De overtreffende trap van heimwee

Ed Schilders over Naarus

Deze column verscheen in het Brabants Dagblad / Tilburg Plus op 10 januari


 

Naarus was met zijn gezin in Arnhem gaan wonen. Waarom, dat weet ik niet. Maar het is duidelijk: hij miste Tilburg. Dan kreeg hij, zoals hij het noemt, ‘vaort naar Tilburg’, en dan klom hij ’s morgens om vijf uur op zijn fielesopée (fiets), zette zijn oudste zoontje achterop, en trapte naar zijn geboortestad. Dat was in 1941. De bruggen waren kapotgeschoten, maar voordat het middag was, was hij in Tilburg. Het deed hem dan goed ‘dè’k zoo wir is ’n bietje m’n mallemoerstaol heb kunne praote.’

‘Naarus’ was de schrijversnaam van Bernard (Bernardus, vandaar Naarus) de Pont, en hij schreef zijn ‘stukskes’ over Tilburg in 1941. Ze werden wekelijks gepubliceerd in de krant Groot Tilburg, onder de naam ‘Brieven van een oud-Tilburger’.

Naarus is, voor zover ik weet, de eerste Tilburgse schrijver geweest die zich in de krant bediende van zijn ‘mallemoerstaal’. Hij staat daarmee vrijwel aan het begin van een traditie die nog steeds voortduurt. Alleen pater Piet Heerkens gaat aan Naarus vooraf met zijn vijf bundels tussen 1938 en 1942. Maar dat zijn gedichten, en Naarus was, zeg maar, de oervader van de Tilburgse columnisten. Hij had de pech dat het oorlog was, en niet alleen als hij van Arnhem naar Tilburg fietste. Groot Tilburg staakte eind 1941 de publicatie, en toen het na de bevrijding van Tilburg weer verscheen, was Naarus niet meer aanwezig in de kolommen van het blad. Al met al schreef hij slechts een dertigtal ‘stukskes’, en die zijn nooit gebundeld in een boekje. Maar wel mooi: ze bersten van de heimwee naar Tilburg.

Naarus miste Tilburg, de Tilburgers, en het Tilburgs. Als hij in Arnhem uiteindelijk één gezellige, pronte dame treft, vindt hij dat een ‘oase in de woestijn’. Zo’n vrouw, merkt hij op, zou in Tilburg ‘heel gewoon’ zou zijn. In Arnhem ziet hij een standbeeld van Maarten van Rossum, en hij schrijft vervolgens een column hoe die Van Rossum in vroeger dagen Brabant geterroriseerd heeft. Alleen de natuur is er mooi, en die biedt in de oorlogsjaren ook veel extra’s als hij op zijn ‘fielesopée’ op zoek gaat naar ‘waaichampignons, ruigtzaod vur m’n knorries, kerstannies en haozelnote’. Weidechampignons: ‘Spulleke, man!’ Het gekste is nog dat die ‘Geldermeense’ geen ‘kneukels’ kennen. Hij schrijft er lyrisch over, over die kneukels die in Tilburg op straat werden uitgevent. ‘Mar wie brengt men ze hier? Noppes mee de klep toe.’ Die kneukels van Naarus zijn, denk ik, de vergrotende trap van heimwee.

In het overigens zeer volledige boek ‘De Paap van Gramschap’ van Ronald Peeters, hèt naslagwerk over Tilburgse schrijvers, komt Naarus niet voor. In geen enkel boek over Tilburg. Wie Tilburg zo gemist heeft als Naarus, verdient beter. Dankzij de medewerking van zijn familie, kunnen de ‘stukskes’ vanaf vandaag gelezen worden op de website Cultureel Brabant. Elke donderdag volgt een nieuwe aflevering. Ze bleven bewaard, want Naarus knipte ze uit, en plakte ze in een oud ‘winkelboek’. Kopieën daarvan kwamen bij toeval terecht bij de redactie van Cultureel Brabant. Wie schrijft, die blijft, zelfs na een fielesopée-tocht door zestig jaar geschiedenis.

De overtreffende trap van heimwee vinden we ook in een van de columns van Naarus. Daarin schrijft hij dat hij begraven wil worden in Tilburg: ‘Aan de oevers van de Leij, temidden van de mensen die ik zo bemind heb.’ Een mooiere wens heeft geen Tilburgse schrijver ooit uitgesproken, maar hij is niet vervuld. Naarus stierf in 1975 in Oosterbeek, en daar ligt hij begraven. Ik hoop voor hem: temidden van weidechampignons, kastanjes en hazelaars.