over de komst van
den maaier, die iederen dag mag zijn, te peinzen staat,
kunt gij er honderd en méér vinden op het hooge land van
Brabant. Ge vermoogt het u wel voor te stellen: zoo'n
greppeltje met ruige kanten van taai gras en een bodem
van bladeren, waarvan de oudste, die onder liggen, vele
seizoenen zagen te sterven gaan. Als gij er over loopt,
veeren ze mee met den tred uwer voeten gelijk het
kostbare smyrnatapijt in de eerste klas trouwzaal van
het stadhuis.
Nauwelijks zit ik, of zie!... Daar wordt
al het gordijn gehaald voor het avontuur, dat ge overal
beleven kunt in Gods tuin als uw gemoed niet stomp is
voor de kleine dingen der natuur. Krr... krr!... zaagt
het plots zacht aan mijn voeten door den rullen grond,
waarbij het bladerendek ritselend wordt omhoog gedrukt.
Dat moet een mol zijn! En zoo maar rats, vlak onder mijn
rechtervoet! Hebt gij ooit in uw leven een mol voelen
graven onder uw voet? Ziet ge wel, dat ik mij niet tot
boute taal verstoutte als ik van een avontuur
gewaagde!... Kan ik het helpen, dat ik nu eensklaps aan
menschen denken moet bij het wroeten van dien mol,
onzichtbaar onder den grond? Als ik een keus moest doen,
is mij de mol het sympathiekst. Hij toch kreeg in zijn
benoemingsbesluit van Onze Lieve Heer het wroeten tot
een taak. En wie met toewijding zijn taak vervult - hoe
nietig deze ook zij - maakt aanspraak op respect.
Krr... krr!... zingt de grond. In mijn
verbeelding zie ik genagelde kussenhandjes, die als
schepjes aan weerskanten uit een fluweelen jasje steken,
klauwen door de droge aarde. Zal de mol zich nog
vertoonen gaan? Hij hoeft het niet. Ook zonder dat is
hij mijn vriend. Hij was dit al toen ik mij nog een kind
wist. Dit komt wijl hij in dien gulden tijd zoo listig
de gekleurde eieren verstopte in onzen romantischen tuin
gelijk dat bij u misschien de Paaschvogel of Paaschhaas
deed. Wat ongetwijfeld veel deftiger was maar u toch
niet méér vreugde kan geschonken hebben. 't Is
natuurlijk ook, uit dien hoofde, dat de mol de hooge
bescherming der wet geniet. Ja dat doet-ie, getuige mijn
vriend, die wel eens in het wetboek neust en daar het
bestaan van een Mollen- en Kikvorschenwet ontdekt heeft.
Sindsdien weet ik waarom kikvorschen altijd zulke groote
oogen opzetten. Of mollen zich eveneens verbazen kunnen,
vermocht ik nog niet te achterhalen.
Krr... krr!... zaagt mijn mol. Dan een
onvoorzichtige beweging van mijn voet... weg is hij! Zoo
maar zonder goeden dag te zeggen. Ja, zoo zijn die
mollen nou...
CANTECLEER