INHOUD VAN DOORN

TEKSTEN

HOME

AUTEURS
INTERVIEWS
BRABANTS
SPECIAAL

De afbeelding boven de tekst is een detail van het schilderij 'Gezicht op Mill' (1940) van Kees Bastiaans

Theo van Doorn

vignet.jpg (10565 bytes)


Doruske 2 - Hoofdstuk 6 (en slot)

Dorus rector

 

Sollicitatie

Ik deed wat Kees me had "opgedragen" en Gerry me adviseerde: ik solliciteerde naar rector. De sollicitatieprocedure was traditioneel. Een brief schrijven, naar aanleiding daarvan een gesprek met voorzitter, secretaris en de schoolcurator van het plaatselijk bestuur van Ons Middelbaar Onderwijs (OMO), een psychologische test op het bureau van Bovengaard. Ik had de directeur MI gewaarschuwd dat ik gesolliciteerd had. Het gesprek liep voortreffelijk. Bovengaard zat ook in de gespreksgroep; hij wilde een relatie leggen tussen gesprek en test.. Tijdens het gesprek begon hij met me te complimenteren met mijn sollicitatiebrief: "Een brief waarin zeer relevante informatie staat met de nodige diepgang, hij is ook mooi en origineel gecomponeerd." Of hij als psycholoog dat deed om mij op mijn gemak te stellen, weet ik niet, zijn compliment had wel dat effect.

Onmiddellijk daarna volgde het gesprek met de schooldelegatie: Adelbert, conrector, Arnold, voorzitter, en Louis, secretaris van de docentenraad, Pieter vertegenwoordiger van het niet-onderwijzend personeel. Vooral Adelbert voerde het woord. Hij stelde me allerlei praktische vragen, ook zeer moeilijke: als een leerling drugs gebruikt, wat zou u dan doen? Arnold zei me een maand of wat later, dat het voor hem vaststond: jij moest onze rector worden.

De test ging prima, alleen tijdens het nagesprek met Bovengaard legde hij een plaat op tafel waarop treintjes gerangeerd moesten worden. Met geen mogelijkheid kreeg ik die treintjes in de vereiste of juiste volgorde. "Toch is er een relatie tussen dit spelletje en aanleg voor organisatie. Jozef had daar geen enkele moeite mee." Ik begreep allang dat Jozef ook gesolliciteerd had, maar op grond van dit onderdeel van de test, zou hij wel eens een neuslengte voor kunnen liggen. Jozef vertelde me later, dat Wim hem gezegd had, dat ik gesolliciteerd had. Hij kende me van het Avondlyceum, waaraan we allebei verbonden waren.

Nagels had ik ook als referent opgegeven; hij nam me in vertrouwen: "Het bestuur weifelt over je religieuze overtuiging, heeft die wel de nodige diepgang? Ik heb mijn mening gegeven en die is positief." De secretaris van het plaatselijk bestuur van OMO had zelfs de pastoor van Loon op Zand gebeld. De pastoor was van mening dat ik een praktiserend katholiek was.

Een paar dagen later belde de voorzitter me 's avonds op met de mededeling dat hij mij als nummer 1 zou voordragen aan het Hoofdbestuur. Hij maakte twee afspraken met me: hij zou me voorstellen aan het Hoofdbestuur, aan de voorzitter, en me voorstellen aan leraren en schoolleiding van het Cobbenhagencollege. Ik kwam uit mijn studeerkamer, liep de woonkamer in en zei terloops tegen Gerry. "Ze willen me benoemen." Verder niets, we keken weer naar de tv.

Tot mijn verbazing begon de voorzitter van het plaatselijk bestuur tegenover de voorzitter van OMO over mijn nevenfunctie aan de KL. Hij wilde, gezien ik toch meer verdiende, dat ik die nevenbaan op zou zeggen, want mensen met een nevenbaan kun je nooit bereiken. De voorzitter van OMO keek mij aan. Ik zei hem: " Als ik deze nevenfunctie moet opzeggen, trek ik me nu terug. Mijn salaris gaat dan zodanig achteruit, dat ik dat niet verantwoord vind t.o.v. mijn gezin. U moet niet vergeten, dat ik als hoofddocent in schaal 15 zat, als rector in 16, maar tussen deze twee schalen is veel overlapping. Meneer de voorzitter kan mij niet bereiken op maandagavond van 17.30 tot 21.15 en op zaterdagmorgen. In de praktijk komt dat neer op drie uur per week onbereikbaarheid." Ik zag dat de voorzitter van OMO overtuigd was. "Zullen we het zo maar laten?" De andere voorzitter knikte.

Toen mijn benoeming had plaatsgevonden, kwamen er berichten o.a. in het Nieuwsblad van het Zuiden, Info van de Katholieke Leergangen en Omologie, het tijdschrift van Ons Middelbaar Onderwijs. Als voorbeeld het artikeltje in Omologie:

 

Dr. Th v. Doorn, nieuwe rector Cobbenhagencollege Tilburg

 

Bij zijn collega's is dr. Th. Van Doorn bekend als een joviale persoonlijkheid die, vanuit een intense belangstelling voor mensen gemakkelijk contacten legt en voor wie binnen samenwerkingsverbanden 'n goede relatie met zijn medewerkers vooropstaat. Zijn publicaties op literair en taalkundig gebied getuigen van zijn brede wetenschappelijke belangstelling.

Uit geest én gemoed komt zijn interesse in onderwijskundige problemen voort.

In de periode dat hij als leraar was verbonden aan het Sint-Odulphuslyceum openbaarde die voorliefde zich o.a. in activiteiten binnen OMO-verband rond het project moedertaalonderwijs. (Toelichting: Dit project werd opgezet door de RU; de begeleider was prof. Ten Brinke; we probeerden materiaal te bedenken voor een leesmethode die gebaseerd was op de uit VS afkomstige SQ3R methode. Deze afkorting staat voor: Survey, Questions, Read, Recite en Review; globaal overzicht, op grond daarvan stel je jezelf vragen, met die vragen in je achterhoofd lees je de tekst met als doel de antwoorden op die vragen te vinden, dan herhaal je ze met eigen woorden en ten slotte probeer je te komen tot een geïntegreerd overzicht. Ten Brinke heeft tezamen met Drop deze studerende leesaanpak verwerkt in een methode voor de onderbouw vwo en havo. Ik heb ermee gewerkt op Odulphus, maar de leerlingen vonden het niet gemakkelijk.)

In zijn werk aan de toen juist gestarte Nieuwe Lerarenopleiding, heeft hij als hoofddocent Nederlands vanaf 1971 een belangrijk aandeel gehad in de leerplanopbouw bij zijn afdeling, waar hij de laatste jaren ook colleges vakdidactiek verzorgde. Die onderwijskundige belangstelling komt niet primair voort uit geloof in technocratische vernieuwingsmogelijkheden in het onderwijs, maar uit zijn aandacht voor de opgroeiende mens, die voor dr. Van Doorn in het onderwijsleerproces centraal staat. Zijn aanvankelijke keuze voor het onderwijzerschap hangt hiermee ongetwijfeld samen.

De Mollergemeenschap ziet hem node gaan en zal hem missen.

 

Jan van Riel

 

Gedurende een dag of tien ontvingen we felicitaties van oud-collega's op Odulphus, onze oud-buurman, van toekomstige collega-rectoren. De introductie op het Cobbenhagen daarentegen was koel. Ik mocht niets zeggen, geen speech. De voorzitter van het plaatselijk bestuur bracht me naar de rectorskamer. Ik begroette Wim, mijn voorganger, die ik kende van het Odulphuslyceum waar hij leraar economie was. "Wim", zei de voorzitter , "ik stel de heer Van Doorn voor aan de leraren..." "Hij mag niet spreken", onderbrak Wim hem. "Dat weet hij", reageerde de voorzitter; "drinken wij hierna nog een glaasje op de nieuwe rector?"

We gingen naar de lerarenkamer, het was 11.00 uur, pauze. Toen we binnenstapten keek een honderdtal ogen in mijn richting. Toch waren er leraren die mij voor een lid van het bestuur aanzagen. Ze dachten: het wordt Jozef of Johan. Ze waren beiden in zondagspak en conrector Adelbert niet, vandaar. De voorzitter stelde me voor. Na zijn toch wel erg mager toespraakje, was er een ogenblik stilte, dat voor mij wel een eeuwigheid leek. Eén knappe, lieve lerares, stond op, liep naar me toe en feliciteerde me heel hartelijk. Toen stonden ook alle leraren op en wensten me geluk met mijn nieuwe taak. We gingen terug naar de rectorskamer. De voorzitter en ik verlieten het Cobbenhagen, volgens sommige leraren via een achterdeurtje. Later hebben leraren me verteld dat de schoolleiding behoorlijk op d'r donder heeft gehad voor zo'n lege, koele ontvangst van hun nieuwe rector. Wim heeft dat ruimschoots goed gemaakt: hij bracht met zijn vrouw een bezoek bij mij thuis, Gerry kreeg een kostbaar bloemstuk. Op vrijdagavond voor de paasvakantie werd er een grandioos feest georganiseerd; ik werd daarvoor uitgenodigd door Wim; hij zei er nog niet bij dat dit feest er voor de nieuwe rector was; dat moest ik horen van een aantal leraren; ik vermoed leden van de feestcommissie.

Bij de opening van Quirijn was ik als toekomstige rector van de buurschool ook uitgenodigd. Ik ging met Wim samen naar die school. "Over een paar weken ben ik rector af, en één probleem heb ik nog niet opgelost: we hebben een nieuwe conciërge nodig, een die administratief, technisch en op het gebied van onderhoud goed uit de handen kan, maar uit gesprekken met sollicitanten blijkt dat administratie en onderhoud in één mensenhand onmogelijk is."

"Dat moet je niet zeggen, Wim, ik ken er een die dat samen heel goed kan." Wim stond stil, keek me aan en zei: "Wie is dat dan?" Ik zei: "Piet Mollen". Ik kende Piet heel goed via onze gemeenschappelijke kennis Truus. "Zeg maar tegen Piet dat hij morgen tegen een uur of elf welkom is voor een soort sollicitatiegesprek." Piet, een heel goede kennis van Gerry en mij, werd gelijktijdig met mij benoemd.

Toen ik al een paar maanden op het Cobbenhagencollege was, schoot een leerling uit 4 havo tijdens de ochtendpauze me aan en zei: "Ha, u bent natuurlijk de nieuwe conciërge?" "Nee," antwoordde ik, "ik ben de nieuwe rector." "Sorry. Ik dacht..." "Alle volwassenen hier zijn medewerkers, volkomen gelijkwaardig, alleen de taken verschillen. Dat wel natuurlijk." Ik gaf hem een klopje op zijn schouder en ging verder met de surveillance.

 

Overzicht projecten

De projecten die op onze school zijn uitgevoerd tijdens mijn rectoraat:

*Project democratisering

*Project sociaal beleid

*De toepassing in de schoolpraktijk

*Relatie tussen niet-gehandicapten en gehandicapten

* Bouwprojecten

 

Project democratisering

Democratisering was in, begin zeventiger jaren, ook binnen OMO. Ik had daarover veel geleerd op het Moller, hoe het niet moest, maar in die tijd wel veel nagedacht over en gestudeerd op dit thema. Jan van der Hart, eerste directeur van het onderwijsbureau, nodigde mij uit voor een bespreking over een rectorenconferentie met als thema democratisering. Meer concreet vroeg hij: "Zou je over dit onderwerp een lezing voor de rectoren van OMO willen houden als een soort warming up voor de conferentie?" Ik heb die voordracht gehouden. De kritiek kwam hierop neer: het was te theoretisch Ik heb mijn studie voortgezet, zover ik kon concreter gemaakt en meer voorbeelden gegeven. Deze uitgebreide "voordracht" is gepubliceerd in het tijdschrift Omologie, deze ideeën heb ik geleidelijk aan ingevoerd op mijn school.

De conferentie viel tegen, vooral de voordracht van Dreesman.

Mediteren over democratisering

 

Otto Weiss moet eens gezegd hebben: mediteren over (en vult u maar in) is zó buitengewoon vermoeiend dat velen de voorkeur geven aan het regelen van (en vult u nu hetzelfde in). Mediteren over democratiesering is ook voor mij vermoeiend, maar ik doe het zo graag en nu zelfs hardop, terwijl ik me bewust ben het risico te lopen dat een collega, bijvoorbeeld Theo Hoogbergen, me onmiddellijk met een citaat van Shakespeare om de oren slaat: "Hij denkt te veel; zulke mensen zijn gevaarlijk. 1)

 

Primaire waarde

 

Democratisering steunt op de primaire waarde die iedere mens als persoon toekomt en het daarop stoelende recht en plicht eigen leven te sturen, de meest primaire vorm van zelfbestuur. Iedere mens heeft als kennend, willend en liefhebbend wezen het recht en de plicht zelf richting te geven aan eigen leven in het samenleven met anderen. Samenleven en samenwerken zijn onontbeerlijk, maar dan zo dat daarin ieder tot zijn recht kan komen. Dit betekent bijvoorbeeld dat het ideaal niet is, voor anderen te bedenken wat goed voor hen is, maar hen dit zelf te laten bedenken, ze daarbij te stimuleren, en zo nodig hen daarbij te helpen. 2)

Naarmate een school groter wordt, moeten mensen meer samenleven en samenwerken en dient democratisering toe te nemen. Maar dat heeft weer tot consequentie dat door en tijdens het samenwerken en -leven verschillende opvattingen over leven en wereld, verschillende mensvisies manifest worden; pluriformiteit heet dat tegenwoordig. Pluriformiteit heeft o.a. tot gevolg dat leiding des te onontbeerlijker wordt, want pluriformiteit zonder leiding en compromissen leidt tot verschillende doelen, tot verschillend beleid. De wijdverbreide mening dat bij democratische verhoudingen de leiding kan worden gemist, is een misvatting. Ook democratie veronderstelt leiding en mensen die leiding uitoefenen.3) Wie gekozen wordt tot leiden, wordt verkozen tot stut en steun van anderen. Het woord verkiezen zou eigenlijk altijd omschreven moeten worden als: "uitgekozen tot dienst ten bate van anderen". Met andere woorden: de leidinggevende moeten dienstbaar zijn, geen macht maar gezag uitoefenen; dat doen ze wanneer ze luisteren, stimuleren, nooit dwingen, hard zijn tegen hard.

Een prachtig ideaal, zegt de een; irreëel denkt of zegt zelfs de ander. Als iemand bij democratisering denkt aan spreiding van macht ( en ik ga er gemakshalve van uit dat hij onder macht hetzelfde verstaat als ik dit begrip verderop omschrijf), dan is hij niet met een ideaal bezig, maar is wel reëel. Hij moet dan ook hiërarchisch denken, want macht veronderstelt hiërarchie en omgekeerd, en daarvoor geldt hetzelfde: geen ideaal, maar wel realiteit. Zo denken niet alleen zij die macht uitoefenen of op de top van de piramide zetelen, maar eveneens zij die macht ondergaan of aan de basis van de piramide zitten. Ik ben ervan overtuigd dat iedereen over democratisering als ideaal moet mediteren en dient na te denken over de wijze waarop in de huidige realiteit (waar nog steeds macht heerst en hiërarchie bestaat) democratisering geregeld moet worden.

 

Ideaal en werkelijkheid

Democratie is niet zoals materiële welvaart een voorwaarde voor iets anders, maar een waarde op zichzelf, een fundamentele christelijke waarde; ze streeft een gemeenschap van mensen na die vrij en zichzelf dienen te worden en geen pionnen in handen van anderen. Maar om dit ideaal te bereiken, moeten deze vrije mensen er al zijn, want zonder hen is geen democratie mogelijk. Al met al heeft het streven naar democratie als ideaal iets van een vicieuze cirkel. Vicieuze cirkels kunnen doorbroken worden, maar het kost tijd (mijnheer Molkenboer zou zeggen: zij die geloven haasten niet, maar houden wel vol), en het gaat nooit met macht en geweld. Denkers over interne democratisering hebben, uiteraard zou ik zeggen, de meeste moeite met het betrekken van leerlingen, vooral de twaalf- tot zestienjarigen, bij het democratiseringsproces. Hoe breng ik dat proces bij hen op gang en in welke mate dien ik hen bij het beleid te betrekken? Onze leerlingen zijn nog te zeer onderweg naar die vrije mens. De pedagogische weg loopt toch immers van macht c.q. manipulatie naar gezag, van ons gezag naar het met gezag spreken en handelen van onze leerlingen. Ik ben van mening dat eerst en vooral via de relatie leraar - klas, via democratisch leiderschap in de microstructuur van onze school, deze weg van democratisch denken en handelen van onze leerlingen dient te worden afgelegd.

Ik vind het niet ideaal, maar evenmin reëel dat werknemers, van niet-docerend personeel tot rector, passief kiesrecht voor bestuursfuncties hebben gekregen.4) Tot nu toe moeten ze niet, maar kunnen toch. Deze opvatting meen ik met vier argumenten te kunnen staven:

1. Als de leuze: democratisering is het bestuur dichter bij de school brengen, betekent: maak de afstand van middelpunt tot omtrek kleiner (om in mijn beeldspraak te blijven), of zelfs reduceer hem tot 0, dan zou in de bestuurder-werknemer wel eens het conflict kunnen ontstaan tussen dienen van en belang hebben bij. Wanneer deze leuze betekent: bestuurders- niet- medewerkers - dienen hevig geïnteresseerd te zijn in het totale schoolgebeuren; zij dienen hun deskundigheid in en ervaring om niet-schoolse zaken te kunnen transformeren naar het onderwijs; dan nadert de werkelijkheid het ideaal.

2. Een bestuurder-medewerker kan de jure wel niet verplicht zijn tot last en ruggespraak, maar de facto ontmoet hij dagelijks zijn hele of gedeeltelijke "achterban", de belangen van zijn collega's kunnen strijdig zijn met zijn ideaal: dienen in vrijheid.

3. Het is een ervaringsgegeven, door wetenschappelijk onderzoek bevestigd 5) dat een externe waarnemer niet gehinderd wordt door de blinde vlek die iedere medewerker over zijn eigen werkterrein en -gemeenschap heeft. Een bestuurder-niet-medewerker ziet en doorziet beter de problemen van en in een school, niet zo zeer omdat hij een wijs of bekwaam mens is, maar vooral omdat hij een externe waarnemer is.

4. Zowel betrekkelijk kleine machtsverschillen tussen personen als overmacht bevorderen conflicten. Bij een flink machtsverschil komen conflicten minder voor.6) Uit ervaring zowel op Moller als op het Cobbenhagen weet ik dat er minder conflicten ontstaan tussen mensen als er "één schijf" tussen zit. Toegepast op school: conflicten ontstaan eerder tussen rmargin-bottom: 1">Stijl van leiden

Ik wil proberen enkele leiderschapsstijlen te beschrijven; ze gelden zowel voor bestuurlijk als schoolleiderschap.

De eerste stijl, in het Engels tellstyle genoemd, steunt op macht. Onder macht versta ik: invloed uitoefenen op het gedrag van anderen overeenkomstig de bedoelingen van de machthebber. Deze invloed kan worden uitgeoefend dankzij een of andere vorm van overwicht: lichamelijke kracht, geld of goed, dankzij de functie die men vervult, maar ook dankzij meer kennis en ervaring. Macht dankzij meer kennis en ervaring speelt een belangrijke rol in de opvoeding van met name kleine kinderen. Bij de machtsuitoefening speelt de aanvaarding door de machtsmindere geen rol. Ze kan er zijn of niet, het is voor de macht een irrelevante zaak. Omdat macht voorbijgaat aan de aanvaarding, ligt dwang steeds in haar verlengde. Zo'n machthebber dient ontslagen te worden, omdat mensen nooit gereduceerd mogen worden tot objecten van zorg en leiding, maar dat ze een stem moeten hebben in de omstandigheden waaronder zij leven en werken. Democratisering ligt in het respect voor de menselijke waardigheid.

De tweede stijl steunt op manipulatie. Er wordt mee bedoeld het beïnvloeden van het gedrag van anderen overeenkomstig de bedoelingen van de manipulator; de gemanipuleerden zijn zich van deze beïnvloeding niet of nauwelijks bewust. Het is een soort subtiele machtsuitoefening, de sellstyle. Een manipulator is des te gevaarlijker naarmate hij beter gesprekstechnieken beheerst.

De derde stijl, de consultstyle steunt op gezag. Gezag zou dan omschreven kunnen worden, als het gedrag van anderen beïnvloeden op grond van hun instemming die gebaseerd is op dialoog. In tegenstelling tot macht is er bij gezag sprake van aanvaarding; ingestemd wordt met de invloed die de gezagdrager uitoefent en dus ook met diens bedoelingen. In tegenstelling tot manipulatie is bij gezag de gezagsmindere zich niet alleen bewust van de beïnvloeding, maar heeft hij erover mee kunnen praten in een of andere redelijke vorm van overleg. Gezag een...

--------------------------

1 Theo Hoogbergen, rector van het Peellandcollege in Deurne, op latere leeftijd gepromoveerd, is een markante persoonlijkheid, maar wel een uitgesproken pragmaat en een doener. Toen hij tijdens een vergadering van alle rectoren van OMO, die eens per maand plaatsvond, tien verschillende pragmatische voorstellen tot oplossing van een of ander probleem achtereenvolgens aan het formuleren was, fluisterde ik tegen mijn buurman: "Theo is als een ejaculatie, miljoenen worden geloosd, slechts één is er maar vruchtbaar." Ik had het kennelijk iets te luid gezegd, meer rectoren hadden het gehoord, gelach. De voorzitter, die niets gehoord had en niets van dat gelach begreep, riep ons tot de orde.

2 A.G.M. van Melsen, hoogleraar in de filosofie van de exacte vakken aan de KUN : Geloof. wetenschap en maatschappelijke omwentelingen, 1977.

4 Het hoofdbestuur van OMO was daar in die tijd volop mee bezig. Het was dus heel actueel.

6 Mauk Mulder, hoogleraar Universiteit Leiden, Conflicthantering

 

 

...afleiding van zeggen "betekent "iets te zeggen hebben". De gezagscrisis in onze tijd komt voor een groot deel juist hierop neer, dat het gezagsrecht in twijfel wordt getrokken, omdat of het feitelijk iets-te-zeggen-hebben bij de gezagsdrager ontbreekt, of omdat de referentiekaders van hem en zijn toehoorders zo ver uit elkaar liggen dat hij niet meer overkomt. De leidinggevende die nogal eens een beroep wil of moet doen op zijn recht van iets te zeggen hebben, zal bij zijn medewerkers op den duur niets meer te zeggen hebben.

 

De feitelijke leider

De leidinggevende die feitelijk iets te zeggen heeft of zal hebben, zou ik als volgt kunnen karakteriseren:

* Hij is mondig, maar kan beter luisteren dan spreken.

* Hij durft en wil zich kwetsbaar opstellen, want hij gelooft dat naarmate hij zich meer kwetsbaar opstelt, hij zich wonderlijkerwijs beter beschermt. Alleen werkelijke openheid inzake uitoefening van leiderschap geeft hem en anderen de mogelijkheid echt te kiezen.

* Hij is bereid te allen tijde verantwoordelijkheid af te leggen niet alleen aan het bestuur, maar vooral aan zijn medewerkers.

* Hij onderkent in een vroeg stadium conflicten. In onze scholen met hooggekwalificeerde medewerkers bestaat dit vroegste stadium meestal uit polarisatie.

Enkele symptomen hiervan zijn: het voortdurend herhalen, verdedigen, verkopen van het eigen ongewijzigde standpunt, m.a.w. meningsuiting geen meningsvorming; verhoging van emotionaliteit; zwaar accentueren; meewarig neen schudden; strakke gezichten; gebrek aan humor, hoge frequentie van "ja maar".

