Toen ik de
kans kreeg de in dialect geschreven columns van Kubke Kladder, die
in 1929 en 1930 in de Nieuwe Tilburgsche Courant verschenen waren,
voor CuBra in de computer te zetten, greep ik die met beide handen
aan. De reden hiervoor was heel simpel: verlekkerd geworden door de
vertelsels van Naarus was ik razend nieuwsgierig naar hetgeen zijn
vóórganger ons te vertellen had én naar de gehanteerde
schrijfwijze van het dialect.
Ik begon
enthousiast en ik bleef enthousiast, hoewel de kwaliteit van de
kopieën de veronderstelling soms wettigde, dat deze ouder waren dan
de originelen. Dat probleem bleek echter niet onoverkomelijk te
zijn. Nadat ik de laatste column verwerkt had, vond ik het jammer
dat het erop zat: Kubke's stukskes smaakten naar meer.
Wáárom
vond ik die columns eigenlijk zo leuk? Dat zat hem op de eerste
plaats in het beeld dat Kubke Kladder, vermoedelijk deels onbewust,
schetste van het leven rond 1930 in zijn directe omgeving. Hij
schrijft, de inleiding en één afleveringgrote magistrale
poëtische ontboezeming uitgezonderd, over alledaagse dingen: het
ongecompliceerde dorpsleven, kleine ergernissen, kwajongensstreken,
bestuurlijke achteloosheid, roomsche hangijzers, volkssport, het
gilde, etc. In de hele serie staat uiteraard het gezag steeds op een
voetstuk, maar af en toe heeft Kubke zijn pen spits aangepunt en
gaat hij zijn boekje te buiten, althans volgens de normen van die
jaren. Zo hier en daar verdenk ik hem zelfs van een opzettelijk
aangebrachte ironische ondertoon.
Kubke is
meer verteller dan schrijver. Zijn stukskes zijn dus geen ijzersterk
opgebouwde, met tal van fraaie volzinnen opgesierde verhalen. Denk
meer aan een gezellig dagelijks gesprek, waarin óók regelmatig
zijwegen ingeslagen worden en verdwalen niet ondenkbaar is. De rode
draad wordt echter nooit door Kubke vergeten, hij keert altijd wel
weer op het goede spoor terug, soms pas in een volgende aflevering.
Haast was in die tijd onbekend!
Op de tweede
plaats was het boeiend te zien hoe Kubke met het Tilburgse dialect
worstelde. Tegenwoordig is de nodige documentatie voorhanden, maar
in 1929 was dat niet het geval en dus moest hij zelf op
ontdekkingsreis, waarbij niet uit het oog verloren mocht worden, dat
van hem verlangd werd dat de abonnees van de krant van Arts zijn
stukskes zonder al te veel inspanningen zouden kunnen lezen. Kubke
heeft het op een voor de hand liggende manier opgelost: hij schrijft
in een mengvorm. Als hij niet precies weet hoe een klank geschreven
moet worden, gaat hij niet vaak op avontuur en schakelt meestal over
op AB. Dat is er mede de oorzaak van dat zijn columns ruim zeventig
jaar na dato ook voor ons bijzonder toegankelijk zijn en heel vlot
weglezen.
Toch nog een
kritische noot over Kubke's schrijfwijze van het dialect. Hij was
beslist geen beroeps- of amateurdialectoloog, want notities over hoe
hij de verschillende klanken op papier zette, is hij gewoon vergeten
te maken. Je vindt dus voor één woord nogal eens verschillende
schrijfwijzen, soms zelfs drie of vier, maar dit is niet storend
voor de lezer, die echt wel weet dat met "ugskes, oogskens en
eugskes" steeds hetzelfde bedoeld wordt. Ook "dè 't,
dè't en dè-'t", "dorp, durp en dörp", en
"melk, mulk en mölluk" zetten je niet op het verkeerde
been. Over enkele vreemde constructies, zoals "schokkerde'n-ie"
en "bliksemafleijer" (lei-jer), verbaas je je maar even.
Een enkele keer bezorgt Kubke je wel een aha-ervaring. Dat gebeurt
als je in zijn stukskes stuit op "doch",
"chapiter", "en block" of "debat".
Petje af voor die eenvoudige dorpse boerenknecht, komt dan
automatisch bij je op! De schitterende dialectwoorden die in zijn
columns opduiken, doen je zijn kleine ontsporingen echter weer vlot
vergeten. Op mijn persoonlijk leven zijn die juweeltjes al van
invloed geweest. Sinds Kubke klazineer ik regelmatig met mijn
buurman (meestal over het weer). Ik weet nu ook wanneer ik een
kasjeneej moet aandoen en met de winter in het vooruitzicht is dat
een geruststellende gedachte. Als er kladderwolken aan de hemel
hangen, laat ik voortaan mijn regenjas thuis, terwijl iederendeen
mij dan voor gek verklaart. Geknal vanuit mijn tuin doet mij niets
meer: dat zijn de schietvaorens. Of ik echter ook nog eens met
sjanskouskes rond ga flaneren, betwijfel ik echter...
Ik ben ervan
overtuigd, dat Kubke populair was en het nu wéér wordt. Geniet er
van, net als ik!