Wanneer de leidinggevende deze symptomen opmerkt, kan hij o.a. aan de volgende oplossingsstrategieën denken:

1. Luisteren: in de gesprekstechniek noemt men een dergelijk luistergesprek het tweekolommengesprek. Dit gesprek gaat uitsluitend uit van het referentiekader van de ondergeschikte, die spreekt, de gezagsdrager luistert en laat dit zien door in zijn eigen woorden weer te geven wat de ander probeert te zeggen, tracht daarbij te verwoorden wat de ander daarbij voelt, geeft kort, geordend, maar tevens proberend weer. Argumenten zijn niet uitsluitend van rationele aard, maar ook meestal van emotionele aard. Feelings are facts. Het tweekolommengesprek bestrijdt effectief polarisatie.

2. Wanneer het conflict te verwoorden en dus bewust gemaakt is, dan kunnen leidinggevende en medewerkers het conflict gezamenlijk toetsen aan de gemeenschappelijk onderschreven uitgangspunten.

Wezenlijk aan de derde stijl, de consultsstyle, is inspraak van allen.

 

Besluitvorming

Deelname aan democratische besluitvorming moet blijven binnen de uitgangspunten van beleid. Daar dient een consensus over te bestaan. Immers aan overtuigen met argumenten zitten ook nadelen en voorwaarden; uit onderzoek blijkt, dat de relatie tussen leider en medewerkers die op overtuigen d.m.v. argumenten steunt, niet bloeit onder tijdsdruk en crisissituaties; dit heeft alleen maar polarisatie, verharding van standpunten tot gevolg. Er dient als voorwaarde voor overtuigen met argumenten een stuk gelijkheid in instelling, motivatie en bekwaamheid te zijn. Aan beide kanten moet de nodige ruimte gegeven worden. Voor elk windje dat de leider wil laten, moet hij vooraf geen overleg hoeven te plegen. Wanneer men bij elke beslissing op consensus wil aansturen, dan voert dit vaak tot onverantwoord uitstel van beslissingen.

Beslissingen nemen op grond van argumenten vereist de attitude en vaardigheid tot het sluiten van compromissen. Een compromis is o.a. om twee redenen ethisch waardevol: er spreekt respect uit voor de overigens andere, misschien wel verkeerde overtuiging van de ander, omdat een compromis de betrekkelijkheid van de onderscheiden visies tot uitdrukking brengt. In de meeste conflicten hebben beide partijen gelijk. Dit maakt sommige conflicten ook zo moeilijk oplosbaar. Elke partij meent niet alleen gelijk te hebben, maar ze heeft het ook, zolang we op die ene waarde letten die dit gelijk aantoont. Daarom is er ontstellend veel gelijk in de wereld.7)

De vierde leiderschapsstijl de zogenaamde jointstyle, de collectieve machtsuitoefening is tot nu toe in het onderwijs irrelevant.

Wij, medewerkers van OMO, pretenderen geïnspireerd te worden door het voorbeeld van Christus. Zijn levensbeschouwing, Zijn levensvisie liggen immers aan de basis van ons onderwijs. Daarom is meewerken aan democratische, dit wil zeggen menswaardige verhoudingen a fortiori, een opdracht van de christelijke school. Laten we toch maar realistisch blijven, 5 % van onze idealen moet toch haalbaar zijn.

 

Sociaal beleid op school

 

De opvolger van Jan van der Hart, Gerard Janssen, oud-rector van het Pauluslyceum, polste me of ik met nog drie andere rectoren, hijzelf en twee medewerkers van het bureau, in de werkgroep Voorbereidingscommissie Rectorenconferentie (VCR) wilde zitten die een conferentie voorbereiden zou over sociaal beleid op school. Nou, dat wilde ik wel. Tijdens de eerste vergadering kwam het punt aan de orde: welke sprekers nodigen we uit. Rector Anton kende een hoogleraar op de TUE die hij heel geschikt achtte. Hij had hem al eens gepolst en hij was bereid een voordracht over dit thema te houden. Om wat meer van hem te weten te komen, had Anton een brochure van hem in voldoende exemplaren bij zich. We zouden dan de volgende vergadering over een week kunnen beslissen. Voorbarige Anton, maar als die prof ons zou bevallen, dan wonnen we veel tijd; Anton kreeg een compliment van de voorzitter.

 

Ik bestudeerde de tekst van de hooggeleerde; ik wist na eerste lezing niet waar het over ging. Dan maar de indringende leesmethode toegepast. Ik ontdekte twee fouten tegen de logica, de leesmoeilijkheidsgraad van het stuk was ontzettend hoog; als je naar zo'n man moet luisteren is de opname nul komma nul. Op de volgende vergadering bleek dat niemand het gelezen had, hoogstens wat doorgebladerd. "Wat denk jij ervan?" vroeg de voorzitter. Ik spuide mijn kritiek. "Het blijkt, dat jij er veel tijd ingestoken hebt om de brochure te bestuderen." Schaapachtig reageerde ik met: dat was toch de bedoeling? "Wat is je advies?" "Ik zou met deze man niet in zee durven gaan." De voorzitter vroeg hoe de anderen daarover dachten. Iedereen behalve Anton was het met mij eens. Anton en ik kregen het benauwd. Hij, omdat hij al min of meer aan de prof had toegezegd dat het door zou gaan, en nu moest hij het terugdraaien. "Dat vind ik hoogst vervelend", besloot Anton zijn betoogje. Ik, omdat de hele verantwoordelijkheid nu op mij rustte. Anton ging weg om die nare boodschap aan die prof mede te delen; hij heeft om deze reden de commissie verlaten. "Wie vragen we nu?" vroeg de voorzitter. "Is dat niets voor jou?" vroeg Gerard mij. Ik schrok. "Wat weet ik nu over sociaal beleid, Gerard? Niets." Nadat iedereen van de werkgroep zijn medewerking had toegezegd en ik de steun zou krijgen van het hele onderwijsbureau, besloot ik na een week bedenktijd het toch maar te doen.

 

7) Van Melsen

 

Voor een groot aantal rectoren was mijn voordracht, waar de werkgroep en het onderwijsbureau zo enthousiast over waren, onder de maat. Het was weer eens te theoretisch; ik dacht aan een uitspraak van Van MeIsen: "Ervaring alleen is niet voldoende, er moet een wisselwerking zijn tussen ervaring en theoretische visie." Het had geen handen en voetjes, mijn humorgevoel was van een merkwaardig soort; dat was de kritiek die uit de evaluatie naar voren kwam. "Trek het je niet aan", zei Gerard, "rectoren willen iemand van hooggeleerd niveau buiten OMO, en geen collega." Alleen Anton keek alsof hij gelijk had gekregen.

Onderstaand artikel geeft, ingekort, weer hoe sociaal beleid werd toepast, niet alleen op onze school maar ook op andere OMO-scholen.

 

1. Inleiding

Op 9 en 10 december 1980 hebben rectoren en hoofdbestuursleden van OMO zich bezonnen op een wezenlijk aspect van sociaal beleid: de satisfactie van de arbeid op school, d.w.z. het zich welbevinden in en door het werk dat men als leraar of niet-onderwijzend medewerker ervaart in zijn werk.

Hoe moet dat dan, sociaal beleid? De rectorenvergadering stelde de VCR in en zo is het gekomen.

2. Kern

 

Sociaal beleid op school

Schoolbeleid houdt in de keuze van wegen en middelen om de doelen van de school te bereiken; m.a.w. schoolbeleid is gericht op het verhogen van het kennen, kunnen en willen van onze leerlingen. Sociaal beleid heeft tot doel het welbevinden van leerlingen, leraren en niet- docerend personeel op een systematische wijze te verhogen. Op deze studieconferentie heeft VCR bewust de leerlingen buiten beschouwing gelaten. Dat betekent dat we de eerste jaren niet over sociaal beleid zijn uitgepraat.

Er zijn allerlei middelen om het welbevinden van medewerkers te verhogen. We noemen er een aantal zonder daarmee naar volledigheid te streven:

Het project sociaal beleid van het Onderwijsbureau met o.a. als instrument het functioneringsgesprek; taakomschrijvingen; carrièreplanning; personeelsbeleid, waaronder valt: werving, selectie, begeleiding en beoordeling van medewerkers; begeleiding bij ontslag; allerlei regelingen zoals die voor wachtgelders, vutters; middelen om de disfunctionerende medewerker te helpen; het project gezondheidszorg; het geven van positieve feedback; het geven van een bloemetje, attenties bij geboorte en jubilea, feesten, ziekenbezoek enz. Het zijn alle- maal middelen om het welbevinden van medewerkers te verhogen.

 

De satisfactie van de arbeid

 

Drie deelprocessen

Zingeving: het is de mate waarin men ervaart dat de arbeid die men verricht, door zichzelf en anderen als waardevol wordt gezien. Daarbij spelen o.a. een rol de idealen, de waardepatronen, het toekomstperspectief dat men heeft, de ervaringen die men in zijn werk heeft opgedaan en wat anderen, vooral in eigen ogen belangrijke anderen, van het werk dat men verricht, verwachten.

Ruimte: het is de mate waarin iemand zelfstandig kan en mag operen, eigen keuzes mag en

kan maken, oorspronkelijk en authentiek kan en mag zijn. Vanuit dit begrip ruimte, om het

eens te proberen, hebben we twee andere begrippen omschreven: sleur en routine. Sleur is de

hardnekkigste en gevaarlijkste kwaal van een leerkracht. Hij heeft keuzemogelijkheden, maar jaren geleden heeft hij één keuze gemaakt en hij houdt zich er nu nog aan, terwijl hij de zingeving van die keuze vergeten is. Bij routine daarentegen wordt de ruimte die er is, gebruikt, de zingeving blijft, het werk is gewoonte geworden. In tegenstelling tot sleur is routine in ons werk een goede zaak.

Eén voorbeeld: Twee jaar geleden is er een conciërge verbonden aan de dagafdeling van een dag-avondschool. Voor hem heeft de schoolleiding geen strakke taakomschrijving gemaakt. Wel had de rector hem gezegd wat de schoolleiding van hem verwachtte. Ze gaven hem ruimte, maar je kunt ook te veel ruimte geven, vandaar dat verwachtingspatroon dat de rector hem had verteld. Dat patroon gaf de conciërge richtinggevoel. De schoolleiding gaf deze conciërge zoveel mogelijk vrijheid om dat verwachtingspatroon zelf in te vullen. In het begin was hij wat angstig, vandaar dat ze regelmatig met hem doorsprak wat de rector van hem verwachtte, en de schoolleiding ervoer dat hij steeds zelfstandiger opereerde. In school ving ze signalen op als: "Onze conciërge, daar kun je altijd van op aan, hij denkt overal aan." Als je met hem praat, spreekt hij vol enthousiasme over zijn werk.

 

Creatieve samenwerking:

Prof. dr. J. Kistemaker heeft eens gezegd: innovatie is niet wat men bedenkt en uitvindt, maar hoe men met elkaar samenwerkt. Een goede vorm van samenwerking voert tot creativiteit. Wat moeten we ons bij dat creatief voorstellen? Ed Cools, lid van het hoofdbestuur en in OMO-kring bekend om zijn beschouwingen over democratisering, heeft eens twee instituten met elkaar vergeleken die beide dezelfde democratische structuur hadden. Op instituut A was de democratisering een lijdensweg, op instituut B waren de medewerkers relatief tevreden. Hoe kwam dat? Ze konden creatief samenwerken, ze pakten beleidsgericht en prospectief hoofdzaken aan; m.a.w. medewerkers aan hoofdzaken beleidsgericht laten werken naar de toekomst toe, waarbij ze regelmatig terugkoppelen, is het welbevinden van mensen verhogen. Zingeving, ruimte, creatieve samenwerking zijn processen. Deze deelprocessen zijn dynamisch, ze ontwikkelen zich in de tijd. Een leraar die plezierig en zinvol werkt met zijn klas en met zijn sectie naar zijn gevoel, en ook voldoende ruimte krijgt, kan best over een paar maanden klem komen te zitten. U kent het Badewanne-effect. Een jonge leraar met idealen komt op school. Hij krijgt ruimte van de schoolleiding, heeft tijdens zijn opleiding op creatieve wijze leren samenwerken. Hij duikt de praktijk in en wordt geconfronteerd met de normen van zijn leerlingen, van zijn collega's, de ouders van zijn leerlingen, de school in haar complexiteit, zodat er na ongeveer anderhalf jaar sprake kan zijn van de zogenaamde praxisshock. Zijn zingeving is weg, hij wordt pragmatisch en afhankelijk van zijn opkrabbelvermogen, komt hij de badkuip uit en vindt zijn oude idealen min of meer gewijzigd terug.

Deze drie deelprocessen hangen nauw met elkaar samen. Stel, een relatief autonome leraar heeft een of andere keuze gemaakt die voor hem zinvol is. Hij gaat nu samenwerken met andere relatief autonome collega's. Hij zal alleen dan achter de keuze van zijn sectie gaan staan, als haar keuze voor hem minstens even zinvol is als de zijne, ofschoon haar keuze zijn ruimte kan beperken. Nog abstracter gezegd: arbeid is interactie d.i. samenwerking; deze interactie is selectief, de keuze moet derhalve zinvol zijn.

 

Op drie niveaus

Deze drie deelprocessen spelen zich af op drie niveaus: op het niveau van de medewerker in de klas als individu; op het niveau van de medewerker in een taakgroep; op het niveau van de medewerker op de school. Deze niveaus werken op elkaar in. Het welbevinden van één leraar in zijn klas heeft invloed op een of andere taakgroep waarin hij werkt, bijvoorbeeld zijn vaksectie, een jaargroep, de schoolleiding en dat beïnvloedt weer de school. Andersom: bijvoorbeeld de zingeving en ruimte van de medewerker staan onder invloed van de zingeving en ruimte van en de mogelijkheid om creatief samen te werken met de taakgroep; zo'n taakgroep staat weer onder invloed van de school in haar totale complexiteit.

De schoolleiding stijgt als het ware in een helikopter en vliegt boven dit landschap, de school, en kan het geheel overzien. In voorbeeld 1 starten we met het individu, in voorbeeld 2 bij een taakgroep.

 

Voorbeeld 1 Leraar P wil graag in havo 4 met projecten werken. Hij vindt dit heel zinvol, omdat hij het heerlijk vindt om met zijn leerlingen creatief samen te werken en dat kun je het best als je over een bepaald thema ongeveer evenveel weet als je leerlingen. Maar hij heeft de ruimte er niet voor, in de vaksectie, een taakgroep, is afgesproken regelmatig gemeenschappelijke proefwerken te houden Dit is een keuze van deze sectie en die kan voor haar zin hebben Bovendien past in het scboolbeleid de leuze: de rooster is heilig, er mogen geen lessen uitvallen. Wat kan de schooileiding nu doen? We denken twee dingen:

a Ze drukt het schoolbeleid door; ze doet dan niet aan sociaal beleid, het welbevinden van leraar P wordt niet verhoogd, integendeel.

b Ze kan zich ook inleven in de zingeving van leraar P voor projectonderwijs. Waarom wil P dat, wat zijn zijn motieven? Ze kan vervolgens nagaan wat wel kan binnen de school, wat niet. Ze kan het schoolbeleid wat veranderen; deze verandering heeft weer invloed op de vaksectie en de samenwerking met andere collega's .

Voorbeeld 2 De sectie Nederlands begon in 5 VWO met verhaalanalyse. Tot het schoolbeleid behoorden vier rapporten per jaar; het eerste verschijnt onmiddellijk na de herfstvakantie (een besluit van de plenaire vergadering). Wil een proefwerk over verhaalanalyse enige zin heb- ben, dan kon dat volgens de sectie pas afgenomen worden medio november. De sectie wilde voor 5 VWO geen rapportcijfer inleveren. Een conflict dreigde o.a. met de mentoren van de leerlingen van 5 VWO: i.v.m. hun begeleiding hadden ze dat cijfer nodig, want Nederlands is het belangrijkste vak. De schooileiding nodigde de sectie uit voor een gesprek, vroeg verduidelijking over haar zingeving en gaf haar de volgende ruimte: het herfstrapport gaat naar de ouders onmiddellijk na de vakantie zoals plenair is afgesproken, echter zonder het cijfer Nederlands. Eind november ontvangen >

 

Samenvatting

Met sociaal beleid op onze scholen proberen we het welbevinden van onze medewerkers op systematische wijze te verhogen. We proberen dat door de kwaliteit van de arbeid te verhogen; dat is een drieledig proces en kan samengevat worden met drie sleutelwoorden zingeving, ruimte en creatieve samenwerking; deze deelprocessen werken in op drie niveaus, met name op het niveau van de leraar in de klas, op dat van de taakgroep en op schoolniveau.

 

Toepassingen van onze ideeën over democratisering en sociaal beleid

 

De personeelsraad

 

De personeelsraad (pr.), vooral onder leiding van mijn latere vriend voorzitter Arnold, groeide van feestcommissie tot controlerend, meedenkend en beslissend orgaan van de schoolleiding. Afbrekende kritiek verdween geleidelijk aan en werd opbouwende. Deze pr. kon zonder meer inschuiven in de latere Medezeggenschapsraad. Het was voor mij een vreugde mee te maken, hoe het vertrouwen van het korps in de pr. toenam en daardoor ook in de schoolleiding. Elke maandelijkse vergadering begon met mededelingen wederzijds, zodat allen van alles op de hoogte waren, zelfs over de financiën. Mijn voorganger Wim hield de knip dicht voor iedereen, zelfs voor de conrectoren; dat was een zaak voor de rector alleen en het bestuur. Ik ben begonnen dit beleid te doorbreken en conrectoren en pr. daarbij te betrekken, met hen te overleggen en hen binnen de kaders van het bestuur mee te laten beslissen.

 

De schoolleiding

Tussen rector en conrectoren bevindt zich geen laag meer; de "machtsafstand" zoals Mauk Mulder dat noemt, is klein, wanneer dat het geval is, treden daar de meeste spanningen op, ja zelfs conflicten. Tussen de leraren en mij zat wel een schijf bestaande uit de conrectoren. Met leraren heb ik nooit een conflict gehad.

Nou mag men niet denken op grond van deze zwart-wit analyse, dat de sfeer in de schoolleiding om te snijden was. Beslist niet, 80 % van de vergaderingen verliep uitstekend. De eventuele spanningen tussen ons drieën werd meestal gekatalyseerd door de moderator, maar vooral door Adelbert. Adelbert was verbaal begaafd, kon zeer goed overweg met compromissen en voelde dat hij bij mij meer ruimte kreeg dan bij mijn voorganger; die beschouwde hem als een door het korps gekozene, en dat was het ook volgens de benoemingsprocedure conrector, maar Wims kandidaat was hij beslist niet, Adelbert had geen invloed in de schoolleiding, nu wel.

De sfeer werd beter vanaf het moment dat Bob conrector werd en die werd alleen nog beter toen Frits en vooral Arnold in de schoolleiding kwamen. Johan, die mij als mens graag mocht, zei me, dat hij gesolliciteerd had naar een rectorschap in Best: "Ik ben een van die gekken die dit baantje ook ambiëren". Arnold en Frits waren vrienden van mij geworden. Arnold tot op de dag van heden.

Door de samenwerking van pr. en schoolleiding werd de sfeer op Cobbenhagen anders, die sfeer ontwikkelde zich in de richting van wederzijds vertrouwen, wederzijdse openheid en samen verantwoordelijk zijn voor het realiseren van de doelstellingen van de school. Jozefs uiteenzettingen in schoolleiding en pr. waren glashelder. Met de tegenstelling in aard en karakter van de leden van de schoolleiding was ik zeer gelukkig, het voorkwam eenzijdigheid, maar buiten mijn kamer vormden wij één blok.

 

Secties

Met ingang van schooljaar 1978-79 diende elke sectie voor het nieuwe schooljaar een begroting te maken. Tot nu toe kwamen de voorzitters van de secties voor elk wissewasje aan de rector vragen of ze dat mochten aanschaffen. De voorzitters waren blij met dit voorstel. De begrotingen werden besproken met mij en ter goedkeuring voorgelegd aan schoolleiding en pr. De sectie was nu in staat een beleid te voeren, dat consistent was gedurende vele schooljaren. De begrotingen van de secties lichamelijke opvoeding, tekenen, handvaardigheid, natuurkunde, scheikunde en biologie waren vele malen hoger dan die voor de andere vakken. Toch vond elke sectie het prettig, verantwoordelijk te zijn voor het sectiebeleid. Langzaam aan vond er een regelmatig overleg met alle sectievoorzitters plaats. Lang heeft het niet geduurd, omwille van de grote verschillen van de secties en hun grote zelfstandigheid door de wet gesteund. Ik ben toen begonnen met één keer per jaar met alle secties te spreken. Eén conrector was daarbij aanwezig.

Met één sectie hadden onze schoolleiding en in het bijzonder ik het heel moeilijk. Het was de sectie van mijn eigen vak Nederlands. De oorzaak van bijna alle problemen zat hem in de tegenstelling van twee aparte leraren: Piet en Toon. Piet was behoudend, gaf nog steeds frontaal les, besteedde bijna alle tijd aan literatuur tot 1900 en beschouwde taalvaardigheid: lezen, schrijven, spreken, luisteren zoals dat vroeger algemeen gold: de leerling heeft het of heeft het niet, je kunt dat niet doceren. Bovendien was hij uitermate mild in cijfergeving. Werden er afspraken gemaakt in de sectie, dan knikte hij braaf ja: hij zou dat netjes doen, hij zou zich houden aan de afgesproken correctiesleutel en norm, maar hij deed het niet. Piet gaf zijn literatuurlessen met verve, in de Middeleeuwen was hij thuis als geen ander; hij is niet voor niets gepromoveerd op Mariken van Nieumeghen.9)

Toen Arnold conrector werd, hebben we samen een jaar veel werk gestoken in die sectie. Jozef en Johan vonden dat Arnold en ik deze neerlandici in de watten legden. Ik kreeg er geen beweging in, de laatste twee jaar; na zeven jaar aan deze sectie gewerkt te hebben met zo weinig resultaat, gaf ik het op en heb ik de begeleiding ervan aan Arnold overgedragen.

 

Maar ook Arnold lukte het niet helemaal, ook al had hij er soms spanningen met Jozef voor over. Toen Piet ook nog verklaarde dat hij tot zijn 65ste zou doorwerken, hebben we Toon geadviseerd: laat je voor een gedeelte afkeuren. Financieel en vooral netto scheelde dat toen niet zo veel. Na de afkeuring kwam zijn lestaak op 18 lesuren. Toon was vrij exact aangelegd, hij had gymnasium B, we stelden hem voor een zestal computerlessen te geven. Hij vond dit een geniaal voorstel. Daardoor kwam zijn lestaak op 12, waarvan 6 in de bovenbouw. Dat betekent voor een neerlandicus een geweldige verlichting: zijn enorme correctietaak is zo arbeidsintensief, dat één eindexamenklas minder niet alleen betekent 3 lesuren minder, maar 6 tot 7 uren correctie. Toon werkte zich snel in en kon aanvang nieuwe schooljaar starten met zijn computerlessen.

Ik vond het allesbehalve een goede oplossing, heb het lange tijd als falen van mezelf beschouwd, maar als ik Toon na mijn pensioen weer op Cobbenhagen ontmoette, sprak en zag dat hij weer kon lachen en grapjes maken, verzoende ik me er toch maar mee.

9) De titel van Piet Eligh's proefschrift luidt: In wisselend perspectief, bijdragen tot een historische benadering van Mariken van Nieumeghen 1991. Over dit zeer leesbare proefschrift heb ik een recensie geschreven in Omologie. Het meest verbaasde me - en ik heb Piet daar ook een compliment voor gegeven - dat Ton één van de paranimfen was.

 

 

Functioneringsgesprekken

Na de conferentie sociaal beleid op school ben ik met functioneringsgesprekken begonnen met alle medewerkers. Ik kon dat natuurlijk onmogelijk alleen af, ook al was het korps mijn afdeling. Het streven was iedere medewerker één keer per schooljaar. De pr. vond deze gesprekken een goede zaak. We dienden bij de pr. een voorstel in: elke medewerker maakt een keuze met wie uit de schoolleiding hij wil spreken.

De muziekleraar Peter had een groot probleem. Bij de bouw van het Cobbenhagencollege was er op de tweede verdieping een speciaal muzieklokaal gebouwd; kennelijk had de bestrijding van geluidsoverlast voor andere leslokalen met zich meegebracht dat het muzieklokaal zo geïsoleerd werd, dat er geen buiten- en gangramen in zaten. Het probleem van Peter was dat zijn leerlingen, uitsluitend 1e-, 2e- en 3e-klassers, ontzettend onrustig werden; ze waren zich daar nauwelijks van bewust, maar ze werden het wel. Peter stuurde dan ook te veel leerlingen de klas uit, tot ergernis van conrector Johan. De verhouding tussen Peter en Johan werd er niet beter op. Uit gesprekken met andere leraren wist ik, dat ook zij problemen hadden met dat lokaal, maar dat was maar één hooguit twee lessen per week. Ook Jozef kende die klachten: leraren die een keer hun les in het muzieklokaal moesten geven, foeterden, zochten op het lokalenrooster naar een ander lokaal, maar ze wisten wel dat dat er niet was.

"Peter", beloofde ik, "ik zoek hardnekkig naar een oplossing van jouw probleem." Ik had een plan uitgedokterd: op de tweede verdieping beschikte Cobbenhagen over een dubbel lokaal, gescheiden door een schuifwand. Als dat het nieuwe muzieklokaal werd, kon het oude muzieklokaal ingericht worden als reparatieruimte voor audiovisuele leermiddelen en computers en opslag van de apparaten. De technisch onderwijsassistent Etiënne zou een gat in de lucht springen; die jongen kon nu echt niet uit de voeten.

Ik legde Pieters en Etiënnes probleem voor aan de schoolleiding. Johan werd ontzettend kwaad op mij, denk ik, maar hij kafferde Peter uit. "Die vent heeft altijd wat, stuurt er bossen leerlingen uit. Laat hem eerst maar eens beginnen met goed les te geven." Ik luisterde, maar voelde me onzeker worden. Tot mijn verbazing nam Jozef het heel rustig op. Hij zei zelfs: "Ik krijg misschien roosterproblemen, maar als het niet eerder ingaat dan aan het begin van het nieuwe schooljaar, dan kan ik er rekening mee houden. Ik vind het een goed voorstel. Roosterproblemen mogen nooit ten koste gaan van mensen." Ik gaf Jozef een compliment en hij zag dat ik het meende. Adelbert en de moderator hadden ook geen bezwaar .We legden het plan voor aan de pr.; het werd een hamerstuk met een pluim voor de schoolleiding.

Vanaf het begin van het nieuwe schooljaar stuurde Peter er praktisch niemand meer uit. Waar ik nog even voor vreesde, waren de bezwaren van de sectie aardrijkskunde, die zaten op dezelfde verdieping als muziek. Ik vroeg ernaar bij de voorzitter van die sectie, maar die stelde me gerust: "We horen wel eens iets, maar het is niet storend." Peter is me altijd dankbaar geweest. Toen we 25 jaar getrouwd waren, vroeg Peter: "Ik zou zo graag iets terug willen doen, mag ik het orgel bespelen tijdens de eucharistieviering?" Dat deed me goed, ik glimlachte: "Natuurlijk Peter, heel fijn. En wat zal Gerry daar blij mee zijn."

Wie ook zoiets wilde doen op onze zilveren bruiloft, was Marleen, de vrouw van Bastiaan die leraar aardrijkskunde was op onze school. Marleen kon ontzettend goed zingen; toen ze nog wat jonger was, was ze professioneel. Ze zong Ave Maria.

Bastiaan was een zeer beschaafd man; hij ergerde zich dood aan het taalgebruik van sommige leerlingen. Vooral die van de 3e klas en 4 en 5 havo. Ik wist niet dat leerlingen zo grof in de mond waren, totdat een leerling uit Udenhout de klas uitgestuurd was bij een lerares. Hij moest naar Adelbert, maar deze leerling had de conrector zo boos gemaakt, dat hij hem doorstuurde naar mij. Alleen die leerlingen kwamen bij mij die de conrector doorstuurde of die met de politie te maken kregen. De jongen kwam binnen. Hij begon te ratelen: "Dat kutwijf kan er helemaal niks van. Ze geeft mij altijd op mijn sodemieter, daar krijg ik nou de kloten van. Ik heb niks gedaan." Wat moet ik nou met zo'n taal. Ik keek hem eens aan, eigenlijk een leuk jong. "Jij wilt zeggen, mevrouw moet mij niet." "Juist", zei de jongen, "met jou kan ik praten." "Wat ben je toch een lummel, waarom zeg je dat nu niet zoals ik dat deed." "Kan ik niet." "Oké, maar je kunt die schuttingwoorden toch wel weglaten? Hier heb je papier en een balpen. Schrijf maar eens op." "Krijg ik nou een dictee?" "Hoe je het spelt kan me nu niet schelen, schrijf op." Ik dicteerde de zin die hij aan het begin had uitgesproken. Ik zag dat hij ervan schrok.

Bastiaan had met het taalgebruik van leerlingen veel moeite. Ik had hem als eens voorgesteld om het zelf te vertalen in beschaafd en beleefd Nederlands wat een leerling zegt. Maar hij was dan zo emotioneel dat hij dat niet kon.

Op een ochtend, nog voor ik naar school reed, belde Marleen op. "Het gaat zeer slecht met Bastiaan: hij wil ermee stoppen, zich laten afkeuren. Hij ziet het helemaal niet meer zitten. Komt u alstublieft naar ons." Marleen huilde even. "Ik kom onmiddellijk". Ik belde Maria, mijn secretaresse, op en zei: "Ik kom nog niet naar school, ik ben bij Basatiaan, waarschuw Jozef of Adelbert maar." Bastiaan zat in peignoir met vermoeide ogen en een afgetrokken gezicht in een fauteuil; hij had drie nachten niet geslapen. "Ik kan het niet meer en ik wil het niet meer", zo begon hij. "Ik ben een slechte leraar geworden, ik kan maar beter opstappen. Wilt u de afkeuringprocedure op gang brengen?" Ik luisterde en probeerde te vatten, hoe deze depressieve explosie ontstaan was. Want tot nog toe waren er alleen maar kleine problemen met leerlingen. Nu was Bastiaan nogal gesloten, je wist eigenlijk maar heel weinig van hem.

Ik wees hem erop met concrete voorbeelden, wat een goede leraar hij was. Hij zag op dit ogenblik alleen maar de negatieve kanten. Ook de schoolleiding was heel tevreden over hem. Hij had dit nog nooit gehoord. Ik wees nog eens op de vertaalmethode van het belabberde taalgebruik van sommige leerlingen. Ook de sectie aardrijkskunde zou hem niet graag missen. Afgekeurd worden is voor jou maar ook voor je gezin, vooral financieel, geen flauwekul. (Zelfs het woord kul zou Bastiaan niet gebruiken gezien de oorspronkelijke betekenis van dat woord.) Zo praatten we samen wat, Marleen sleepte maar koffie aan. Hoe ik hem geholpen heb, is me nog steeds een raadsel. We spraken niets af over terugkomen en lesgeven. Twee dagen later kwam Bastiaan de rectorskamer binnen. "Je hebt me ontzettend geholpen, ik ga er weer tegenaan." Gelukkig glimlachte ik altijd als ik een mens ontmoette, dus zag hij mijn vertwijfeling niet. Bastiaan heeft tot aan zijn vut nauwelijks problemen meer gehad met zijn leerlingen. Bij zijn afscheid heb ik hem geschetst als een leraar naar mijn hart. Als geschenk bood ik hem aan de bij hem nog ontbrekende delen van De Jongs boeken over de tweede wereldoorlog. Op onze zilveren bruiloft zong zijn vrouw Marleen het Ave Maria.

 

Het niet-onderwijzend personeel (nop)

Het niet-onderwijzend personeel, dat later in het rechtspositiebesluit Onderwijs ondersteunend personeel (oop) werd genoemd, bestond op het Cobbenhagen, toen ik daar in 1977 rector werd uit:

* drie conciërges;

* Drie technisch onderwijsassistenten (toa's);

* Twee administratieve krachten;

* Drie medewerksters huishoudelijke dienst, allen part time.

Het oop was een zeer heterogene groep, van nauwelijks geschoold, tot op het niveau van een leraar tweedegraads. Het waren en bleven vier verschillende categorieën die tijdens hun werk wel veel met elkaar te maken hadden, maar daarbuiten elkaar nauwelijks ontmoetten. De werksters vielen overal buiten, zelfs tijdens hun werk, dat plaatsvond als de anderen naar huis waren. Om met hen te beginnen: het ziekteverzuim onder hen was zo hoog en het vinden van vervangende krachten zo lastig, dat we in de schoolleiding al na een goed jaar besloten over te stappen op een schoonmaakbedrijf. Dit bedrijf nam deze dames over, als zij dat wilden. Slechts één wilde dat. De schoolleiding was van een grote zorg verlost en ik in het bijzonder, want ik was de directe baas van alle oop'ers

Piet kwam tegelijk met mij in dienst als conciërge, hem kende ik nog het best. Hij was een hardwerkende, eerlijke, en vooral trouwe medewerker. Hij luisterde goed naar je, had alleen opbouwende kritiek en roddelde nooit. Hetzelfde kon je zeggen van Jac Snels. De leerlingen droegen hem op handen, hetgeen o.a. bleek vóór, tijdens en vlak na zijn begrafenis. Jac is tijdens mijn rectoraat plotseling overleden op mijn verjaardag. Hij was in zijn leven eerst schilder van beroep, werd daarvoor afgekeurd, omdat hij zwaar astmatisch was geworden, waarschijnlijk t.g.v. het inhaleren van gassen uit chemisch bereide verf. Hij was zonder twijfel een van de beste conciërges die Cobbenhagen ooit gehad heeft. Zijn vrouw werkte in een groentezaak als hoofdverkoopster.

Ik had haar geholpen toen Jac overleden was. Ze belde me 's morgens op school op. Snikkend en huilend zei ze: "Ik kan geen overlijdensakte krijgen van de gemeente: ze willen ze niet opsturen; ik kan ze om 15.00 uur komen ophalen, maar dan houden jullie een herdenkingsbijeenkomst voor Jac. Daar wil ik per se bij zijn." Ik ging naar haar toe, ze woonde op de Schans vlak bij onze school. "Ria, meisje, je bent diep bedroefd, het overlijden van Jac kwam zo onverwachts voor je, laat je niet overstuur maken door die ambtenaar." Ik belde de hoogste chef van de burgerlijke stand, ik blies vriendelijk hoog van de toren: "Meneer, u spreekt met dr. Van Doorn, rector van het Cobbenhagencollege. Ik zou u willen vragen, kunt u de overlijdensakte van Jac Snels naar zijn echtgenote sturen? U hebt reeds alle gegevens nodig voor deze akte ontvangen." Even stilte aan de andere kant, wat gefluister en toen: "Natuurlijk, rector, ik stuur de bode; over een half uurtje geeft hij hem aan mevrouw Snels af." Ik ergerde me aan dat fietsergedrag van sommige ambtenaren: knikken naar boven, stampen naar onder.

Tijdens zijn begrafenisdienst, die geheel door het Cobbenhagen werd verzorgd van priesters tot misdienaars, van redes tot zangkoor en organist. Ik sprak in de kerk over Jac, zijn schildersperiode maar vooral over zijn Cobbenhagen. "Jac was letterlijk en figuurlijk de sleutel van onze school: letterlijk omdat hij conciërge was, figuurlijk omdat hij een fijn mens was voor collega's en leerlingen, omdat hij een vriendelijke relatie onderhield met leerlingen, terwijl ze toch niet met hem gingen lachen; zijn warme belangstelling voor de jonge mens verzachte de onaangename opdrachten die hij leerlingen soms moest opleggen. Hij hield van het Cobbenhagencollege en het Cobbenhagen van hem. Hij was heel blij met de nieuwe conciërgeloge op de begane grond, hij noemde ze een viersterrenappartement; hij was er zo gelukkig mee, omdat hij nu nog meer in staat was om samen met zijn naaste collega's de ontvreemding van fietsen en helmen te voorkomen."

In haar dankbrief aan onze school schrijft Ria in het Cobbenhagen Bulletin:

De manier waarop u, Cobbenhagengemeenschap, meende afscheid van Jac te moeten nemen, was zeer groots, en heeft me diep getroffen; in het bijzonder denk ik dan aan rector Van Doorn, de conrectoren , de moderator en hoofdconciërge Toon. Nu begrijp ik beter dan ooit waarom Jac zich in deze gemeenschap zo thuisvoelde, Cobbenhagen is geen cijferfabriek, maar een gemeenschap van mensen met een hart. Ik ben oprecht g Toon was onder het oop de hoogst ontwikkelde. Hij had op het kleinseminarie gezeten tot de zesde, toen wilde hij geen priester meer worden, maar wel aan de slag en werd administratief medewerker op een van de toen nog vele textielbedrijven; uit die periode kende hij Piet Mollen. Hij was met een Duitse vrouw getrouwd, had kinderen, in tegenstelling tot Jac, wiens huwelijk kinderloos was, wat ze allebei verschrikkelijk vonden. Toon was zeer gezagsgetrouw. Meestal als hij het met mij niet eens was, zei hij: "Ik denk er zo over, maar zoals u het wilt, gebeurt het, want u bent de baas."

Ik heb met Toon maar een paar aanvaringen gehad. Bij de tweede zette Toon mij in een paar zinnen via de telefoon vast. We hadden OMO op de hoogte gebracht dat Toon met de vut wilde. Dat was allemaal keurig in orde, maar de heer Weijers, juridisch medewerker van OMO, had Toon een brief geschreven, die hierop neerkwam: heer Toon, u gaat met de vut; dit wil ook zeggen dat u uw huidige woning moet verlaten, aangezien het een ambtswoning is. "En u hebt nog wel beloofd dat ik zo lang mocht blijven zitten als nodig was." Ik dacht: "Ik ga naar hem toe, want door die telefoon wordt hij gewoon razend. Dadelijk krijgt hij nog een hartaanval." Ik ging naar hem toe, zijn vrouw deed open, ze had de tranen in der ogen, ze snikte: "0, die Toon er ist so böse op U." Ik kende haar taaltje een beetje, ik verstond ze wel en bovendien had ik dat al door de telefoon gemerkt. Toon bood me geen stoel aan, dus ging ik maar uit mezelf zitten. Pal tegenover hem. Hij pruttelde nog wat na, had het over die hoge heren die het maar allemaal uitmaken. Ik liet hem maar door praten. Hij hield maar niet op. Ik kreeg een rare gedachtekronkel, dacht aan parlementariër Boer Koekoek en zei: "En nou is het mijn beurt." Toon zweeg. Ik legde hem glashelder uit, dat hij er niet eerder uithoefde, dan nadat hij een voor hem acceptabele woning had gekregen. Naarmate hij begon te beseffen dat een bestuur dat formeel zo wel moet doen, werd hij rustiger; zijn vrouw ging naar de keuken en bracht koffie. Ik heb mijn invloed aangewend voor een prima woning voor hen beiden. Ik geef toe: het was de beste van de drie, want de twee vorige, ook leuke woningen, hadden ze geweigerd. Piet Mollen, die Toon opvolgde als hoofdconciërge, heeft ook deze ambtswoning betrokken.

Ondanks dat hij mopperde en niet alleen tegen mij, maar ook tegen zijn collega's en tegen leraren, had Toon iets creatiefs. In zijn vrije tijd maakte hij smyrnatapijtjes; bij zijn afscheid heb ik zo'n werkstuk gehad, uit dankbaarheid stond er op het kaartje, voor alle goede zorgen vooral voor onze nieuwe woning. Op school waren vooral zijn Toonspreuken bekend. Hij hing die zo nu dan op in school op een of ander prikbord. Verschillende zijn er verzameld door leraar Arnoud, ze zijn op onze drukpers gedrukt en uitgegeven bij gelegenheid van zijn afscheid. Hier volgen er een paar:

De ouderen moeten begrip hebben voor de jeugd. Maar andersom doet ook wel eens deugd.

In het verleden en het heden zijn nog onvolkomenheden.

Het leefklimaat dient opgefleurd. Maar nu zijn jullie aan de beurt.

Heb je soms iets misdaan?

Kijk 100 meter dom en stel je aan. Zet daarbij open je babyogen,

daar zijn er al zoveel ingevlogen.

Na carnaval - dat hoor je wel meer - doet 't nergens pijn maar overal zeer.

Volwassen worden is 's Heren gunst. Volwassen handelen'n hele kunst.

Van horen, zien en zwijgen

Kun je ook frustraties krijgen..

't is te laken als kinderen rommel maken

maar ook een docentje is niet altijd 'n net ventje.

Het zijn zelden de knappe koppen die in de klas de herrie schoppen

Hele dagen Cobbenhagen

Niet te geloven je komt 't te boven.

En zij gedroegen zich als jonge honden Lieten alles vallen waar ze stonden.

Je komt in een klas, het ruikt er naar mensen,

Wat meer hygiëne dat zou ik me wensen

Democratie moet men niet laten ontaarden

In anarchie. Dat is 'n monster zonder waarde.

Ieder diertje zijn pleziertje

Geldt voor leraar en scholiertje.

De problemen rond de technisch onderwijsassistenten waren gering, behalve die met Pieter. Pieter kwam bijna dagelijks te laat. Ik onderhield hem daarover en toen zei hij, dat hij zijn vrouw moest helpen bij het aankleden; ze had een of andere vorm van reuma. "Dat is natuurlijk geen excuus voor je te laat komen. Hoeveel tijd heb je daarvoor nodig?" vroeg ik hem. "Een half uurtje". "Nou Pieter, je staat drie kwartier eerder op, dan heb je nog tijd om de krant te lezen." Maar zo simpel lag het niet. Pieter was een chronische telaatkomer. Voor zijn collega's betekende het, dat zij het eerste uur twee practica tegelijk moesten geven. Klachten van hun kant, klachten ook van de docenten natuurkunde die hem beschuldigden, dat hij zijn vak niet bijhield. Ik heb eerst gewerkt aan het te laat komen; door strenge controle door de hele schoolleiding, kwam hij niet meer te laat, behalve op vrijdagochtend. Een van zijn naaste collega's had dat in het bijzijn van Pieter tegen me gezegd. Toen ik aan deze groep vroeg waarom op vrijdag? Antwoordde Loek: "Dan komt u meestal later op school." "Ach, dat is waar ook, dan ga ik in bad." Er werd gelachen, probleem was opgelost, Pieter kwam praktisch nooit meer te laat, zelfs op vrijdag niet.

Het tweede probleem: zijn vakbekwaamheid, dat heb ik opgelost d.m.v. een functioneringsgesprek met hem. Heel duidelijk kwam naar voren dat hij al die vernieuwingen in zijn vak niet begreep, daarvoor had hij te weinig achtergrond. Bovendien zijn jongere collega Etiënne, die wij voor audiovisuele leer- en hulpmiddelen hadden aangetrokken, was in België zo goed opgeleid, dat hij Pieter kon pakken, zakken en verkopen. Etiënne deed graag practicum, had hij me wel eens verteld en de leraren natuurkunde vroegen hem nogal eens, als Pieter bijvoorbeeld met bouwzaken bezig was. Ik vroeg hem welk werk hij graag zou willen doen hier op school? Onderhoud en bouwzaken, was het eerste wat hij noemde. "Dat is geen volle dagtaak natuurlijk. Audiovisuele leer- en hulpmiddelen ontwerpen, de leraren behulpzaam zijn met het klaarzetten van apparatuur?" "Wat Etiënne op het ogenblik doet", vulde hij aan. Hij knikte. "Vind je het geen degradatie?" Ja, dat was het wel, maar introverte Pieter werd, nu wat opener: "Ik ben die klachten van de sectie natuurkunde beu, ik kan er nauwelijks iets aan doen om er een einde aan te maken. De omgang met leerlingen gaat ook niet zo goed." "Pieter, ik vat samen, wat jij wilt zeggen: audio is een degradatie voor mij, ik ben niet voor niets al zo veel jaren technisch onderwijsassistent, maar ik wil toch liever een beetje degraderen, dan klachten van docenten moeten incasseren en afgaan voor leerlingen. Bij audio heb je alleen met docenten te maken. Geef ik jou gedachten zo goed weer?" Hij zuchtte. "Pieter, we spreken zo af: jij praat met je vrouw over je nieuwe baan, je blijft hoofd van de technisch onderwijsassistenten, daar hebben we het nog niet over gehad, ik praat met de docenten natuurkunde, met Etiënne en met de schoolleiding. Na de kerstvakantie kan deze ruil ingaan."

Pieter verliet enigszins somber mijn kamer. De volgende dag vertelde hij me, dat zijn vrouw er wel problemen mee had. "Moet zo'n broekie als Etiënne jouw werk overnemen? En jij wordt zoiets als een elektricien. Je hebt je onder de tafel laten lullen door de rector." Pieter begon te twijfelen. "Je kent de consequenties: als je toch wilt blijven voor natuurkunde, moet je aan het studeren slaan, cursussen volgen enz." "Walter wil me daarbij helpen." Walter was frater en had dus wel wat vrije tijd, bovendien een heel knap leraar en goed natuurkundige. Als Walter hem bijles geeft, dan zou het toch nog kunnen lukken. Ik had alleen nog maar met de schoolleiding over het probleem gesproken. Twee maanden later sprak Walter me aan. "Rector, ik heb er uren in gestoken, hij kan me wel napraten, maar hij vat de essentie niet. Ik ben eerlijk: ik geef het op." "Walter, we hebben ons best gedaan. We voeren ons plan uit." Hij had met Pieter gesproken, die was zelfs opgelucht en aanvaardde de nieuwe functie een paar dagen later.

Hij is met de dop gegaan. Lang heeft hij daar niet van genoten, hij stierf in de leeftijd van 56 jaar. Op zijn overlijdensadvertentie stond een gedichtje dat hem zuiver karakteriseerde:

Ik kon niet zeggen wat ik voelde ik heb het ook niet uitgelegd

maar toch wisten jullie wat ik bedoelde. De stilte had het al gezegd.

 

Speechen

Een rector moet wat afspeechen. Bij de opening van het nieuwe schooljaar: op de algemene lerarenvergadering, tijdens de drie eucharistievieringen opening nieuwe schooljaar voor leerlingen, een aparte speech voor elke jaargroep, bij de diploma-uitreiking twee keer: voor havo en voor vwo; bij de afsluiting van het schooljaar, voor leerlingen in twee groepen verdeeld, want allemaal tegelijk konden ze niet in de aula; afsluiting voor de leraren en afscheid nemen van leraren en niet-onderwijzend personeel met een groots afscheidscadeau, en door het jaar: opening van de studiedag voor de medewerkers. Facultatief ook nog wel een aantal keren, voor een jubileum van een leraar 25 jaar in het onderwijs bijvoorbeeld, voor een leraar die promoveert enz.

Ik geef eerst een voorbeeld van een afscheidsspeech, ik heb gekozen voor die van Pim, omdat dat zo'n markante leraar was en een man die ik een vriend zou willen noemen, en omdat enkelen van onze kinderen hem kennen. De vriendschap met Pim was begonnen na het overlijden van zijn vader. Pim is priester, toen zijn vader overleed was hij zijn thuis kwijt. Hij was diep bedroefd. Hij kwam op mijn kamer, eigenlijk om te bedanken dat de moderator, een conrector, en ik op de begrafenis van zijn vader waren geweest. Hij was heel bedroefd, vertelde over zijn vader en begon ineens luid te huilen. Ik stond op, hij ook en zo stonden we in elkaars armen. Ik zei, dat ik hem kon aanvoelen, want ook ik had mijn vader verloren. Toen hij weer wat bekomen was, dronken we een kop koffie, spraken wat over ouders en familie, en over de loutering van het dagelijkse werk. Pim zei: "Je hebt me echt getroost, ik voel me weer een stuk beter." Ik wist eerlijk gezegd niet hoe of waarmee, ik had alleen mijn hart laten spreken en vooral naar zijn hart geluisterd.

 

Afscheid van Pim

Als je een classicus toespreekt, die ook nog pater is, Abraham heeft gezien en tijdens zijn opleiding retorica studeerde, of preekkunde, dan dient men zijn toespraak overeenkomstig de regels van de retorica op te bouwen. Daarbij is het grondprincipe van de retorica belangrijk: al het goeds bestaat in drieën. De structuur zou moeten zijn: 1. Exordiurn, 2. Narratio en argumentatio, 3. Peroratio met andere en simpeler woorden: Inleiding, Romp en Slot. Ik ben er niet in geslaagd deze rede overeenkomstig alle regels van de klassieke retorica op te bouwen, en wel om drie redenen: in een rede tot iemand die afscheid neemt, dient men het eens te zijn met de scheidende, ik ben dat tot driemaal toe niet. In zo'n rede dient de spreker het droeve moment niet te zwaar te accentueren. Ik doe dat wel, want we zullen Pim erg missen. Hij ons trouwens ook, want hij heeft ons carissimi genoemd. Zo'n rede mag ook niet te lang duren, maar over Pim kom je nooit uitgepraat. Derhalve betwijfel ik of hij niet zal proberen mijn monoloog om te zetten in een dialoog; afijn, we zullen wel zien hoe het afloopt.

Inleiding

Langdurig onderwijskundig onderzoek in Duitsland en gelijktijdig maar onafhankelijk in de V.S. naar: wat dient een leraar te zijn, leidde in beide landen tot de eensluidende conclusie: een leraar dient een normaal mens te zijn. Wanneer ik Pim tracht te karakteriseren als mens, als religieus en sociaal bewogene en als blije prater - en dat doe ik met argumenten en anekdoten - dan karakteriseer ik hem tegelijkertijd als voortreffelijk leraar, die gedurende tien jaar aan ons college werkzaam is geweest. Bovendien moet men in zo'n rede de reden van vertrek aangeven.

 

Romp

Waarom gaat Pim weg? Het motief voor deze stap is, zo schreef Pim, de overweging dat voor mijn taak als leraar gemakkelijker een vervanger te vinden is, dan voor het werk waarvoor op mij als priester een beroep gedaan wordt. Ik ben het met het eerste gedeelte van deze volzin niet eens; wij zijn er niet in geslaagd een vervanger voor Pim te vinden, maar Pim wel. Het tweede gedeelte van zijn motief om te vertrekken, het beroep op hem als priester, bewonder ik en u met mij.

Ik geef dan een uiteenzetting waar Pim binnen de congregatie mee begint: vernieuwing van het religieuze leven met vijf paters o.a. Pater Jan, zijn opvolger in onze school. Deze vernieuwing vanuit een kleine groep vond haar inspiratie in de visie van het kapittel van MSC en de basisgemeenschap van Taizé; ze richtten zich vooral op het jongerenpastoraat en achtten zich daarbij niet gebonden aan parochiegrenzen. De kleine communiteit is gestart in Kaatsheuvel.

In je boekje getiteld "Pim", uitgegeven bij je 25-jarig priesterjubileum. citeer je Norbert, een priester die je ontmoette in Taizé: "Uit hoofde van mijn ambt, heb ik Christus vaak op mijn lippen, in deze dagen heb ik hem weer meer in mijn hart gekregen." In een ander boekje voor een eucharistieviering voor een 40-jarig bruidspaar - want ook heel arme mensen zijn wel eens 40 jaar getrouwd - zei je tot hen: "Wij praten veel over het evangelisch leven, maar dat echtpaar is beter gediend met een paar schoenen, dan met het evangelieboek."

Met deze bezieling, die niet altijd overkwam, en niet altijd door je medepriesters werd gewaardeerd, stond je voor onze leerlingen tijdens de eucharistieviering begin nieuwe schooljaar bovenbouw. Maar deze jongeren zagen en wisten ook dat je religiositeit authentiek was.

Pim, zoals wij je kennen, weten we dat jouw sociale intelligentie zou hoog is, dat we je een genie kunnen noemen. Jij kunt in alle eerlijkheid zeggen en dat heb je ook gedaan zelfs zwart op wit, dat je nog nooit iemand hebt afgeschreven. Je kunt mensen nooit iets weigeren, dat heb je wel eens je zwakte genoemd; ik ben het weer eens niet met je eens (wat zijn we het vandaag toch vaak oneens) ja zeggen tegen mensen en tegen wat goed is, is kracht. Als pastor van het woonwagenkamp gaf je de mensen je vertrouwen, je zette je fiets nooit op slot. Je liet die mensen blijken, dat hier iedereen te vertrouwen was, je fiets werd nooit gestolen en streng door de kinderen bewaakt.

Van de andere kant heb je ook een scherp oog voor zakkenrollers. Tijdens je laatste Romereis, zag je hoe zo'n gapper de portemonnee uit de tas van je collega Wil wilde pikken, je greep de man bij zijn pols, blafte hem in het Nederlands nog wel af en duwde hem bij de eerste halte de bus uit.

Pim, je geniet van de omgang met mensen, je probeert als het enigszins kan een feestje te bouwen, meestal met helemaal niets. Op een gouden bruiloftsfeest viel er niet zo veel te beleven, het was daar in jou ogen geen feest, het was zonder meer saai. Je haalde de stofzuiger voor de dag, liep voorop, de muziekband erachteraan en de polonaise was gestart, de stemming is gedurende het hele feest prima geweest. Een ander voorbeeld: je kwam met twee confraters met de trein van Taizé, er zaten wel veertig tot vijftig Nederlanders in die coupé. Je hield helemaal niet van zitten te zitten, je stond op, nam een zak dadels mee, begon een praatje, gaf een dadel en weer verder. Het ijs was gebroken, er werd gezellig gebabbeld en gepraat, de reistijd vloog om.

Pim, je bent een sociaal bewogene. Je bent ook een goed verteller, daar getuigen je leerlingen van, ze vragen je wel eens om een verhaaltje. Van jou is ook bekend, dat in de hoek van de Lerarenkamer, waar jij zit, niet gekankerd en geroddeld wordt. Je bracht ook het evaluatiegesprek op gang over de Pax Christi-voettocht met een aantal leerlingen die deze tocht hadden meegemaakt. De leerlingen zaten op mijn kamer, ik moest er hun woorden uittrekken. Toen kwam jij binnen, begon te vertellen over jouw ervaringen met Pax Christi en toen kwamen ze pas los.

Pater Pim, je bent een blije prater.

 

Slot

Je neefje vroeg je eens. "Ben jij een u?" Daaraan denkend zeg ik: Pim, religieus en sociaal bewogene en een blije prater: Pim, je bent jij, waar we U tegen zeggen.

 

Cadeaus

Sectie klassieken: een kapstok voor de nieuwe communiteit in Kaatsheuvel.

Pim had tegen zijn confraters gezegd, als ik nou eens een strijkbout vraag, want zo'n ding heb je nu eenmaal nodig. "Ik zou me rot lachen, als ze dat nou eens zouden durven geven, maar gegarandeerd, dat durven ze niet: een priester, een classicus, iemand met twee linkse handen geef je een boek, of iets wat kunstzinnig is. We gaven Pim een strijkbout en ik zei erbij. "Volgens mijn vrouw en Philips, en in deze volgorde, is het een hele goeie."

 

Mijn toespraakjes voor wie dan ook. Leraren, leerlingen, ouders, ik schreef ze altijd volledig uit. Voor mijn rectoraat werkte ik altijd met sleutelwoorden, het geeft meer spontaniteit aan je spreken. Maar Wim had me zijn ervaringen meegedeeld. er zijn altijd leraren en vooral ouders die woorden in je mond leggen, die je niet gezegd hebt. Als je ze opschrijft, kun je heel gemakkelijk aantonen, dat de criticus je verkeerd verstaan heeft. Toen ik eens tegen de bovenbouw sprak en een nogal ongelukkige vergelijking gebruikte: "Een leerling die niet van studeren houdt, is als een theoloog die God ontkent", kwam een leerling op me af en zei: "Ik kan me niet voorstellen, dat een rector van een katholieke school, in het openbaar zegt: "Ik geloof niet in God." Ik liet hem mijn tekst lezen en hij bood zijn excuses aan. Al die speeches en toe- spraken heb ik jaren bewaard in een ordner. Mijn laatste toespraak voor de leerlingen na de proclamatie en voor de leraren op mijn laatste dag, heb ik voor de vuist weg gesproken, gezegd wat in mijn hoofd opkwam en uit de grond van mijn hart opwelde.

 

De leraar -pedagoog

In al die gesprekken en al die toespraken zeker tot de leraren, heb ik in die negen jaar een aantal ideeën uitgesproken over de leraar die tevens pedagoog wil zijn. Toen de redactie van Omologie een speciaal nummer wilde uitgeven over De leraar om wie alles draait verzocht de redacteur Theo Hoogbergen mij een bijdrage voor dit nummer te leveren over de leraar-pedagoog.11)

De leraar-pedagoog 12)

 

Een pedagogische relatie

Onderwijskundigen houden leraren voor, dat in hun lessen de leerling centraal dient te staan. Dat is een grote vergissing. De twee uitersten, de leerstof centraal of de leerling centraal, hebben het onderwijs al veel schade berokkend. Bij goed onderwijs staat de relatie tussen le- raar en leerlingen centraal. De leraar, de volwassene, die leerling en leerstof kent, is in staat zinvolle relaties tot stand te brengen tussen beide. Ontmoeting, dialoog, echt gesprek, samenwerken veronderstellen, dat de leraar niet als zijn eerste taak ziet het organiseren van onder- wijsleersituaties, zoals onderwijskundigen ons voorhouden, maar zijn eerste taak is "aanwezig zijn" in zijn klassen. Gerritse duidt die aanwezigheid aan met de term basale communicatie.

Een leraar op mijn school stond altijd achter zijn bureau in zijn boeken te kijken, wanneer de klas binnenkwam. "Weet je nou wel wie er binnenkomt?" Hij keek in zijn agenda. "Ja, 2 c". "Ik bedoel toch iets anders, ga eens tegen de deurstijl staan, als je leerlingen binnenkomen, begroet er eens een paar, stel eens een vraag over hoe het met hem of haar gaat." Hij was een prima kerel, had grote belangstelling voor zijn vak, promoveerde een paar jaar later. Hij probeerde het eens, het ging wel beter, maar hij heeft het niet langer dan een maand vol- gehouden.

De wanorde in zijn lessen nam niet af, terwijl juist aanwezigheid zijn de voorwaarde is voor orde in de klas.

Aangezien deze communicatie alles te maken heeft met sfeer scheppen in de klas, is het moeilijk om dit begrip te omschrijven. Ik zou het willen toelichten door de vijf belemmerende factoren te noemen.

------------

11) Omologie jaargang 13, Dr. 7, blz. 171 e.v.

12)

 

1. De klas benaderen als anonieme massa, niet als Ine, Hens, Josje Eric, Rinus, Marc, Josette, Sanne, Isabelle als personen op weg naar het worden van een persoonlijkheid.

2. De haast die zich niet alleen uit door gejaagdheid, maar ook in de blik die niet werkelijk aankijkt; er is geen oogcontact. Ik ken een leraar die naar een of andere kaart aan de achtermuur keek; hij begreep maar niet dat zijn leerlingen zo onrustig waren, vooral de jongeren. Ik wees hem daarop, hij oefende in oogcontact, lessen die ik aan studenten op de leergangen gaf, en waarachtig het helpt, kon hij me na een paar weken vertellen. Op de leergangen ben ik er met deze oefening eens goed ingetuind. Een juffrouw was aan de beurt, ik wist dat ze dit soort didactische en praktische oefeningen flauwekul vond, of ze durfde niet goed. De oefening bestond hierin: één minuut ontspannen voor de klas staan zonder iets te zeggen en de klas zwijgt ook. Ze deed de oefening perfect. Toen ze ging zitten, vroeg ik haar, hoe ze dit ervaren had. Onmiddellijk stoven twee dames op: "Karien, ik vind, dat je meneer Van Doorn niet belazeren moet". De ander: "Zeg het nou", En Karien bekende dat ze zowel een bril als contactlenzen droeg en dat ze nu geen van beide op of in had." De volgende lessen heeft ze eerlijk meegedaan, ze heeft nu minder angst een groep aan te kijken

3 Aanwezigheid wordt ook belemmerd als de onderwijsinhouden "waardeloos" zijn; wanneer een tekst niet mooi mag zijn maar dient voor een of ander effect, of alleen als toetsmiddel. Gerichtheid op de toetsingsuitslag bij Leraar en leerlingen bemoeilijkt de basale communicatie.

4 De cerebraliteit is ook een belemmerende factor; er zijn mensen die leven alleen in hun kop; als we ons geheel terugtrekken in abstract denken, kunnen we niet tegelijk aanwezig zijn. Dagelijks kun je dat waarnemen: iemand zoekt in zijn hoofd een naam, hij kijkt niemand meer aan, kijkt naar dingen die niet storen, totdat hij die naam gevonden heeft. Als een Leraar regelmatig zo voor de klas staat, zijn zijn leerlingen ook afwezig. Mensen die uitsluitend rationeel bezig zijn, staan niet rustig op de grond, hun voorhoofd is opvallend gerimpeld, ze spreken hoger dan normaal. Op de leergangen oefende ik mijn studenten in het tegenovergestelde: ik vroeg of ze in een kleine spreidstand voor de klas wilden gaan staan, eerst maar eens diep ademhalen. Soms duwde ik tegen hun schouder; raakten ze uit hun evenwicht, dan wisten ze dat ze niet goed stonden. Overwegend rationeel denkenden spreken hoger dan hun basis stemgeluid. Ook daar had ik weer een oefening voor: "Sta je goed, rustig?" En dan zei de student: "Ja, op mijn gemak", of zoiets. "Het klinkt wel wat hoog. Ga is op deze lucifer staan; probeer die lucifer te voelen." "Ja, ik voel hem", zei hij een terts lager.

5 Een vijfde belemmerde factor is de angst.

 

Jeugdbeeld

Een leraar kent zijn leerling; hij ervaart dagelijks hoe de jeugd van vandaag zich manifesteert. Uiterlijk: Amerikaans petje, rugzakje, meisjes met blote navel, piercing, korte rokken, spijkerbroek, oorbelletjes bij jongens, de meeste hebben ooit drugs gebruikt enz. Op Cobbenhagen heb ik me altijd verzet tegen conrectoren of leraren die bepaalde kleding wilden verbieden. Ik heb hun altijd voorgehouden dat dat een zaak van de ouders is, het is hun primaire verantwoordelijkheid hoe hun kind zich kleedt en voedt. Deze gedachte gaf ik ook zo door aan de oudervereniging en op ouderavonden, wanneer ernaar gevraagd werd. Op het gebied van taalgebruik op school droegen wij wel een grote verantwoordelijkheid, en de taal van sommige leerlingen was banaal, onbeschoft en brutaal. Het zou van groot belang zijn dat leraren onderling met ouders, met jeugdwerkers van gedachten wisselen over de bestaanswijze van onze jeugd. We kunnen een grondig inzicht krijgen in de structuur van de persoonlijke ontmoetingen van leerlingen door met hen mee te leven op drie bestaansgebieden: thuis, op school en tijdens hun ontspanning vooral in het weekend.

 

 

Vakoverstijgend denken

Elke leraar geeft zijn vak, maar hij heeft moeite met de intergratie met andere vakken, ze brengen zo met elkaar geen synthese tot stand. Als zij al moeite hebben met die integratie, hoe veel te meer dan hun leerlingen. Hun beeld van de werkelijkheid wordt misschien door het onderwijs dat ze genieten, nog fragmentarischer dan het al was. Het is toch nog steeds zo, dat wat de ene leraar op het bord schrijft, veegt de ander uit.

Op mijn school propageerde ik wat Van Achter onderzoekslessen noemt. Ik verklap nu al dat ik de leraren niet zover gekregen heb. Hij noemt deze lessen heel bewust zo, hij spreekt over onderzoeken, niet over ontdekken. Om drie redenen wijst hij "Learning by discovery" af :

1. Jongeren zijn niet in staat fundamentele inzichten te ontdekken. Men heeft dat wel degelijk geloofd. Neem bijvoorbeeld eens de vernieuwing van het wiskundeonderwijs. Men dacht dat een eerste- of tweedeklasser in staat was zelfstandig de stelling van Pythagoras te ontdekken. Dit optimisme is niet bewaarheid geworden.

2. Ontdekken is sterk productgericht, terwijl het bij onderzoekslessen meer te doen is om het proces van het zoeken en onderzoeken.

3. "Learning by discovery" promoveert de leerling tot kunstenaar, terwijl het kind het genie is van het alledaagse. Het kind ontdekt wat reeds alle kinderen voor hem ontdekt hebben.

In onderzoekslessen zijn leerlingen en leraar:

* op zoek naar de waarheid;

* leerlingen verwerven een stuk autonomie;

de vraaghouding wordt sterk ontwikkeld en de verwondering: de basis van wetenschappelijk denken. Zich vragen stellen over de werkelijkheid is toch wel een bijzondere menselijke activiteit. Zelfs feiten moeten voldoende problematisch benaderd worden, wil men van echte kennis spreken.

In onderzoekslessen gaat het vooral om het onderzoeken als proces. Door de leerstof in hoge mate een probleemkarakter te geven en door de leerlingen relatief autonoom naar een oplossing van problemen te laten zoeken, is de kans groot dat een van de belangrijkste doelstellingen van het onderwijs wordt gerealiseerd: leerlingen te Ieren denken.

Van Achter stelt zich het verloop van onderzoekslessen als volgt voor:

1. De probleemstelling: de leraar stelt voor liefst een concreet en praktisch probleem te onderzoeken en laat vervolgens zijn leerlingen daarover van gedachten wisselen.

2. Leerlingen zoeken zelfstandig en individueel naar de oplossing; de leraar krijgt de kans om te observeren.

3. Dan volgt een voortgezet onderzoek in de groep.

4. Daarna verzorgen de leerlingen de rapportage.

5. De klas bestudeert dan de waarde van de aangebrachte oplossingen. Ze vergelijken en komen beargumenteerd tot een of meer "beste" oplossingen: de synthese.

6. De leraar is tot nu toe meer organisator en observator. Hij moet nu wat zeggen, bijvoorbeeld wat hij ervan denkt en wat er overgeschreven is.

 

 

Voorbeeld van een onderzoeksles

Toen ik nog op Odulphus lesgaf en later op de leergangen en op Moller in de lessen vakdidactiek, heb ik de didactiek van deze onderzoekslessen nogal eens toegepast, o.a. bij de lessencyclus over Het uur U van Martinus Nijhoff. Dit voorbeeld geeft als een exempel hoe ik lesgaf. Natuurlijk niet altijd zo, en op dit niveau en ik heb ook wel eens slecht lesgegeven. Maar deze lessen hebben me zo veel plezier gedaan dat ze terecht in Mijn herinneringen zijn opgenomen, en voor mijn kinderen en kleinkinderen een indruk geven van de leraarspraktijk van elke dag. Aangezien ik er gemakshalve maar van uitga, dat men Het Uur U niet kent, of weer vergeten is, geef ik eerst een korte samenvatting van dit verhalend gedicht.

In dit gedicht beschrijft Nijhoff hoe het passeren van een man bij de bewoners van een saaie. "deftige" straat de gedachte losslaat aan alles waarin ze tekortgeschoten zijn. aan datgene was ze hadden kunnen worden en wat ze in werkelijkheid geworden zijn:

De dokter bijvoorbeeld, die

in de straat als huisdokter pas

een praktijk begonnen was

sinds hij als jong assistent

een verstrekkend experiment

had opgegeven omdat

hij er hoogstens droog brood van at,-

hem bracht de wilde muziek

terug in een stille kliniek;

hij zag zichzelf daar staan,

witte jas, rubber handschoenen aan:

in de kast langs de muur

spraken dingen van glazuur

email, glas en metaal

een tintelende taal

van een achter alle kwaad

verrijzende dageraad.

 

"Het uur U" is een militaire term, oorspronkelijk uit de loopgravenoorlog. Het is het door de legerleiding geheimgehouden uur van de aanval. Alle voorbereidingen zijn getroffen, de stellingen betrokken, maar tot de aanval gaat men pas over als het uur bekend wordt gemaakt. Deze bekendmaking geschiedt door lichtkogels af te schieten. De straat in het gedicht houdt het wolkje voor de damp van zo'n lichtsein:

In een wolkje ploft licht

tot een blinkende ster uiteen

en langs heel de vuurlinie heen

weet men; dit meldt het uur u,

nu gaat het beginnen, nu

verdwijnt de onzekerheid

van de mij gegunde tijd

nu is het voor alles te laat.

 

Nijhoff legt een duidelijke relatie tussen de man en de stilte, het wolkje en de muziek.

De "straat" is het beeld van onze gegoede maatschappij. Men is door gemakzucht, onmacht, ijdelheid straatbewoner geworden in plaats van levend mens te blijven. De "man" die door de straat loopt, is zo'n levend mens. Zijn tegenwoordigheid herinnert de straatbewoners aan wat ze verzaakt hebben. Men haat hem, men beschouwt hem als de vijand, vooral omdat de hemel (het wolkje) en een inwendige stem (de muziek) zijn partij schijnen te kiezen. Gedurende zijn lopen door de straat moet men zich wel aan het leven gewonnen geven, men ziet even het eigen tekort in, om echter terstond weer te ontwaken in het doods bestaan van straatbewoner. Behalve de rechter, want hij is de enige die eigen schuld bekent.

De rechter zag zich staan

zonder ambtsgewaad aan:

geen toga, geen muts, geen bef,

niet dan uit rechtsbesef

en met geheven hand

deed hij zijn eed gestand:

in naam der gerechtigheid

schold hij de zonde kwijt

en had eigen schuld bekend -

 

Zo ziet zich een prostituee, naakt als Diana, in een woud staan, een hert kwam aan, en zij drinkt levend water, hert en water zijn symbool van de kuisheid. Ook kinderen spelen een belangrijke rol in Het uur U. Het zijn al een beetje straatbewoners, maar alle onbevangenheid is nog niet weg.

 

Een der jongens stond met

zijn voet op een autoped

waarvan hij aantoonde dat

het richtingaanwijzers had.

"Daar wordt het geen auto door, "

zei de grootste in een plusfour.

"Van auto's gesproken " zei

hij er medelijdend bij,

"hebben jullie er geen? "-

 

Ze zien de man, lopen achter hem aan, ze spelen met andere woorden het spelletje schaduwlopen, en als hij hen aankijkt, kijken ze naar de straatsteentjes. De straatbewoners worden boos, woedend en roepen de kinderen terug, die traag naar huis gaan. En allen keren weer tot de orde van de straat terug, ook de vogeltjes komen weer terug.

Het is een verhaal, een episch gedicht, op de laatste vier regels na, die lyrisch zijn:

 

Hoe mooi anders, ach hoe mooi

zijn bloesems en bladertooi. -

Hoe mooi? De hemel weet hoe.

Maar dat is tot daaraantoe. 13)

-------------------

13) Deze laatste regel is een klassiek voorbeeld van de dubbele bodem. De hemel weet hoe, is een staande uitdrukking: "niemand weet dat", maar hier wordt hemel ook in de betekenis van het hemelse, het goddelijke opgevat. "Daaraantoe" verwijst naar hemel, m.a. w. Hoe mooi bloemen en bladertooi zijn, weet niemand, alleen de Hemel, daar moeten wij ons maar niet druk over maken, want het is iets van de Hemel.

 

Ik was in het bezit van een cassette waarop de voordracht van Het uur U door Hans Benz van den Berg stond. De leerlingen van hbs B hadden allemaal de tekst voor zich en lazen met Van den Berg mee. Op het bord had ik de voor hen moeilijke woorden geschreven met de betekenis erachter en in de volgorde waarin ze in de tekst voorkwamen. Bijvoorbeeld: Hermes: deze god was de boodschapper van de goden vooral van Zeus, en de god van de wegen, dikwijls afgebeeld met reishoed, gevleugelde sandalen en herautenstaf.

en het gevederd leder waarop

de god Hermes van zijn bergtop

neer te dalen placht

doorkruiste het ruim niet zo zacht

als hij op de straat kon gaan,

gewoon lopend, met schoenen aan.

 

Agonie: doodsstrijd, visioen: innerlijk droomgezicht, Diana: godin van de jacht en de kuisheid; plusfour: ruimzittende broek die vlak onder de knie is vastgegespt en over de knie bloest, enz.

Het was een heel mooie declamatie en ik merkte dat de leerlingen onder de indruk waren.

 

Probleemstelling

Ik vroeg de klas wat ze zouden vragen als bijvoorbeeld Nijhoff op mijn plaats stond. De een zei: "Die man die zo stil door de straat loopt, wat is dat voor een vent?" Het waren er meer met die vraag. Ik schreef op het bord:

probleem 1: Wie is de man in Het uur U?

Een van de meisjes: "Er wordt nogal wat gezegd van de straatbewoners; ik zou wel eens een karakteristiek van die bewoners willen kennen."

2. Karakteristiek van de straatbewoners.

"En de kinderen, zijn het nou al straatbewonertjes? Ik zou wel eens de overeenkomsten en verschillen Ieren kennen tussen de volwassenen en de kinderen."

3. Vergelijking volwassenen en kinderen in de straat.

 

Het was al aardig wat. Het bleek ook dat er heel wat passages waren en details die nog niet helder waren. Samen stelden we drie onderzoeksgroepen in en de Zoekgroep:

Onderzoek groep 1: Man. Groep 2: Straat. Groep 3: Vergelijking. Groep 4: De zoekgroep. Er zaten ongeveer 24 leerlingen in de klas, dat is 6 per groep, elke groep kiest een verslaggever; de groep helpt bij het verslag. Het verslag bevat het antwoord op de gestelde vraag met zo veel mogelijk argumenten.

Rapportage

De rapportages werden aan mij afgegeven. Bijvoorbeeld: die van de groep 1: Man. Er kwamen twee interpretaties uit: de man in de straat is de dood, de man in de straat is Christus. In een klassengesprek gingen we alle argumenten na. Veel argumenten verwezen zowel naar de dood als naar Christus; de leerlingen van groep 1: Man hadden de godsdienstleraar om hulp gevraagd. Ik wees erop dat er in Het uur U aanwijzingen zijn die alleen naar Christus verwijzen en niet naar de dood:

 

Sterker: de werkman die

nog tot een uur of drie

voor bomen in het middenpad

de kuilen gegraven had;

had zijn schop laten staan

en was elders heen gegaan.

 

Synthese

De man in de staat is de Christus, zoals Hij verschijnt in de evenmens, de evenmens ontdaan van alle individualiteit: "de soldaat";

ja, dat zijn gestrekte pas

Toen de man kwam

En met zijn gestrekte pas Voortliep...

gewoon lopend met schoenen aan

Zoals ook de man die men zag

het minste niet droeg dat een man

van een man onderscheiden kan.

die hen als in een (bijzonder) oordeel confronteert met wat ze hadden kunnen zijn en wat ze uiteindelijk ervan gemaakt hebben, een soort eigen oordeel als je op sterven ligt.

We hebben ook gesproken over unanimisme, een stroming in de literatuur die verwant is met de surrealisme in de beeldende kunst. Uit de zoekgroep kwamen dergelijke details naar voren. Ook deze: Nijhoff hecht veel waarde aan het schuld bekennen van de rechter, dat blijkt ook tekstueel:

gaf heel de straat, kortom

ieder en iedereen

- met uitzondering van één

en wie aandachtig las

weet dat het de rechter was, -

gaf, behalve de rechter dan,

geheel de straat den man

- sit verbo venia 14) -

het heilig kruis achterna.

 

(14 Verontschuldiging voor de uitdrukking.)

Na deze onderzoekslessen en de rapportage die verzameld werd uitgegeven, gaf ik alle leerlingen een kopie van twee artikelen van Meeuwesse: De straat als symbool en De man in de straat. Twee artikelen die niet gemakkelijk zijn, ook niet wat de formulering betreft, bij deze leerlingen gingen ze erin als koek. Op hun literatuurlijst voor het eindexamen stond bij iedereen Het uur U.

 

 

Project "Relatie tussen mensen zonder handicap en die met een handicap"

 

Aanleiding

De aanleiding om dit project te starten, was het eerste bezoek aan Corry en Jo van de Ven: Corry en Jo vertelden Gerry en mij over hun zoon Ad, die spastisch was, altijd in een rolstoel zat en nauwelijks voor ons althans verstaanbaar kon praten. Wat zij meegemaakt hadden en vooral, dat wij ons dat niet bewust waren; uit deze bewustwording is het boekje Een ding dat leeft ontstaan, door Corry en mij geschreven en het heeft mij op het goede spoor gezet: mijn leerlingen, ook al is het om praktische redenen maar een klein gedeelte van hen, zullen zich er eerder bewust van zijn hoe je met een gehandicapte medemens dient om te gaan. Onze doelstelling is uit deze bewustwording van ons voortgekomen.

Doelstelling

We willen leerlingen vertrouwder maken met gehandicapten, zowel lichamelijk als geestelijk gehandicapten. Veel jongens en meisjes, ook volwassenen - ik was er zo een - weten niet hoe ze met deze mensen dienen om te gaan. Ze weten zich geen houding te geven als ze met iemand in een rolstoel geconfronteerd worden, als ze een mongooltje of een debiel ontmoeten. Ze proberen deze mensen te ontlopen. Met dit project proberen we een eerste aanzet te geven om de relatie tussen niet-gehandicapten en gehandicapten te verbeteren.

Organisatie

Bob, conrector 3 en 4 vwo, en ik zetten de hele organisatie van het project in grote lijnen in een voormiddag in elkaar; we waren wat men noemt congeniale personen. De projectdag zou plaatsvinden op 24 september 1981. Er zou een schoolprogramma zijn en een instituutsprogramma; we splitsten de groep in twee subgroepen: één subgroep volgde voor de middag het schoolprogramma en ging na de middag in een nog kleinere groep naar een van de zeven instituten voor geestelijk en lichamelijk gehandicapten die aan ons project zouden meewerken; de andere subgroep omgekeerd. Bob en ik hebben die zeven instituten bezocht en onze plannen en bedoelingen besproken met de directeur. Ze waren zelfs blij met ons project, want het ging ons niet om "aapjes kijken", maar om zo'n direct contact als verantwoord is, tussen leerling en gehandicapte. Deze dag werd voorbereid in de godsdienstlessen.

Godsdienstlessen

 

Godsdienstleraar Hein had eenvoudige, maar wel indringende en praktische literatuur uitgezocht, die diende voor de klassengesprekken. Bijvoorbeeld: Gehandicapt zijn is wat anders dan je gehandicapt voelen. Voor het loket van een klein station staat een vrouw, ze heeft afasie. Ze zegt tegen de lokettist: "Ik moet naar. ..Ik moet naar. .." Verder dan dat komt ze niet. Nog eens zegt ze: "Ik moet. .." Gelukkig is het niet druk. Bovendien is het een aardige lokettist; hij neemt namelijk de moeite om wat geduld te hebben en even na te denken, als er wat bijzonders gebeurt. Hij zegt: "Zal ik een handje helpen, mevrouw? Ik ga de stations noemen, waar u hiervandaan naartoe kunt. Zeg maar hó als u uw station hoort". En zo gebeurt het. "Hó"! roept de vrouw, dat is mijn station! Een retourtje graag." De lokettist had nog nooit iets over afasie gehoord.

We hadden twee inleiders gevraagd. De gastles van de heer Holtmaat ging over Zwakzinnigheid. Holtmaat was werkzaam op Piusoord. De heer Van Lisdonk had een dwarslaesie opgelopen ten gevolge van een auto-ongeluk. Hij vertelde zijn levensverhaal: Lichamelijk gehandicapt worden, hoe beleef je dat?

Het woord zwakzinnigheid zegt al wat het is, zwak van zinne, zwak van verstand, van intelligentie. Bij een psychiatrische patiënt is de ontwikkeling normaal op gang gekomen, bij hem is er later iets gebeurd, bij een zwakzinnige is de ontwikkeling nauwelijks op gang gekomen. De zwakzinnige leeft heel sterk in het nu. Holtmaat gaf de enigszins verouderde indeling van zwakzinnigheid in: idioten: ontwikkeling van een kind van één jaar; imbecielen: ontwikkeling van een kleuter, ze kunnen lopen, zelf eten, zich wassen en gebrekkig spreken; debielen: ontwikkeling van een kind van 6 tot 8 jaar. Er zijn drie groepen van oorzaken: vóór de geboorte: medicijnen, voedsel van de moeder, röntgenstralen; tijdens de geboorte: beknelling tijdens de uitdrijving; oorzaken na de geboorte: geelzucht, stuipen, van de tafel vallen.

Er zijn in Nederland twee soorten scholen: zmlk-scholen: scholen voor zeer moeilijk lerende kinderen; en mlk-scholen voor moeilijk lerende kinderen. Op een mlk-school leren de kinderen globaal lezen, ze kunnen een woord niet analyseren in verschillende klanken waar we verschillende letters voor hebben; ze leren optellen en aftrekken en met geld omgaan.

Op Piusoord zijn er ongeveer 500 zwakzinnigen, zowel jongens als meisjes Alle categorieën zijn vertegenwoordigd; de kleinste groep vormen de debielen. Voor idioten is opname noodzakelijk, omdat ze in de thuissituatie onmogelijk te handhaven zijn. Deze 500 mensen zijn verdeeld over 50 groepen. We streven ernaar, dat ze leven in zo normaal mogelijke huiselijke omstandigheden. Zowel het onderwijs aan als de zorg voor zwakzinnigen is in Nederland uniek

Van Lisdonk vertelde zijn levensverhaal. Wat hij vóór het ongeluk gestudeerd had, hij wilde onderwijzer worden, gaf een gedetailleerde beschrijving van het ongeluk en de revalidatie. Het geluk dat hij had, als rolstoeler benoemd te worden als onderwijzer aan Charlotteoord, een instituut voor gehandicapten, voor een niet-gehandicapte al een zware job. "Ondanks de zeer kleine kans, dat mijn vrouw in verwachting zou raken, vroegen we toch maar aan onze bevriende huisarts om de pil. Hij keek ons verbaasd aan en zei "Je weet toch, dat je geen enkele kans hebt om vader te worden?" "Ja", zei ik, "één op de 200000; maar we willen voorlopig geen enkel risico lopen." Hij hield er de spanning in, vooral bij de meisjes "Vier maanden geleden ben ik vader geworden." De meisjes zuchtten en gingen weer ontspannen zitten. Een van onze leerlingen zei: "Ik was zo blij, dat hij een dochtertje had."

Na het einde van de lessen werd in het audiovisuele lokaal de film getoond Een dag op Charlotteoord aan alle leerlingen van 4 vwo. Een leerling Rick kwam ontroerd het lokaal uit. Ik vroeg hem, hoe hij de film vond "Fantastisch, en dat niet alleen, ik zag mijn zusje op die film, ze is ook gehandicapt en wel zo spastisch, dat ze niet zelfstandig eten kan." Op de film zie je eerst hoe ze brood in haar mond probeert te krijgen, het lukt haar niet. In een volgende fragment wordt haar hand vastgezet in een stellage van stangen en stangetjes; met dit apparaat kan ze zelf eten. 1k had die beelden van mijn zusje nog nooit gezien."

 

Schoolprogramma

Ik sprak een inleidend woordje en stelde onze gasten voor: mevrouw Gerritse en mevrouw Schippers, hoofd en lerares aan de revalidatie-mytylschool, verbonden aan de Johannastichting te Arnhem; we zijn er twee keer geweest. eerst met Corry en Jo van de Ven en Gerry, de tweede keer met Bob i.v.m. de organisatie van deze dag. Jan en Ria Lips, Jan zou zijn levensverhaal vertellen, Jo en Corry, ze zouden in het forum zitten, en Gerry, die behoorde tot de referentiegroep van het boekje Een ding dat leeft. Toen ik het boekje schreef, las zij elk hoofdstuk dat af was en gaf er commentaar op.

Mevrouw Gerritse begon haar inleiding met ons te vertellen dat Ad, de zoon van Jo en Corry, ook op de Johannesstichting had gezeten. De film die zij liet zien, ging over observatie. "Via observatie proberen we te weten te komen, wat de mogelijkheden en onmogelijkheden van onze kinderen zijn. Dan wordt er een revalidatieplan gemaakt, dat doorgesproken wordt met de ouders en als het even kan met het kind zelf. Onze school heeft een kleuterafdeling, een kernafdeling, een basisschool, en een afdeling voor communicatief gehandicapten. De bedoeling van de kernschool, die geen jaarklassen kent, is dat de leerlingen doorstromen naar een aangepaste lbo of zo'n mavo. Er zijn ook leerlingen die doorstromen naar havo of vwo. De communicatief gestoorde kinderen leren we "spreken" d.m.v. plaatjes en bijzondere tekens.

Reactie van een leerling: "Mevrouw Gerritse vertelde wat je wilde weten, ze draait er niet omheen. De film vond ik heel interessant. Ik heb nu een indruk, hoe die mensen op de Johannesstichting leven. Het schijnt een heel goed instituut te zijn. Wat ik er allemaal over lees en hoor: prima."

 

Het levensverhaal van Jan Lips

 

"Ik heb maar één keer pech gehad in mijn leven, daarna alleen maar geluk. Het was een zeer moeilijke bevalling, een stuitligging, ik was het eerste kind. Ik kreeg zuurstof te kort, daardoor een hersenbeschadiging, de ziekte van Little. Ik weet niet wat lopen of voetballen is. Mijn ouders zijn er zeer door getroffen, ze hebben het bij één kind gelaten. Mijn grote voordeel is, dat ik kan praten, ook al ben ik spastisch. Toen ik zeven was, kwam de pastoor praten over mijn eerste communie. Hij zou met de hostie wel naar huis komen, maar een klein stemmetje van achter de tafel zei: "Als ik dan niet in de kerk mijn eerste communie mag doen, dan doe ik mijn eerste communie niet."

Na de lagere school ging ik naar de hbs. Deze school was helemaal niet aangepast. Een grote sterke jongen nam mij in de brandweergreep en droeg me zo via de meisjesingang de school in. Een jaar lang heb ik de school niet anders gezien dan op zijn kop. Maar een mens past zich zeer snel aan; na enige tijd zag ik alles rechtop ook al hing mijn hoofd omlaag. Dat ik door de meisjesgang binnengedragen moest worden, had een ontzettend voordeel: de hulp van de jongens was overstelpend. Ik werd door een jongen die even zijn vriendinnetje wilde zien, overgehaald zogenaamd iets vergeten te zijn.

Ik ben ook gerevalideerd in een militair revalidatiecentrum. Ze wilden me daar ook nog leren me aan en uit te kleden. Ik ben niet verder gekomen dan één schoen uittrekken in tien minuten tijd. Na die weinig succesvolle revalidatie ben ik in Tilburg economie gaan studeren. Ik kreeg de colleges op de band thuis. Ik kon telefonisch vragen stellen aan hoogleraren. Mijn wijze van studeren bracht met zich mee, dat er veel vrienden en vooral vriendinnen bij ons over de vloer kwamen. Mijn moeder maakte zich wel eens zorgen over die vriendinnen. Ik ben na mijn studie gaan solliciteren en na een tijdje studentenassistent te zijn geweest, benoemd bij CRM."

Jan heeft een groot gevoel voor humor. Door de humor relativeer je je handicap, stel je je kwetsbaar op. Bij een psychologisch onderzoek vroeg de onderzoeker, die geïnteresseerd was in speciale ontwikkeling van bepaalde vermogens bij gehandicapten, "Welk vermogen is dat bij jullie?" "Het vermogen heeft iets te maken met het zesde en negende gebod." Alleen de volwassenen lachten. Stem uit de zaal: "Leerlingen weten niet wat het zesde en negende gebod is." "Gij zult geen onkuisheid doen en hetzelfde niet begeren", reageerde Jan. Leerling: "Wij weten niet wat onkuisheid is." "Dan verspil ik daar verder geen woord meer aan; gauw laten zo."

Reactie van een leerling: het verhaal van Jan Lips is heel anders dan van Gerard van Lisdonk. Die Lips heeft eigenlijk mazzel gehad: kunnen studeren, een goede baan en een lieve vrouw Ria die zo graag reist en dat moet ze nu heel vaak met een auto van het ministerie. Hij zit in een rolstoel, maar weet niet wat lopen betekent, dat wist van Kilsdonk wel. Het is een fijne man en hij vertelt zo vlot en boeiend.

 

Forumdiscussie

Ik heb hier alleen maar de vragen van de leerlingen genoteerd.

*Meneer Lips, hebt u uw handicap goed kunnen accepteren? Hebt u nooit depressies?

*Mevrouw Lips, u bent met een gehandicapte getrouwd, dat betekent toch, dat u altijd voor hem moet klaarstaan?

*Mw. Gerritse, hoe oud worden idioten gemiddeld?

*Mw. Van de Ven, hoe hebt u het gehandicapt zijn van uw zoon beleefd?

*Mw. Van de Ven, leert Ad nog bij?

*Mw. Van de Ven, hoe waren de reacties van uw andere kinderen op hun gehandicapte broer?

*Mw. Lips, hadden uw ouders geen bezwaar tegen de verkering met uw man?

*Op de Hondsberg in Oisterwijk hebben we enkele vegetatief levende jongens gezien. Zou het niet beter zijn deze jongens een spuitje te geven?

Reactie van een leerling: "Ik vond dat er hartstikke goede vragen werden gesteld. Het waren telkens vragen waarvan je zegt, daar zou ik het antwoord ook graag op weten. Tijdens de lunch was je lekker vrij. Je kon doen wat je wou. Je kon rustig even naar buiten gaan. Het was ook goed dat de forumleden verspreid over de zaal gingen zitten tijdens de lunch. Als ze bij elkaar gebleven waren, zou je er niet zo gauw op afgestapt zijn."

 

Instituutsprogramma

Ik heb in mijn verslag één leerling die naar een bepaald instituut geweest was, geïnterviewd, dus zeven leerlingen in totaal.

 

Charlotte-oord

Na een rondleiding in groepjes van drie naar de therapiezaal, de logopedie en de huishoudelijke afdeling hebben we tijdens de lunchpauze met de kinderen gepraat. Een jongen vertelde ons hoe het kwam dat hij op Charlotte-oord zat: hij had een zwaar auto-ongeluk gehad, was daardoor niet alleen lichamelijk maar ook geestelijk gehandicapt, hij leed aan geheugenverlies. Hij vroeg telkens of hij ons mocht rondleiden, maar dat kon niet volgens onze begeleider, omdat dan weldra een hele stoet achter hem aan zou rijden Een meisje ging haar plakboek halen. Het eerste wat ze op Charlotte-oord leren, is een verzameling aanleggen. Een jongen sprak met ons over de Beatles; hij was er een fan van. "Ben jij dat ook?" vroeg hij mij. "En vind je dat meisje - ze was spastisch - ook zo knap?" Ik knikte, maar vond ze niet knap.

 

Zonnelicht

De directrice splitste onze groep van zes in twee van drie Ik kwam in een groepje mongooltjes van twee tot vijf jaar. We gingen wandelen in het bos; we speelden eerst met hen om aan elkaar te wennen. Een vierjarig meisje gaf me een klap in mijn gezicht. "Au", zei ik, "dat moet je niet doen, dat is helemaal niet leuk." Toen begon ze me kusjes te geven, heel erg lief. Voor we weg gingen, moesten alle kinderen naar het toilet; we hebben sommigen geholpen. Ieder van ons kreeg de begeleiding over één kind De moeilijkste kinderen namen de leidsters, bijvoorbeeld een meisje dat geen contact kon krijgen met andere kinderen en volwassenen. Wij kregen de kinderen die goed aan de hand liepen en makkelijk meegingen. Mijn kind was niet alleen een mongooltje maar ook een hartpatiëntje. Dat contactgestoorde meisje kwam steeds naast me lopen; ze wilde zo graag het wandelwagentje duwen, ze heeft dat ook gedaan. We hebben naar de eendjes, konijntjes en geitjes gekeken; ik heb uitvoerig over deze dieren verteld. Van de dierenverzorger mochten we binnen de kooi. De kinderen aaiden de geitjes. Ook de kinderen die in een bolderwagen meereden, kwamen eruit om de dieren te strelen. Ik heb nog nooit met een gehandicapte omgegaan. Die kinderen zijn lief en aanhankelijk; als je even met ze praat, komen ze telkens naar je toe en soms willen ze je dan aaien. Ik ben na deze dag niet meer bang voor mongooltjes, ik vind ze niet eng meer.

 

Piusoord

Onze groep ging onmiddellijk naar de arbeidsafdeling. Elke afdeling kent drie vleugels. In de groene vleugel werken de geestelijk het zwaarst gehandicapten; ze doen heel makkelijk werk; in de blauwe vleugel is het werk wat moeilijker en in de rode het moeilijkst. Ik zat in de groene vleugel. De gehandicapten daar wilden onmiddellijk weten hoe ik heette. Ze schreeuwden door elkaar en om het hardst: "Kom bij me zitten, kom hier zitten." Dit groepje vouwde deksels voor schoendozen. De kartonnen waren al voorgevouwen. Een ander groepje duwde speentjes op kleine zuigflesjes gevuld met snoep. "Kom eens effe helpen." Ik ging naar hem toe, en daar stond de eerste weer naast me, of ik hem nog eens wilde helpen. En allemaal vragen ze: "Doe ik het goed?" Met dove gehandicapten werken is wel het allermoeilijkste, zeker als je geen gebarentaal kent. Gehandicapten kwam ik eerst niet graag tegen op straat, ik zou ze in ieder geval nooit aanspreken. Ik heb vandaag wel zo veel geleerd, dat ik niet meer met een grote boog om een geestelijk gehandicapte loop.

De instituten die tot nu aan bod kwamen, liggen alle in Tilburg.

 

Huize Elisabeth in Goirle

In dat tehuis woont Ad van de Ven.

Ieder van ons zessen kreeg een gehandicapte toegewezen. We mochten met alles meedoen. Mijn partner heette Jac. Zijn benen waren zo kort, dat hij zich moest voortbewegen in een rolstoel. Wij begonnen met zijn vaste werk aan het begin van de dag: de vogelkooi schoonmaken, hij liet mij de tuin zien. Na de pauze gingen we naar de markt, ze is volledig voor gehandicapten toegankelijk. Ik vond het een goed project.

 

Huize Vincentius in Udenhout

Op de MLK-afdeling hebben we een kookles en twee handwerklessen bijgewoond. Ik plaagde de meisjes wat: "Let op, het kookt bijna over." In de handwerkles: "Wat je gehaakt hebt, is dat een kip of een haan?" "Het is een haan", antwoordde ze. &quotin-top: 3; margin-bottom: 1">Huize Assisië in Udenhout

Ik heb met een paar jongens van dit huis de was opgehangen, boterhammen gesmeerd. Ik heb een hele tijd met een blinde gepraat, die er verschrikkelijk uitzag en door zijn spasme de gekste gezichten trok. Ik moest me er echt toe zetten om met hem te praten. Maar na een kwartier was ik zo aan hem gewend, dat ik de mooie kanten van hem zag, zijn handen bijvoorbeeld. In het tehuis waarin mijn tante is opgenomen, zijn ook veel gehandicapten; het bezoek aan Assissië was niet mijn eerste ontmoeting met gehandicapten.

 

De Hondsberg in Oisterwijk

Dit instituut heeft onze bedoeling van dit project niet begrepen, of wenste daaraan geen medewerking te verlenen. Het was, om een uitdrukking van deze instituten te gebruiken: aapjes kijken, tot vegetatief levenden toe. De Hondsberg had een heel programma gemaakt, maar contact met geestelijk en lichamelijk gehandicapten was er niet bij. Heel jammer.

Dit project is tot het einde van mijn rectoraat ieder jaar uitgevoerd. Ik trok me hoe langer hoe meer terug. De genodigden voor het schoolgebeuren, wisselden per jaar. Bij het tienjarig bestaan ervan in 1991 ben ik door conrector Arnold uitgenodigd; ik was er erg mee vereerd.

 

Voorzover ik weet is het project een viertal jaren doorgegaan, dus in totaal is het 14 jaar uitgevoerd.

Het boeiendst, maar ook het spannendst in de betekenis van: hoe loopt dit af, was de confrontatie tussen Mariët van Hattum en Corry van de Ven tijdens het schoolprogramma. Ook Mariët had een boekje over haar mongoloïde en autistische dochter Judith geschreven; dit boekje draagt de naam van haar dochter. De twee moeders stonden wat betreft hun houding ten opzichte van het gehandicapt zijn van hun kind lijnrecht tegenover elkaar; bloedt de relatie tussen Mariët en Judith dood, is Judith de oorzaak van het vastlopen van hun huwelijk die tenslotte tot een scheiding leidt, die relatie tussen Ad, broers en zus bloeit op, en hun huwelijk staat zo vast als een rots. Dit hele gezin heeft de handicap van hun zoon en Ad zoals hij is, volledig aanvaard. Mariët van Hattum: "Maar toen ik haar haalde en boven aan de trap stond, dacht ik: ik smijt je de trap af, ik gooi je naar beneden, ik kan niet meer, Juut. Ik vermoord je. ..?"

Er was één leerling die geen vraag stelde, maar felle kritiek uitte tegen mevrouw Van Hattum: "Mevrouw, ik begrijp niet dat u zulke gedachten hebt, laat staan dat u ze ook nog opschrijft. Ik vind het immoreel dat een moeder haar kind niet aanvaardt zoals het is. U hebt het niet vermoord, eigenlijk wel, u hebt ze in een instituut gestopt en daar heb ik geen enkel bezwaar tegen, maar u gaat er nooit naartoe, u hebt uw dochter afgeschreven, een soort psychische moord." Ze was diep geraakt, werd erg emotioneel door deze kritiek; zelfs tijdens het diner met medewerkers en gasten bleef ze erop terugkomen.

"Zou die jongen mijn boekje gelezen hebben?" Ik zei: "Ja, hij zeker". "Zou hij dan niets van mijn gevoelens begrepen hebben?" Ik wist er niet zo goed raad mee. Toen hielp Corry me. Ze antwoordde: "Als ik bij mezelf te rade ga, dan zou die jongen uw gevoelens zelfs respecteren, maar hij gebruikte het woord immoreel, dat is van andere orde. Eigenlijk denk ik hetzelfde als die jongen." Het werd stil aan tafel. Gelukkig sneed conrector Frits een ander onderwerp aan.

Elke projectdag die ik meemaakte, sloot ik ongeveer met dezelfde slotzin af: "Aan ons de taak ervoor te zorgen dat gehandicapt zijn iets anders is dan zich gehandicapt voelen.

 

 

Project bouwzaken

 

Noodlokalen

Het aantal leerlingen op onze school nam snel toe, de prognoses voorspelden dat vanaf schooljaar 1978-79 we lokalen tekort zouden hebben. De procedure was me bekend: een briefje naar het lid van het plaatselijk bestuur bouwzaken, naar de medewerker bouwzaken van OMO de heer Rockx, Jozef om de bijgestelde prognoses vragen. Rockx zorgde voor de aanvrage bij het ministerie. Na de grote vakantie augustus 1977 startte ik de procedure. Bouwzaken was vooral een taak van conrector en technisch onderwijsassistent Pieter. Mijn taak was de contacten met plaatselijk bestuur, hoofdbestuur en ministerie te onderhouden. Ik kreeg een brief van het Ministerie van Onderwijs, afdeling bouwzaken: de door u aangevraagde noodlokalen staan leeg op het Sint Pauluslyceum. Gezien de geringe afstand tussen voornoemde scholen kunnen wij de kosten voor het verplaatsen van deze lokalen niet subsidiëren. "Met andere woorden", zei ik tot het bestuur, "stuur je jongste leerlingen, aantal zeven klassen, maar naar Paulus; over mijn lijk. Als we niets bij het ministerie gedaan krijgen, betalen we uit eigen schoolmiddelen. Het bestuur beloofde me, als het ministerie niet door de bocht wilde, ik uit eigen schoolmiddelen de verhuizing van de noodlokalen mocht betalen.

Intussen was de voorbereiding van de nieuwbouw van de Aloysiusmavo zo ver gevorderd, dat het hoofdbestuur een overleg had aangevraagd met heer Tettero, directeur "onderwijskundig verantwoorde bouw scholen". We zouden met zijn drieën gaan: Joosten, namens het Hoofdbestuur, Ton, broer van Arnold en directeur van Aloysius, en ik, rector namens de gemeenschap van scholen Cobbenhagen-Aloysius. In de trein naar Den Haag, sprak ik met Joosten over de problemen rond de aanvrage noodlokalen. "Wat let je, Dorus, om daar eens met Tettero over te spreken. Het zijn toch duidelijk onderwijskundige problemen: alle eerste- klassers in een andere school, dat worden geen Cobbenhagers, maar Paulijnen."

De heer Tettero was nog een jeugdige, vriendelijke man; hij ontving ons hartelijk. Bouwzaken Aloysius had hij zo grondig voorbereid, dat we in één kwartier daarmee klaar waren. Ik kreeg dus ruim de tijd. "Meneer Tettero, onze school zit met een probleem dat in onderwijsland nooit heeft plaatsgevonden. Jarenlang kende Cobbenhagen bilocatie, dat is geen probleem voor ons, maar wat de afdeling bouwzaken van dit ministerie nu van ons verlangt, mag ik toch wel enigszins ironisch uniek noemen; een stuk van mijn school gaat op in een andere, hoe zit dat dan met onze verantwoordelijkheid ten aanzien van die kinderen? Wat denkt u, hoe de ouders daarop zullen reageren?" Ik vertelde hem van de noodlokalen bij het Pauluslyceum, de weigering van bouwzaken de verplaatsing te subsidiëren. Ik legde hem de brieven voor. Zijn verbazing steeg ten top. "Ik weet daar niets van. Bouwzaken heeft een grove fout gemaakt, ze hadden mij om toestemming moeten vragen. Rector, ik beloof u en bevestig dit schriftelijk, overmorgen ligt die brief op uw bureau, dat op kosten van het ministerie de noodlokalen verplaatst worden naar uw school." We bedankten de heer Tettero uit de grond van ons hart. Onderweg naar het station zei Joosten: "Dat heb je toch maar mooi voor elkaar gekregen. Een goede man die Tettero." Toen ik in Omologie jaren later las, dat hij, zo jong overleden was, greep me dat echt aan.

Ik ontving de bewuste brief en Rockx zorgde ervoor dat de noodlokalen bij Paulus werden afgebroken en bij het Cobbenhagen opgebouwd. Ruim voor het nieuwe schooljaar stonden er zeven gewone klaslokalen en een practicumruimte, die van stonde af aan gereserveerd werd voor het leerlingenbestuur; in de loop van dat schooljaar hebben we die ruimte plechtig en feestelijk geopend.

 

Uitbreiding

Al enkele jaren ergerde ik me aan het stelen van helmen door buitenstanders uit onze garderobe. Onder de lessen was er praktisch niemand parterre; alle leslokalen lagen op de tweede en derde verdieping, ook de conciërgeloge. Totaal geen toezicht dus. We hadden geen bibliotheek en met de opkomst van grotere zelfstudie van leerlingen was dat een must. Bovendien had het schoonmaakbedrijf geen pauze- en opslagruimte. Ik sprak eerst in de schoolleiding, daarna in het bestuur over mijn bouwplannen. Belangrijk is natuurlijk: kun je het betalen? Ik noemde in het bestuur het reservebedrag dat onze school gespaard had. Het was meer dan voldoende, volgens de bouwkundige Lapidair. Rockx en een extern bouwkundig adviseur werden erbij geroepen. Allen keurden het goed, ja waren zelfs enthousiast De bouw kon beginnen; we gunden het onze schoolaannemer. In de loop van schooljaar 1979-1980 was onze school een pracht van een bibliotheek rijker, gelegen in het open gedeelte onder onze school, zaten de conciërges onder en nam de diefstal volledig af.

Totdat ik 's avonds om een uur of acht voor een bestuursvergadering een belangrijk stuk op school moest ophalen, waarnaar de voorzitter van het plaatselijk bestuur vlak van tevoren om gevraagd had. Ik reed de voorplaats op, de lichten van mijn auto flitsten onder de school door; onze school is er een op pilaren! Bij de fietsenstalling stond en zat een tiental jongeren; ik zag op de grond kettingen liggen en ander materiaal, meer dan voldoende om bij mezelf te zeggen inpakken en wegwezen. Achteraf vernam ik van de politie dat het leden waren van de beruchte Wagnerpleinbende in Tilburg-Noord. Het dringende stuk heb ik de volgende dag opgestuurd en de vrij gekomen tijd benut om het bestuur te verzoeken Herashekwerk rond onze school te laten aanbrengen Het is wel een ander, goedkoper, maar een even degelijk merk geworden. In het begin was het even wennen, vooral voor de leerlingen die nu niet overal meer in- en uit konden, er waren maar twee poorten meer, maar vanaf die datum is er geen fiets, geen helm of brommer gestolen. Voor het hek was aangelegd hebben we twee inbraken gehad, waarvan een door een van onze leerlingen, daarna nooit meer.

Ook de zogenaamde laatste lesdag van de eindexamenklassen was geen probleem meer. Voor dat hekwerk, dat de school beslist niet verfraaide, toegegeven, hebben we met drie mensen van de schoolleiding en twee conciërges vanaf 20.00 uur tot 8.00 uur 's morgens de school bewaakt. We hadden van die laatste lesdag tot dan toe geen last gehad, maar de ervaring van andere rectoren loog er niet om. Ze vertelden me "Wat wil je de volgende ochtend doen, als alle meubilair je school is uitgedragen en op het sportterrein gezet en ook nog verregend is. Alle beklede stoelen uit de lerarenkamer moesten opnieuw gestoffeerd worden." Bovendien hadden we een tip gekregen. De zoon van een rotarian van onze club durfde de verantwoordelijkheid niet aan en had zijn vader verteld wat de eindexamenkandidaten van plan waren. Er waren leerlingen die over het hek probeerden te klimmen, maar conciërge Piet hoefde maar even door de deur naar buiten te komen en ze sprongen er weer af.

Verschillende leerlingen waren al weggegaan. Om 8.00 uur gingen we met zijn allen naar buiten, openden de poorten en zeiden tot de leerlingen die het net zolang hadden volgehouden als wij: "Hebben jullie zin in warme koffie en warme worstenbroodjes?" Nou dat hadden ze wel. We zijn nooit te weten gekomen wat ze van plan waren geweest. Met de voorlaatste eindexamenkandidaten hebben we gepraat en hun verzocht: als jullie ook iets aan de laatste lesdag wilt doen, zorg dat er niets kapot gaat, doe het ludiek en overdag, onze zegen heb je dan. Ze hebben dat gedaan ook: de lessen onderbroken met zang en band, de eerste klassen getrakteerd op iets lekkers, onder de pauze met zijn allen de lerarenkamer bezet, maar de leraren wel toegelaten om samen koffie te drinken. Onze kantinejuffrouw, moest wel twee ketels koffie extra zetten. Geen overlast meer van leerlingen op de laatste lesdag.

 

Lift

Een leerling van 3 havo liep in de grote vakantie tijdens een auto-ongeluk een ernstige dwarslaesie op. Dat betekende dat hij in een rolstoel terechtkwam Hij zou onze school op pilaren niet in en uit kunnen De regeling van het ministerie van onderwijs en cultuur luidde wanneer een school niet toegankelijk is voor een gehandicapte in een rolstoel, dan kan hij bij de aanmelding voor de eerste klas die leerling niet toegelaten worden, aangezien dan de bouw van een lift niet wordt gesubsidieerd; hij dient verwezen naar de meest nabije school die vrij toegankelijk is Nou dat was in Tilburg mogelijk, het Mill-Hillcollege was vrij toegankelijk. Wanneer echter een leerling reeds op school aanwezig en door welke oorzaak dan ook zodanig gehandicapt is, dat hij de school niet kan betreden, dan wordt door het ministerie een lift gesubsidieerd onder de gebruikelijke voorwaarden. We vroegen subsidie aan, we bouwden de lift in één van de trapkokers, ze kon daar ook maar net in, maar onze schoolaannemer en de liftbouwers slaagden erin de lift "met de schoenlepel" in de trapkoker te plaatsen. Hij gaf ons vele voordelen zware materialen waren te transporteren zonder ernstige rugklachten van onze conciërges; we konden ook bij de aanmelding gehandicapten aannemen; we konden tijdens ons gehandicaptenproject niet alleen onze leerlingen naar de instituten toesturen, maar ook gehandicapten naar onze school laten komen. En dat hebben we ook gedaan: twaalf rolstoelen stonden op die dag voor de school, er waren drie begeleiders bij; ze kwamen van Elisabeth uit Goirle. Twaalf leerlingen van 4 vwo mochten de gehandicapten begeleiden, verzorgen, naar het toilet brengen en ze dan helpen, eten geven, organisatie I op I. Die gehandicapten keken hun ogen uit bij de leswisseling: één minuut een kolossale mensenstroom en dan weer rust. Ze bezochten lessen in de onderbouw overeenkomstig hun niveau en natuurlijk op advies van de begeleiders, vooral tekenen en handvaardigheid waren in trek, alhoewel ze ook graag naar gymlessen keken. Toen ik die leerling op onze school met dwarslaesie sprak en vroeg hoe het met hem ging, zei hij "Heel goed, ook met de studie, maar waar ik ook veel lol van heb, is die lift, die hebben jullie aan mij te danken; en als ik van deze school af ben, dan staat er die lift nog als een gedenkzuil voor mij."

Een belangrijke post grootonderhoud was het platte dak met een oppervlakte van twee voetbalvelden. Het moest vernieuwd worden, het grind drong diep in de onderlaag, er traden regelmatig lekken op. "We moeten het dak echt vernieuwen, als er op verscheidene plaatsen de wind onder slaat, ligt de dakbedekking op de grond." Ik sprak er met Frank de Ruijter over, algemeen directeur van Koninklijke Besouw in Goirle. "Jullie hebben toch zo'n dakfolie die wel platina voor het dak wordt genoemd. Wat kost die folie voor onze school?" Ik gaf hem de maten door, op een bierviltje rekende hij tijdens de lunch de kosten uit, inclusief de legkosten. Het was aanmerkelijk goedkoper dan de traditionele bedekking, er hoefde geen grind op, simpeler deklijsten en het leggen was minder arbeidsintensief dus goedkoper. Met deze gegevens stapte ik naar het bestuur en Rockx. Onder de vakantie werd de nieuwe dakbedekking gelegd. "Ziezo", dacht ik, "daar hebben mijn opvolger en diens opvolger geen omkijken meer na."

 

De Pers

Als havo- vwo-school had ik als rector nauwelijks iets van doen met de landelijke pers, uitsluitend met Het Nieuwsblad van het Zuiden, later Brabants Dagblad genoemd. Je moest van de ene kant heldere antwoorden geven bij interviews, van de andere kant voorzichtig zijn wilde je je collega-rectoren niet over je nek krijgen De pers te woord staan was uitsluitend de taak van de rector, natuurlijk kon hij een conrector vragen het van hem over te nemen, om de doodeenvoudige reden dat het interview ging over een onderwerp binnen zijn portefeuille, de brugklas, de toelating, de Brazilië-actie bijvoorbeeld. Het minste dols had je met artikelen die in de krant verschenen bij je benoeming, bij je afscheid of een of ander jubileum van je school, de opening van de nieuwbouw van de Aloysiusmavo.

Er heeft ook een mooi artikel in Het Nieuwsblad gestaan over de opening van een veiliger fietsroute: "Veilig en snel naar Tilburg, Udenhout blij met fietsroute. Ik had wethouder Driessen aangesproken. Hij had er oren naar .Hij zou het liefst hebben dat ik op een bepaalde fractiebijeenkomst onze plannen zou uiteenzetten. Toen ik de agenda voor die vergadering bekeek, was mijn onderwerp agendapunt 48. "Dat wordt een latertje", dacht ik nog. Ik begroette Berry Stok die bij mij op HBS B gezeten had. Toen de vergadering geopend was, begon Berry: "Voorzitter, punt van orde, kan agendapunt 48 niet opgeschoven worden naar 1: meneer Van Doorn heeft wel wat anders te doen dan hier zitten te wachten; het is ook in uw belang en het onze, want we hoeven dan niet zolang op ons Nederlands te letten." "Akkoord?" Driessen keek de vergadering rond. "Meneer Stok, ik ben hier blij mee, want ook ik heb les van meneer Van Doorn gehad." Waar ik vooral voor moest pleiten, was dat er een stoplicht kwam op de kruising Heikantlaan en de Sweelinkstraat. Dat verkeerslicht was absoluut noodzakelijk; in de Heikantlaan is het vrachtwagen- en het huis- werkverkeer zeer intensief, omdat er in Tilburg-Noord een groot industrieterrein ligt.

Onze leerlingen, die van de Aloysiusmavo en van Quirijn die naar en van Berkel-Enschot en Udenhout fietsten, moesten vaak zo lang wachten, dat er zich voor de kruising een massa fietsen verzamelde, de achterste drukten de eerste naar voren, daardoor ontstonden er heel gevaarlijke verkeerssituaties. Gelukkig zijn er geen ernstige ongelukken gebeurd, maar ik was heel blij en van een zorg verlost, dat de verkeerslichten er op 2 november 1981 waren.

Over het gehandicaptenproject is ook een artikel verschenen dat ideeën bevat, genomen uit mijn verslag over dat project: ook lovende artikelen over Piet Eligh, mijn collega op Cobbenhagen en de leergangen, o.a. op 10 december 1981 in Literair café te Tilburg bij gelegenheid van het verschijnen van zijn dichtbundel Lopend door de herfst.

Er waren nogal wat problemen bij het oprichten van diverse MR's; er was één plaatselijk bestuur over zes scholen, de wet op de medezeggenschap ging uit van één MR per school. Het kostte het bestuur bloed en tranen en veel vergaderen om de reglementen van die scholen onder één noemer te krijgen. Theresia bijvoorbeeld was van mening dat ook leerlingen van de onderbouw passief kiesrecht hadden, op Cobbenhagen waren de leden van de voorlopige MR het met mij eens, dat deze leerlingen nog te zeer op weg waren naar volwassenheid om in de MR te zitten. Het kostte mij weer bloed en tranen om toch op zijn minst op onze school geen onderbouwleerlingen in de MR. te krijgen, dat is te hoog gegrepen voor deze leerlingen en derhalve slecht voor hun vorming. Ik won, het bestuur ging overstag.

Op het meest onverwachte moment kreeg je een telefoontje van het Brabants Dagblad, meestal van de onderwijsredactie, met het verzoek of ze over een uur mochten komen voor een interview. Je probeerde je als het enigszins kon vrij te maken. Deze keer was het thema: schoolgrootte versus het welbevinden van leerlingen. Een of andere mevrouw was gepromoveerd op dit onderwerp, en zij probeerde aan te tonen dat het welbevinden van leerlingen op school omgekeerd evenredig was aan de schoolgrootte. Ik was het met deze stelling niet eens. Ik gaf de journalist een voorbeeld: "Als ik met mijn gezin 's morgens door de drukke Heuvelstraat wandel, hebben wij met ons zessen veel plezier, ook al lopen er daar honderden mensen." En ik vervolgde: "Leerlingen hebben met hun klas te maken, waaraan een beperkt aantal leraren les geven, ze hebben één klassenvertegenwoordiger en één klassenleraar. Ze hebben natuurlijk ook buiten hun eigen klas relaties, maar de grote massa gaat aan hen voorbij en ze worden daar niet ongelukkig van."

De volgende dag stond er een merkwaardige kop boven het artikel. Die dag was het rectorenvergadering, aanvang 10.00 uur; ik kwam te laat, ik weet niet meer waarom. De voorzitter onderbrak de vergadering. Ik sloop naar een lege plaats, maar moest helaas langs hem heen. "Ik begrijp wel waarom jij te laat bent, je liep met je gezin door de Heuvelstraat." Gelach, alleen ik begreep het niet, want ik had de krant nog niet ingezien. Cees Eestermans, die naast me zat, liet me zijn krant zien. De kop boven het artikel luidde: "RECTOR WANDELT IN DE VROEGTE DOOR DE HEUVELSTRAAT".

 

Het werk van alledag

Op zekere dag na mijn vertrek van Cobbenhagen stuurde Harry Verkoulen mij een dikke paper getiteld: Het werk van alle dagfragmenten uit het rectoraat van dr. Th. H. van Doorn 1977 -1986. Het was door hem met medewerking van Frans de Kock, tekenleraar en drukker op het Cobbenhagencollege, in elkaar gezet. In het voorwoord schrijft Harry:

"Bij de functie van rector hoort soms een zekere plechtstatigheid: het voorzitten van gewichtige vergaderingen, diploma's uitreiken, ouders toespreken, de school vertegenwoordigen en zo meer.

Maar er bestaat ook een leven van alledag: een verslag van een gesprek met een sectie, een briefje aan de inspecteur, een berichtje voor de publicator en noem maar op. Die laatste kant van een rectorsbestaan is naar buiten niet zo opvallend, dus niet erg bekend, maar o zo belangrijk in het mierennest dat we benoemen met het woord "school".

Met deze bundel willekeurig gekozen snippers uit het dagelijks werk van dr. Dorus van Doorn willen wij een scheve doorsnede maken uit zijn rectoraat. Met name "scheef", omdat minstens één gewichtig terrein hier niet betreden wordt, dat van het personeelsbeleid. Heel belangrijk in het gevarieerde takenpakket van een rector en zeker voor Dorus van Doorn die "sociaal beleid" als hoge prioriteit herkende. In dat beleid is de rechtspositie van de medewerker niet het minste aspect. Op school, binnen OMO en daarbuiten stond hij bekend als degene die het rechtspositiebesluit van buiten kende. Het leek ons echter niet verantwoord persoonlijke zaken van medewerkers in deze bundel zichtbaar te maken: wat privé is hoort privé te blijven.

Ondanks deze zelfgekozen beperking hopen wij een keuze te hebben gemaakt die recht doet aan rector Dorus van Doorn. Niet representatief maar toch levensecht. Van alledag.

Namens alle Cobbenhagers,

 

Harry Verkoulen, je opvolger."

 

De toelating

In 1977-78: 297 leerlingen toegelaten, zeven eerste klassen konden we plaatsen, maar er moesten wel 80 kinderen doorgeschoven wordeng met Theresia als eerste keus, terwijl deze school plaats genoeg had, doorgeschoven met als tweede keuze bijvoorbeeld Paulus. Aanvankelijk kon zeker Cobbenhagen als argument aanvoeren, we hebben geen plaats, ik kan ze toch niet op het dak zetten."

Op den duur kwam er hoe langer hoe meer verzet van de ouders, en bij de algemene terugloop van het aantal aanmelders werd de strijd om en het getouwtrek met leerlingen opgeheven; ik was toen al geen rector meer.

 

De schoorsteenveger

We hadden zoals altijd op woensdagvoormiddag schoolleidingsvergadering. Er werd geklopt. Conciërge Toon kwam binnen. "Rector, de schoorsteenveger is er. Kan ik hem de opdracht geven de schoorsteen te vegen?" "Is dat een traditie, Toon?" "Ja, bij uw voorganger, gebeurde dat elk jaar." Johan bevestigde dit. "Doe dat maar, Toon." Ik vond het eigenlijk wel raar, de installaties werden op gas gestookt; ik liet het maar zo. We gingen verder met onze vergadering. Na de pauze om elf uur zouden we naar Aloysius gaan voor het directieoverleg, waarvan ik ook voorzitter was, ofschoon het meestal over de problemen van Aloysius ging. Ik zag conciërge Ad onderweg. "Ad", vroeg ik, "wil jij eens in de verwarmingsruimte kijken, wat die schoorsteenvegers uitspoken. Ik vertrouw het niet." Ad keek me verbaasd aan, hij werkte nog niet zo lang bij ons. "Schoorsteenvegers?" vroeg hij. "Ga nou maar kijken, Ad, ik moet naar Aloysius." We waren nog geen kwartier bezig met de bespreking, of technisch onderwijsassistent Loek Mertens belde me. Of ik onmiddellijk wilde komen, de schoorsteenvegers bedreigden de meisjes, de dames van de administratie.

Ad zag me aankomen, liep naar me toe en zei: "Die schoorstenen hoeven nooit geveegd te worden. We stoken toch met gas?" "Weet je dat zeker, Ad?" Hij liep met me mee naar de administratie. Ik heb lang genoeg bij Etna gewerkt, omdat zeker te weten. En dat heb ik die twee ook heel duidelijk gemaakt". "Met andere woorden we worden belazerd?" "Ja." Ik begreep nu waarom die schoorsteenvegers de administratrices lastig vielen, ze wilden geld hebben en dan snel wegwezen. Ik liep de Administratie binnen. Alleen de baas stond voor het bureau van de hoofdadministratrice Cocky met een grote zware waterpomptang in zijn hand. "Wat doe jij hier? Eruiiiit!" "Ik wil betaald worden", schreeuwde de man. "Kom om half twee op mijn kamer hiernaast." Tot mijn verbazing gang hij weg. Cocky zag bleek, ze was erg geschrokken en bang. "Hij heeft ons uitgescholden, omdat ik hem niet betalen wilde, hij vroeg 16.000,00 gulden. En hij zwaaide maar met die tang." "Wat heeft hij gescholden?" vroeg ik, maar begreep onmiddellijk dat die vraag op dit moment niet zo relevant was. "Dat durf ik echt niet te zeggen, maar het was laag en heel gemeen." De man ging mijn kamer uit. Ik keek Piet en Ad aan. We moesten hartelijk lachen, wat een komedie! Piet en Ad gingen ook weg.

Ik had nog een half uurtje om wat te regelen. Ik had uiteindelijk via Toon de opdracht gegeven. Dus ik zou wel wat moeten betalen. Ik belde de juridisch adviseur van OMO. "Dorus je komt er niet onderuit, betalen moet je, probeer te bemiddelen en zet maar een laag bedrag in". Ik riep de conciërges Piet en Ad op mijn kamer; ik had behoefte aan bodyguards

Ik stond achter mijn bureau, Piet en Ad naast me. Piet zei nog gauw: "We hoeven voor die baas niet zo bang te zijn. Heb je gezien hoe labiel hij op zijn benen staat?" Ik wilde vooral bereiken, dat de schoorsteenvegers nooit maar dan ook nooit meer op school zouden komen. De baas kwam binnen. Hij stond met zijn grove gestalte voor me, weer met die waterpomptang, mijn bureau tussen ons in, een veilige afstand. "Jullie hebben ons belazerd; als vakman moest u toch weten dat een schoorsteen die alleen condens ventileert, niet geveegd hoeft te worden." Dat belazerd beviel hem kennelijk niet. Hij begon te razen en te schelden van klootzakken, hoerenlopers, kinderneukers. Piet vroeg nog laconiek: "Tegen wie van de drie heb je het nou?" Hij begon te dreigen: "Ik steek je huis in brand", waarop Ad: "Je weet nog niet eens waar de rector woont." Waarop hij weer: "Dit soort klootzakken vind ik altijd." Ik brulde als tijdens een toneel: "Nou is het genoeg, je verlaat mijn kamer, nu." Piet en Ad kwamen naar voren en namen een dreigende houding aan, ze speelden het spel aardig mee. "U komt maar weer terug en zonder die tang, als u wat afgekoeld bent."

Twintig minuten later kwam hij terug. Hij had geen tang bij zich. Hij begon poeslief, dat hij nooit problemen gehad had op deze school al tien jaar lang; dat hij toch ook de kost moest verdienen. Ik onderbrak hem. "Ik betaal je voor de opdracht die ik je via de conciërge gegeven heb en voorrijdgeld. 200,00 gulden voor de opdracht en het tijdverlet en 100,00 voorrijdgeld." "Dat voorrijdgeld is te laag, daar kan ik het niet voor doen." "ƒ 150,00 en geen cent meer." (Ik ben nooit goed geweest met afdingen.) Hij zweeg. Ik vervolgde: "En je laat je hier op school nooit meer zien." Ik belde Cocky. "Wil je me 350,00 gulden en een kwitantie brengen." De man tekende de bon, telde zijn geld niet na, stak het in zijn broekzak, mompelde zoiets van dank je wel en vertrok. Ik heb hem inderdaad nooit meer gezien.

 

De gymzaal

De voorzitter van de sectie lichamelijke opvoeding schoot me onder de pauze aan. "Rector wij mogen niet langer werken in de gymzaal, de buitenmuur staat los, als er een bal tegenaankomt bij zaalvoetbal komen er stukken steen naar onder". "Dat is een ernstige zaak. Hoe vaak heb jij of je collega's dat gemerkt?" "Een keer of vijf zes." "Praat er niet met collega's over en zeker niet met leerlingen en ontzie die muur zoveel je kunt". Ik riep weer de bouwdeskundigen intern en extern bij elkaar. We gingen ter plaatse kijken. Johan met zijn gewicht van 180 kg nam een aanloop, stampte met volle kracht tegen de muur; de muur trilde over de hele oppervlakte. Een overtuigender bewijs kon niet geleverd worden. Aannemer en architect van de school werden gebeld. Met volledige medewerking van de laatste twee, was de achtermuur weer opnieuw verankerd.

 

Huishoudkunde

Ik had nog steeds met enkele hoofddocenten van het Mollerinstituut contact. Sommige leraren en vooral Adelbert, conrector 4 en 5 havo, zouden het interessant vinden als huishoudkunde werd toegevoegd aan de facultatieve vakken. Ook het MolIer was enthousiast. Ik vroeg of zij dat wilden verzorgen; het is een ideaal instituutspracticum niet met denkbeeldige leerlingen maar met echte. In een maand tijd hadden we voldoende leerlingen die dat practicum wilden volgen; de extra kosten waren gering: f 20,00 voor materialen per cursus van een halfjaar. Een paar jaar later gebruikten we de keukens van onze buurschool Quirijn en kwamen de Mollerstudenten met hun docent naar ons toe.

 

OMO

Ons Middelbaar Onderwijs wist je altijd wel voor een klusje te vinden. Zo heb ik een cursus leesbaar en foutloos schrijven gegeven aan de medewerkers van het onderwijsbureau; nota bene ik, die zelf nogal eens worstelde met de spelling. Samen met drie rectoren tevens neerlandici heb ik de interscolaire vaksectie Nederlands opgericht. We verzamelden interessante lessen van prima kwaliteit en verspreidden die onder de leraren Nederlands van de OMO-scholen. Maar neerlandici zijn individualisten en menen zelf het wiel wel te kunnen uitvinden, behalve natuurlijk als ze op taalkunde de nadruk leggen! Na een jaar was deze sectie ter ziele en lag er op iedere OMO-school een dik pak papier in een of andere hoek of lokaal, ongebruikt en daarvoor hadden wij ons in het zweet gewerkt.

 

Het programmaboekje

In dit boekje schreef de rector altijd het voorwoord. Ik legde daarin de nadruk op onze identiteit, zo'n beetje in de geest van Anna Terruwe, zonder haar specifieke terminologie te gebruiken. Dat boekje stuurde ik naar het bestuur. Ik heb er van het bestuur nooit iets over gehoord. Wel van de pastor in de parochie De Schans. Juist toen ik op het punt stond mijn voorwoord helemaal om te gooien en eens niet over identiteit te schrijven, zei conrector Bob tegen mij: "Dat moet je niet doen, de pastoor van onze parochie heeft geciteerd uit je voorwoord. En de reacties van medeparochianen waren heel positief."

 

Ouderavonden en andere vergaderingen

Voor deze vergaderingen, behalve die van het bestuur, moest ik een of andere inleiding houden en uitspreken. Ik was ook altijd het laatst weg, als de vergadering op onze school plaatsvond, dat was dus altijd behalve die met het bestuur, die vonden verspreid over de vijf later zes scholen plaats. Dat afsluiten kostte me ongeveer 15 minuten, thermostaat voor het vergaderlokaal terugzetten, lichten doven, deuren sluiten, alarm inschakelen, poort sluiten enz. Ik wilde niet dat een van onze conciërges die hele avond in school moest blijven. Voor- al de bestuursvergadering liep uit tot in de kleine uurtjes.

Ik meende na zo'n vergadering dat ik alle lichten had uitgedaan, maar in het handvaardigheidlokaal brandde licht. Ik weer mijn auto uit, liet de motor aanstaan en het bestuurdersportier open; ik stond nog op de parkeerplaats, de hekpoort was nog open. Ik deed een paar lampen aan, deed het licht uit, zette het alarm aan, sloot af en liep naar mijn auto. Ik keek verbaasd, toen ik op de parkeerplaats een politieauto zag staan en twee agenten stapten op me af. "Wilt u zich identificeren?" Ik liet mijn rijbewijs zien. Door het apparaatje dat een van de agenten aan zijn oor hield, hoorde ik mee: "Deze auto behoort toe aan de heer Th. H. van Doorn." "Wat deed u in dat gebouw?" "De bestuursvergadering bijwonen en afsluiten, ik ben de rector van deze school." "Kunt u dat verifiëren?" Gelukkig had ik een brief met brievenhoofd in mijn tas. Onder het logo stond: Rector dr .Th. H. van Doorn. Ik liet hun dat zien. Ze werden wat vriendelijker. Toch vroegen ze nog: "Hebt u gedronken?" Ik deed dat anders wel, maar deze keer niet, omdat de vergadering op mijn school plaatsvond.. Ik zei: "Nee". "Is het lang geleden dat u iets gegeten hebt? Ja we vragen dat, omdat u er zo vermoeid uitziet." "De vergadering is uitgelopen; van 19.30 tot 1.30 uur vergaderen en zorgen dat iedereen ook nog een hapje krijgt, is nu eenmaal vermoeiend." "U denkt dat u nog verantwoord rijden kunt?" "Ik dacht van wel." "Doe het maar rustig aan, goedenacht, rector." Ze gingen weg, ik sloot de poort en reed naar huis.

 

Nou ken ik onderhand de kritiek op mensen werkzaam in het onderwijs, jullie hebben toch tien weken vakantie of zoiets. Dat is waar, maar ik geef nu niet het tegenargument: tijdens de vakantie worden voor leraren de her- en bijscholingscursussen gepland. Voor mij gingen er twee weken af aan het begin van de grote vakantie om het schooljaar af te sluiten financieel en administratief, en leiding te geven aan de onderhoudswerkzaamheden verricht intern door het niet-onderwijzend personeel, extern door de schoolaannemer. Bovendien werd in die weken de rooster gemaakt. Op het eind van de grote vakantie ging ik ongeveer tien dagen eerder naar school om het nieuwe schooljaar op te starten. De leraren kwamen op de maandag vóór de lessen die op woensdag begonnen. De andere vakanties: herfst-, carnavals-, paas- en hemelvaartsvakantie begon ik één dag eerder te werken. Niet leuk zo in je eentje op school met soms iemand van het niet-onderwijzend personeel, een school zonder ziel, want de leerlingen en leraren zijn er niet.

 

Stagiaires

Gezien mijn verleden, het MolIerinstituut, wilde ik stagiaires op school. Zowel bij conrectoren als bij leraren riep dat wat weerstand op. Dat hebben we nog nooit gedaan, ik wil geen pottenkijkers in mijn klas en meer van die argumenten die wijzen op de horror novi, de angst voor het nieuwe. Ik begreep wel dat ik niet met een te grote groep moest beginnen, een stuk of drie. Ik nam contact op met de stagebegeleiders van MolIer, maakte een aantal eenvoudige afspraken als: de koffie onder de morgenpauze is gratis, soep in de lunchpauze 60 cent, enz. Bij traktaties bij gelegenheid van een verjaardag wordt uitgegaan van het vaste bestand van medewerkers, derhalve...Ik had dat niet ingevuld. Tegen onze kantinejuffrouw had ik gezegd, "Als er nog worstenbroodjes overblijven, geef ze dan aan onze stagiaires." Wij hadden geen klagen over hen, er kwamen hoe langer hoe meer aanvragen van de kant van de leraren. Stageplaatsen creëren en uitvoeren, is werken aan de toekomst van het onderwijs.

 

Excursies

Behalve de routine van alledag, waren er ook activiteiten die nog meer vreugde of liever lol gaven. Ik ben maar één keer mee geweest, nl. naar Oost-Berlijn toen de muur er nog stond. Ik was wel vaker gevraagd, want de voorzitter wist wel dat ik de baas was over de schoolknipbeurs, maar meestal kon ik niet; zo'n excursie duurde meestal zes dagen, van maandag tot en met zaterdag. Ik heb de sectie Duits: Bob, Rosemarie en Wim beter leren kennen. Wim tutoyeerde me zelfs, dat deed hij nooit op school. Toen we de bus uitstapten aan het eind van onze reis, zei hij: "De excursie is afgelopen, rector, ik wens u wel thuis en tot maandag." Wat we allemaal gezien hebben, het lijkt me niet zo zinvol om dat op te schrijven. Maar één gebeurtenis wil ik toch verhalen. Op die dag zouden we vanuit Oost-Berlijn waar we in een hotel logeerden, naar West-Berlijn gaan via Checkpoint Charlie. Toen onze leerlingen in de namiddag iets gingen drinken in West-Berlijn, ervoeren we met zijn allen een groepsgevoel waarin vrijheid dominant was, dat stadsdeel was in vergelijking met Oost-Berlijn, lichter, rijk aan bloemen, nauwelijks politie, veel mensen, afijn door die tegenstelling was West-Berlijn West-Europa op zijn best. De leerlingen werden uitgelaten, enkelen van hen sprongen de dansvloer op, er volgde er meer; het werd zo gezellig, zo vol vreugde, ik zal het nooit vergeten. Ik danste voorop de polonaise, de aanwezige Duitsers hadden er plezier in.

Ik zag echter een donkere wolk aandrijven. Onze chauffeur stond aan de bar, hij stond zich zo ongeveer vol te gieten met hoog alcoholisch bier. Ik liep naar Bob, de reisleider. "Dit kan niet, Bob, daar moeten we iets aan doen". Rosemarie kwam bij ons staan. Ze begreep onmiddellijk wat er aan de hand was. Ze riep een tiental meisjes bij elkaar. Ze vroeg: "Ik weet zeker, dat jullie ons wilt helpen." Dat wilden ze. "Jullie zorgen ervoor dat de chauffeur niet meer van de dansvloer afkomt, je lost elkaar maar regelmatig af, ik zal beginnen." Rosemarie ging naar de chauffeur en vroeg hem: "Mag ik deze dans van u?"

Tijdens de wandeling door de stad hadden nog al wat leerlingen boeken en tijdschriften gekocht, sommigen voor veertig of vijftig gulden. Bob had ze gewaarschuwd, het is op eigen verantwoording. Toen we weer door die nauwe poort naar Oost-Berlijn reden, kregen we controle; het was inmiddels donker geworden. Ik had de leerlingen gezegd, als je iets meeneemt, stop het tussen je benen, jas erover en maar hopen dat daar niet gezocht wordt." Er waren er toch die hun gekochte boeken en tijdschriften in het bagagerek hadden gelegd. De douane nam alles in beslag.

Het was zo'n prachtdag met zo'n triest einde. Maar het werd nog erger: twee meisjes trokken met zijn tweeën de stad in; dat was streng verboden, omdat het in de stad 's avonds stikte van de zakkenrollers, mannen die paspoorten te pakken probeerden te krijgen. Ze werden door twee mannen lastiggevallen, ze wilden hun paspoort hebben. Gelukkig hadden ze die niet bij zich, ofschoon dat voor vreemdelingen verplicht was in Oost-Berlijn. Ze hebben die twee bij wijze van spreken met geld afgekocht. Door angst waarschijnlijk raakten ze ook nog verdwaald. De docenten noch ik misten ze, het was immers nog geen elf uur, dan pas gingen leerlingen naar bed.

Bob verrichtte de controle bij de jongens, Rosemarie bij de meisjes. Ze kwam wit bestorven naar ons. "Rector er zijn er twee weg, niet op hun kamer". "Dan gaan de drie mannen zoeken", merkte Wim nuchter op. We waren nog niet het hotel uit, of daar kwamen ze aan, begeleid door twee politieagenten. Rosemarie had de paspoorten al gehaald, Bob liet het gastenboek zien, de agenten bekeken de papieren en vertrokken. "Dat doen jullie nooit meer, denk ik, maar je hebt geluk gehad, ze hadden je ook vast kunnen zetten, omdat je je niet kon identificeren zonder paspoort." De twee meiden liepen met gebogen rood hoofd naar hun kamer .

Het was ondanks alles een fijne reis met boeiende collega's, en hartstikke lieve leerlingen.

 

Lief en leed

Het pijnlijkste telefoontje dat ik ooit op Cobbenhagen ontvangen heb, was dat van de politie; de agent deelde me heel zakelijk mede, nadat hij eerst gevraagd had "Werkt mevrouw Rosemarie op uw school?" Dat was zo, ze gaf op dit ogenblik les in het lokaal tegenover de kamer van de moderator "Ik heb een droeve mededeling, haar man of vriend is door een verkeersongeval overleden. Zou u haar dat willen mededelen, dat kunt u beter doen dan wij. Hartelijk dank." Einde gesprek. Ik riep de conrectoren bij me en de moderator. We besloten het Rosemarie mede te delen op de kamer van de moderator die samen met mij haar zou opvangen. Ik ging naar haar klas, vroeg haar met me naar de kamer van de moderator te gaan. Een conrector, ik geloof Adelbert ook leraar Duits, nam haar klas over. Ik zei tegen haar: "Rosemarie, je vriend is omgekomen tijdens een verkeersongeval." Ik hoefde het niet te herhalen, ze keek me aan alsof ze het voorvoeld had. Ze vloog in mijn armen, legde haar hoofd op mijn schouder en huilde bitter. De moderator haalde een glas water. Ze liet me na lange tijd los, en vroeg naar details over het verkeersongeval, of haar vriend op slag dood was. Gelukkig kon ik haar dat vertellen.

Ze wilde heel graag eerst naar haar moeder en dan naar huis. "Rosemarie, je moet niet zelf rijden, Jozef rijdt jouw auto en jij rijdt met mij mee." In de auto vertelde ze dat haar man ook verongelukt was in het verkeer, bijna op dezelfde wijze als haar vriend nu. Bij haar moeder was er weer het verdriet en bij moeder nog meer door het feit dat de vriend van haar dochter op dezelfde datum in het verkeer was omgekomen als haar man. We hebben Rosemarie naar huis gebracht, ze was heel rustig geworden en was in staat om het haar zoon te vertellen, die net terug was van school.

Toen haar vriend begraven werd, was er rectorenconferentie, ik moest het woord voeren, dat wel, maar ik had dat best ook door rector Jan kunnen laten doen. Adelbert verweet mij min of meer, dat ik toch de voorkeur gaf aan de conferentie. "Je hebt zo veel voor haar gedaan toen dat fatale bericht binnenkwam, je kunt je toch laten vervangen?" Ik ben niet naar de begrafenis geweest van de vriend van Rosemarie, en daar heb ik nu nog spijt van. Adelbert had me nog wel gewaarschuwd. De voorzitter van OMO was het niet met Adelbert eens, toch had ik niet naar hem moeten luisteren en me gewoon moeten laten vervangen.

 

 

Afscheid van het Cobbenhagencollege

Afscheid nemen van een bepaalde school heb ik zes keer meegemaakt; het afscheid dat leerlingen, leraren, schoolleiding, plaatselijk bestuur, oudervereniging van het Cobbenhagencollege en OMO Gerry en mij bereid hadden overtrof verre alle vorige. Een week lang duurde het afscheidsfeest van ongeveer 9.30 tot soms 24.00 uur: maandag en dinsdag voor en door de leerlingen, woensdag de officiële afscheidsdag met voor de middag een eucharistieviering en na de middag receptie voor internen en externen. Donderdag afscheidsfeest van alle medewerkers en vrijdag rapportuitreiking met proclamatie en afsluiting van het schooljaar.

 

Voor de leerlingen waren die twee dagen in de Drieburcht en op het sportterrein van het CC; voor de onderbouw spelen als skippyslaan, bouwestafette, dozen stapelen, veger-race, domino, zeepkistenrace, puzzelrun. Er waren ook spelen bij die in verband stonden met mijn afscheid, bijvoorbeeld de puzzelrun. Een groep leerlingen moest één voor één een puzzelstuk ophalen, enkele jongenlui zetten de puzzel in elkaar, aan het einde van het spel lag daar een foto van ongeveer één vierkante meter van mij op de vloer.

Voor de bovenbouw: CC knock-out-show, vossenjacht, een picknick op het sportveld, modeshow, en 's avonds een concertavond o.l.v. van Paul, onze muziekleraar, en moderne muziek en dans in The Talk of the Town.

Het leerlingenbestuur had me gevraagd wat ik als afscheidscadeau van de leerlingen wilde. Ik antwoordde: "Als je zoveel bij elkaar krijgt, zou ik graag een geluidsinstallatie willen geven aan Lolita, de sociëteit van gehandicapten in Tilburg e.o." De collecte tijdens de eucharistieviering werd daar ook aan besteed. In de ontroerende homilie van onze moderator werd dit bekendgemaakt; hij voegde daaraan toe: "Wat gij de minste der mijnen gedaan hebt, hebt ge mij gedaan."

In de aula stonden met grote letters de jaartallen van mijn rectoraat en mijn naam. Een grote pijl wees naar drie gestalten: de eerste met rood-wit strepen, de tweede in het grijsachtig blauw en de derde in het geel geverfd. Vooral de gestreepte had volgens de voorzitter van de feestcommissie een bijzondere symbolische waarde: "Rector Dorus stond nooit op zijn strepen." Op een avond tijdens de feestweek, toen alle medewerkers verzameld waren in de lerenkamer, had iemand een stuk papier met roodwitte strepen op de mat gelegd; toen Gerry en ik binnenkwamen, stapte ik spontaan over dat papier heen; een lerares zei: "Zelfs nu gaat hij niet op zijn strepen staan."

Op de officiële woensdagmiddag waren er gelukkig niet al te veel sprekers: de ceremoniemeester, de voorzitter van het plaatselijk bestuur, de waarnemend rector, de voorzitter van de oudervereniging, de voorzitter van het leerlingenbestuur, de directeur van de Aloysiusmavo en ten slotte ikzelf. Ik heb mijn toespraak hieronder weergegeven en wel om vier redenen:

Hier staan we dan Van Doorn's! En toch moet de echte Van Doorn hier het woord voeren, juist nu hij boordevol zit.

 

Geachte aanwezigen,

Lieve Gerry en kinderen,

Beste vriendinnen, vrienden, collega's,

Beste Leerlingen,

 

Robert, je kunt me nog meer vertellen, spreken in het openbaar is moeilijk. Maar weet je wat nog moeilijker is, spreken in het openbaar met bijna niets op papier als twee citaten, waarvan jij er al een hebt aangehaald, je hebt om een cliché te gebruiken het gras voor de helft voor mijn voeten weggemaaid.

Tijdens de toespraken van de geachte sprekers heb ik wat aantekeningen gemaakt, heb ik wat krabbels neergezet in een oude agenda, krabbels die ik bijna niet lezen kan. En ik kan op dit moment toch niet aan mevrouw Cocky vragen naast me te komen staan en te lezen wat ikzelf geschreven heb. Want zo ging het toch wel eens, hè Cocky. Als ik een door mij geschreven concept aan haar voorlegde en we het samen doorlazen, moest ik haar wel eens vragen: "Maar wat staat daar nu weer, Cocky?" (Cocky knikte heftig.).

Dames en heren, dit was het voorwoord nu de inleiding.

 

Conrector Cees heeft me verzocht om tijdens de afscheidszitting ook iets te zeggen. Hij heeft me daarbij twee beperkingen opgelegd:

* niet langer dan tien minuten. Ik hoop dat u de tijd in de gaten houdt, ik doe het in ieder geval niet;

* het hoeven geen beschouwingen te zijn. Ik zal doen wat de conrector zegt, maar een klein beschouwinkje mag toch wel hè Cees?

 

Het beschouwinkje

Een collega, hij is hier aanwezig en heet ook Dorus, zei eens in zijn afscheidswoord na de laudatio: "Als de helft wat de geachte sprekers over mij gezegd hebben waar is, dan ben ik heel mijn leven verschrikkelijk onderbetaald." Ik ben het maar gedeeltelijk eens met mijn collega. Ik ben het eens met dat onderbetaald, maar dat weet je van te voren als je in het onderwijs gaat.

Ik ben van mening dat de geachte sprekers de volle waarheid hebben gesproken, want als ik dat niet geloofde, dan beschouwde ik u als leugenaars. Wel nu dat doe ik beslist niet. Zulke reacties als van mijn collega berusten op een misverstand. Het misverstand, dat waarheid gelijk zou zijn aan werkelijkheid. Dat is niet zo, waarheid is geïnterpreteerde werkelijkheid. Zoals geschiedenis geïnterpreteerd verleden is. Als ik Arnold goed begrepen heb, moet dat juist zijn.

Deze omschrijving van waarheid heeft drie gevolgen voor het genre afscheidstoespraak:

1. De schrijver of spreker maakt een keuze. Hij is, hij kan ook nooit volledig zijn.

2. De geïnterpreteerde waarheid bestaat uit een keuze van goede kanten van de scheidende. Het komt in dit land en voor zover ik weet in heel de wereld niet voor, dat men tijdens een afscheidstoespraak, iemand ongezouten de waarheid zegt. Als u een van mijn schaduwkanten met heel vriendelijke woorden wilde belichten, (natuurkundig gezien praat ik nu onzin: een belichte schaduw!) maar goed, u hebt er dan blijk van gegeven, de regels van het genre afscheidsrede niet te kennen. Als leraar Nederlands zou ik u daarvoor moeten berispen, maar vooruit, op een dag als heden zij het u vergeven.

3. Een spreker of schrijver die spreekt of schrijft over een ander, zegt bijna evenveel over zichzelf als over de ander.

Slechts één voorbeeld ter verduidelijking. Als Adelbert in de laatste aflevering van Omologie schrijft (ik citeer):

" 't Is dat citroenbrandewijn fabrieksmatig wordt geproduceerd, anders zou je toch denken, dat alleen hij, Dorus, dat spul drinkt." (einde citaat). Dan zegt hij niet alleen Dorus houdt van C.B., maar tegelijkertijd: ik, Adelbert, krijg dat spul niet door mijn strot

(Tussen haakjes: mijn vriend, een groot natuurkundige, hier aanwezig, heeft voor mij uitgezocht dat een borrel C.B. 250 k.joules is, een glas witte wijn 350 k.joules. Derhalve: drink C.B. i.p.v. witte wijn wanneer je wilt afslanken. En Gerry wilde me van de C.B. af en aan de witte wijn krijgen, zodat ik van mijn buikje af zou komen. Vergeet het maar!)

 

Deze definitie van waarheid en de drie gevolgen wilde ik eerst onder uw aandacht brengen, alvorens ik "kort" even stilsta bij elke spreker.

 

Geachte voorzitter van ons Curatorium,

Beste Piet,

 

Ondanks onze verschillen in vak en geaardheid konden wij het goed met elkaar vinden. Jouw grote bestuurlijke voortvarendheid, - terwijl ik nooit zo goed kon hardlopen -, mocht ik wat relativeren met wat humor. Je kent mijn lijfspreuk, ontleend aan Mr.Jan Molkenboer, oud-voorzitter van de Vereniging OMO: "Zij die geloven haasten niet, maar houden wel vol."

In mijn laatste brief als rector aan het bestuur schreef ik: "Ik vond de bestuursvergaderingen altijd zinvol met flarden van warme gezelligheid. Van jou kwam die gezelligheid altijd rond carnaval en in vele vergaderingen na de pauze, wanneer we wat genuttigd hadden.

Bedankt voor je vriendschappelijke leiding als voorzitter en voor je vriendelijke woorden. Maar Piet, bij het scheiden van de markt, mag ik je nog één financieel probleem voorleggen? Wat doen we met al die flessen citroenbrandewijn, een volle kast. Zal ik ze kopen om de niet te volle kas van het CC te spekken?

 

Geachte Collega,

Beste Jozef,

 

Ik heb de negen jaren dat wij samenwerkten, altijd het gevoel gehad dat wij complementaire mensen waren. De een vulde aan wat de ander miste; de een hief de zwakte van een ander op door zijn sterkte. En dat was een goede zaak voor het Cobbenhagencollege. In de cursus management leren schoolleidingen dat een schoolleidingsteam heterogeen moet zijn samengesteld. Dat geeft ongetwijfeld spanningen in zo'n team. Maar onze zorg was 't, de jouwe zowel als de mijne en die van alle collega's in dat team om die spanningen binnen de rectorskamer te houden en daarbuiten als een eenheid op te treden. En als ik op die negen jaar terugzie, zijn we daar vrijwel altijd in geslaagd. De schoolleiding van het Cobbenhagencollege blijft heterogeen ook nu ik er niet meer bij hoor. En daar ben ik in het belang van onze school gelukkig mee.

Bedankt voor je welgemeende woorden, zoals je altijd als je sprak het oprecht meende. Je hebt namens alle medewerkers gesproken, en daarom zeg ik nu op dit moment tegen u allen: Het Cobbenhagencollege is een goede school, maar dat wist u al. Waarom is het een goede school? Simpelweg omdat de leden van de schoolleiding, leraren, onderwijsondersteunende medewerkers zo'n goei mensen zijn. En u als Brabanders begrijpt wat ik hiermee wil zeggen.

 

Geachte voorzitter van het Bestuur van de Oudervereniging,

Beste Peter,

 

In de handleiding voor besturen van de ouderverenigingen staat:

"Ouderparticipatie is het medeweten, meedenken, meespreken over en meewerken van ouders aan de identiteit en doelstellingen, inhoud en organisatie van het onderwijs op school, hulp bieden bij de sociale taak van de school, organisatie van evenementen, bevordering van een juiste houding van de ouders t.o.v. de school, bemiddeling ouders - school en voorlichting". Onder jouw stimulerende leiding realiseert ons bestuur van de oudervereniging reeds veel van wat in de definitie van ouderparticipatie staat genoemd. Je gaf voortreffelijk leiding in de vergaderingen en we waren op tijd klaar. En hetzelfde geldt voor je voorzitterschap van de MR. We hebben prettig samengewerkt en bedankt voor je hartelijke woorden.

 

Geachte collega directeur van de Aloysiusmavo,

Beste Ton,

 

Het doet mij plezier en ik weet jou evenveel, dat ook in dit schooljaar de samenwerking in de gemeenschap van scholen geïntensiveerd werd, o.a. door de gemeenschappelijke onderwijscommissie die nu bestaat uit de onderwijscommissie Aloysiusmavo + de onderwijscommissie Cobbenhagencollege. Juist het op elkaar afstemmen van onderwijsprogramma's is de kracht van de gemeenschap van scholen.

De samenwerking met jou, je schoolleiding en je leraren, maar vooral onze gesprekken, jouw collegialiteit, de warme gezelligheid tijdens informele bijeenkomsten, het zijn allemaal deze herinneringen waaraan ik dacht bij gelegenheid van je jubileum, toen ik zei: "Er fluit een vogel in mijn hoofd nu herinneringen aan mij voorbijzwemmen als een school goudwinden."

Bedankt Ton voor alles.

 

Geachte voorzitter van het leerlingenbestuur,

Beste Robert,

 

Jouw citaat van prof. Cobbenhagen heb ik hier ook staan, maar ik voeg hier iets wezenlijks aan toe: de leerling dient centraal te staan in relatie tot zijn leraren. Met andere woorden en wat zwart-wit geformuleerd: niet de leerling staat centraal in het onderwijs, maar de relatie tussen leerlingen en hun leraren.

Dat ik voor leerlingen een onopvallende rector was, vat ik op als een compliment, en tegen de achtergrond van wat ik juist zei zeer begrijpelijk. Immers het gaat in een school niet om de rector. Hij staat wel in het middelpunt van het schoolgebeuren o.a. omdat hij de eindverantwoordelijke is, maar aan het wezenlijke van het onderwijs: lesgeven aan leerlingen, leerlingen begeleiden, neemt hij slechts indirect deel. Lesgeven heb ik altijd graag gedaan en het heeft me pijn gedaan, dat ik zelfs die paar lesjes op de MO-opleiding Nederlands van de Katholieke Leergangen van de heer minister niet meer mocht geven.

Met heel veel vreugde hebben wij, mijn vrouw en ik, genoten van sport, spel, concert, modeshow, dans en zelfs van de "sauna" in The Talk of the Town. Ook hier weer blijkt hoe buitenlesactiviteiten een wezenlijke bijdrage leveren aan de relatie tussen leraren, onderwijsondersteunende medewerkers aan de ene kant en leerlingen aan de andere kant. In jouw persoon dank ik alle leerlingen voor wat ze tijdens deze feestweek gepresteerd hebben; het was grandioos. En bedankt voor je voortreffelijke toespraak. Als docent MO-Nederlands zou ik je daarvoor een 9 willen geven.

 

Als mijn opvolger hier geweest zou zijn, zou ik het volgende tegen hem gezegd hebben:

 

Geachte opvolger,

Beste Harry,

 

Uit mijn omschrijving van wat waarheid is en de drie gevolgen voor afscheidstoespraken moge blijken, dat je vanmiddag de waarheid hebt gehoord, maar dat dat niet gelijk is aan werkelijkheid. Met de werkelijkheid van het Cobbenhagencollege zul je vanaf het begin van het nieuwe schooljaar te maken krijgen. Ik heb het volste vertrouwen dat jij het CC goed zult leiden. Ik ben gelukkig met jouw benoeming en ik complimenteer de benoemingsadviescommissie met deze keuze. Goed werk vraagt veel inspanning en kost veel tijd. CC is een goede school met goeie mensen, maar het zijn en blijven, gelukkig maar, mensen.

Heel veel succes èn geluk als derde rector van het Cobbenhagencollege.

 

Geachte Ceremoniemeester,

Beste Jan,

 

De stuurgroep had in jou geen betere ceremoniemeester kunnen vinden.

* Je hebt bestuurlijke ervaring, je weet daardoor wat er zich dan allemaal in en om een schoolleider afspeelt.

* Je bent neerlandicus, speelt en regisseert toneel, je kent de kracht, de macht en ook de onmacht van het woord.

Jouw symbolische duiding van die rood-witte strepen op de achtergrond van het podium en waar al niet in de school, is zonder meer een vondst: onze rector staat nooit op zijn strepen.

Bedankt Jan voor de leiding van deze middag.

 

Beste Paul en Ben, beste leerlingen, hartelijk dank voor jullie muzikale bijdragen tussen al die toespraken.

 

Ik ben heel blij met de prachtige cadeaus: compactdisc en versterker die ik ontvangen heb van bestuur, schoolleiding Cobbenhagen en Aloysius, bestuur van de oudervereniging. Ook op muzikaal gebied ben ik onopvallend, ik bespeel geen enkel instrument, behalve vroeger een "mondmuziekske". Maar ik hou van muziek, vooral klassieke.

Namens Gerry en onze kinderen dank ik alle mensen die deze feestweek bij gelegenheid van mijn afscheid als rector hebben mogelijk gemaakt. Namen kan ik niet noemen of ik zou alle namen uit ons vademecum moeten voorlezen van alle leerlingen en alle medewerkers. Namen noem ik niet, maar om Frits uit het hoofd te citeren: vertrouw erop dat wij jouw inzet ten volle waarderen.

 

 

Geachte Moderator,

Beste Ad,

 

We hebben deze officiële afscheidsdag geopend met een eucharistieviering, waarin als centraal thema: Afscheid - Keerpunt, door jou was gekozen. Dit keerpunt in mijn leven is voor Gerry en mij misschien wel het grootste dat we ooit nog zullen meemaken.

De slotzin van de eerste lezing en de slotzin van de tweede zijn door jouw homilie verbonden en voor Gerry en mij inzichtelijk gemaakt. De laatste alinea van de eerste lezing, die ik als rector-lector (maar één lettertje verschil) mocht lezen, gekoppeld aan de laatste van de evangelietekst, is voor Gerry en mij een richtsnoer voor nu, deze feestweek, en later.

"Richt uw dank tot God in de hemel, en looft Hem tegenover al wat leeft; want Hij heeft u Zijn barmhartigheid bewezen." "We zijn maar doodgewone knechten en verdienen geen dank, wij hebben alleen maar onze plicht gedaan."

 

GOEIE MENSEN VAN HET COBBENHAGENCOLLEGE..... (toen schoot ik vol, Gerry en mijn dochter Josje kwamen naar me toe; toen ging het wel weer.)

 

Twee dagen later op vrijdag, de proclamatie, maakte ik die zin af:

Goeie mensen van het Cobbenhagencollege DUIZEND DUIZEND MAAL DANK.

 

De receptie

Een heel opvallende gast, opvallend omdat ik hem, gezien zijn leeftijd, het leed dat hem overkomen is door het overlijden van zijn vrouw Jet, en zijn gezondheidstoestand, helemaal niet op deze receptie verwacht had: was prof. dr. Karel Meeuwesse, mijn opleider Letterkunde MO A en B, en doctoraal. Hij was niet alleen voor zichzelf gekomen, maar ook namens Jet, die ik kende o.a.als gecommitteerde uit de periode eindexamens Odulphus, en die daar dikwijls met hem over gesproken had. Na de receptie vroeg hij mij, zijn artikelen over de structuur van het Wilhelmus te populariseren en zoveel mogelijk te verspreiden door middel van lezingen. Beiden dachten wij toen nog niet aan Internet waar het nu op staat. Ook Karel is reeds jaren geleden overleden.

Treffend was ook het geschenk van Cocky, ze spelde me een "decoratie" op, een mooie reversversiering.

 

Het afscheidsfeest met alle medewerkers

 

Op donderdag maakten we een bustocht naar Bokrijk. Een collegiale sfeer vanjewelste. Vooral het avondfeest is me bijgebleven. Alle secties: klassieken, Nederlands, de drie moderne talen, de exacte vakken, tekenen en handvaardigheid, alle voerden een cabaretje op en overhandigden een cadeautje. Als voorbeeld hiervan

 

Het cabaretje van het onderwijsondersteunend personeel

 

WIST U DAT...

Opkomst: iedereen gaat zitten, behalve Gusta, Loek, Cocky?

Drie mensen die zitten zeggen het volgende:

Hans: Wist u dat de vergadering eigenlijk al om acht uur zou beginnen?

Piet: Wist u dat er altijd mensen zijn die te laat komen?

Christine: Wist u dat ik mijn balpen vergeten heb om de vergadering te notuleren?

 

Opkomst Gusta, Loek, Cocky:

Cocky: Wist u dat de rector vandaag afscheid van ons neemt en dat dit de laatste vergadering is die hij bijwoont?

Loek: Wist u dat we de rector vandaag Dorus noemen?

Gusta: Wist u dat de rector graag vergaderde, vooral als het vergaderingen op school waren?

erdana" size="2">Gusta: Wist u dat de rector altijd voor iedereen klaarstond en dat Flamingo een goede klant aan hem heeft gehad?

Cocky: Wist u dat de rector tijdens zijn loopbaan hier op school een bijbaantje heeft gehad, namelijk chauffeur één keer per jaar voor een oop'er en dat hij zelfs die ene keer deze Volvo-fanaat in de kou liet staan?

Gusta: Wist u dat de rector ook wel eens met een blauwe mini op school kwam?

Cocky: Wist u dat de rector met Gusta een overleg heeft gehad over jus d'orange, omdat hij liever pakken dan flessen had, omdat dat gemakkelijker was en dat hij bij zijn eerste pak jus d'orange al een pak over zijn pak morste zo makkelijk was het?

Loek: Wist u dat de rector van lekker eten houdt en meestal geen één traktatie oversloeg en dat hij ook van een c.b. van G.B. hield, wat hij nu wel zal gaan missen?

Gusta: Wist u dat de rector meer vrije tijd gaat krijgen en daardoor misschien thuis ook in de keuken meer tijd kan gaan besteden?

Cocky: Wist u dat we daarom nu een liedje gaan zingen?

Loek: Wist u dat we geen van allen kunnen zingen, maar de rector straks in de keuken wel?

Gusta: Wist u dat we het toch gaan proberen?

 

BLIKKENLIED

 

Wijs: Toen onze Mop een Mopje was

 

Toen onze rector rector was,

was hij aardig om te zien.

Nu gaat hij ons verlaten,

al vrij snel bovendien.

Hij houdt van lekker eten

dat heeft hij ons verteld.

Daarom nu deze blikkendoos,

want hij heeft minder geld.

 

Wat denk je wat we eten,

dat zeggen wij je niet.

Je moet het zelf maar weten,

wat in het BLIKKIE zit.

Wie weet is het een halve kip,

misschien een blik met bier.

U lust heel veel dat weten wij,

daarmee dan veel plezier.

 

Heeft Gerry dan eens een keer geen zin,

dan is het niet zo erg.

Het eten schiet er niet bij in,

ga naar de BLIKKENBERG.

Je pakt er willekeurig één,

misschien een blik met biet.

Al eet je eens met tegenzin,

vergeet de oopjes niet.

 

Het kan een rolmops zijn of worst

een blik met erwtensoep.

Wellicht een peertje voor de dorst,

het is beslist geen troep.

Voor het gebruik goed schudden maar,

kom er achter wat het is.

Maar dit is vast en zeker waar,

de greep is wel eens mis!!!!!

Dat is het fijne van de zaak,

de greep is goed of niet.

Al is het dan een keer niet raak,

daarom dan geen verdriet.

Je eet maar wat de pot je biedt

één ding is zeker waar,

het is verrassend wat je ziet

gebruik de blikken maar.

 

Wij dachten: wat een dure tijd,

voor Dorus en zijn vrouw.

 

We maken jullie vast wel blij,

daar gaat het hier toch om!

Tot kerstmis eten jullie nu,

wie weet wat het zal zijn.

Met deze blikken veel plezier!

vandaar dit BLIKKENFESTIJN!!!!!

 

Cocky: Wist u dat de rector ook wel eens taalfoutjes maakt?

Loek: Wist u dat de rector een echte Brabander is en een contente mens?

Gusta: Wist u dat de rector wel eens namen door elkaar gooide en Loek voor Ad en Ad voor Loek aanzag?

Cocky: Wist u dat wij wisten wat jullie niet wisten?

Loek: Wist u dat de rector graag snuffelde op de rommelmarkt tijdens de Brazilië-actie en daar altijd wel een bankstel of een kast kocht voor een van zijn studerende kinderen?

Gusta: Wist u dat de rector ook ijdel is, vooral als het om zijn buikje gaat?

Cocky: Wist u dat de rector ons altijd beschermd heeft, vooral een keertje, heel lang geleden, zelfs met gevaar voor eigen leven, toen er een schoorsteenveger op bezoek was geweest, die nogal tekeerging op zijn kamer?

Loek: Wist u dat de rector altijd geprobeerd heeft tradities in ere te houden, die we in de toekomst niet graag zouden missen?

Gusta: Wist u dat de rector altijd wel tijd had voor een gezellig babbeltje?

Cocky: Wist u dat veel mensen denken dat ze uitgerangeerd zijn na hun pensioen en dat dat voor onze rector best mee zal vallen?

Gusta: Wist u dat de rector zijn kamer al heeft opgeruimd?

 

FARIA-LIED

 

Wijs: faria, faria

 

Dorus gaat ons nu verlaten, faria

de oopjes worden alleen gelaten, faria

We zullen hem missen nu en dan

zijn babbeltjes daar kon ie wat van, faria 5x

 

Kniezers kom maar met je zorgen, faria

Dorus schort ze wel op tot morgen, faria

Eerst de kleine staf aan 't woord

voordat een ander er van hoort, faria 5x

 

De school die gaat hem echt aan 't hart, faria

Deetman heeft hem veel getart, faria

Zorgen om het personeel

je kunt bij hem je grieven kwijt, faria 5x

 

Dames: Vrouwen, laat je nu niet temmen, faria

laat Cobbenhagen je niet remmen, faria

Een vrouw al in de kleine staf

dat was toch al te maf, faria 5x

 

De mannen zullen we wel krijgen, faria

hun aantal blijft niet eeuwig stijgen, faria

eens zijn wij in d' meerderheid.

Beslissingen worden aan elkaar gebreid. faria 5x

 

Allen: Dorus, we wensen je het allerbeste, faria

kom nog maar eens gezellig kletsen, faria

We hopen dat je ons niet vergeet,

zowaar je Dorus van Doorn heet. faria 5x

 

Het waren negen goede jaren, faria

die zullen we in gedachten bewaren, faria

Het ga u goed in Loon op Zand

samen met Gerry hand in hand. faria 5x

Afsluiting van het schooljaar

 

In de afscheidsweek heb ik meer dan in andere weken moeten speechen, maar deze week deed ik ze allemaal uit mijn hoofd met in mijn hand een klein spiekbriefje.

Mijn laatste toespraak:

 

Beste collega's,

Ik heb op zondag 5 juli en daarvoor van alles bedacht en gedacht om deze allerlaatste toespraak tot de mensen met wie ik in mijn werk het meest te maken had en die het dichtst bij mijn hart staan, in elkaar te zetten. Het is ook de eerste en tevens de laatste keer dat Gerry deze afsluiting van het schooljaar meemaakt.

Ik dacht, ik doe het op een humoristische manier, zoals ik dat vaak genoeg gedaan heb tijdens diners met het Curatorium als tafelpreses. Dat zou het voordeel hebben, dat ik mijn hart dan beter onder controle kan houden. Maar dat kan niet hier en nu. Bij het Curatorium lukt dat wel, omdat er tussen bestuur, Tros en mij een grotere afstand bestaat dan tussen jullie en mij, althans zo beleef ik dat. (Tros: Tilburgse Rectoren Omo-Scholen

Gerry vroeg: "Wat ga je nu zeggen, Dorus?" "Ik had gedacht, ik zeg tegen ieder van mijn collega's twee of drie zinnen, waarin ik probeer een wezenlijk element of een wezenlijk moment in onze relatie tot uitdrukking te brengen." Maar we bedachten gelukkig op tijd, dat zo'n toespraak meer dan een uur zou duren, vooral als je niemand mag overslaan, want dat kun je niet maken. Zolang, dat kan ik mijn mensen niet aandoen.

En toen is het toch maar de traditionele toespraak geworden, met een summier overzicht van het schooljaar; met een afscheidswoordje tot onze zes scheidende collega's; met het uitdelen van een fles wijn aan collega's die nu hun 10de jaar op CC voltooien; en dan natuurlijk het slot.

Persoonlijk is de periode vanaf 13 januari en ook wel ervoor een droeve periode geweest. Het heeft me veel pijn gedaan een half jaar te weten, dat ik het CC zou moeten verlaten om gezondheidsredenen, want ik voel me op CC om met Adelbert te spreken als een vis in het water en als een vogel in de lucht.

Er is over dit afgelopen jaar gelukkig ook heel wat positiefs te melden. Ik heb het in tien puntjes samengevat:

1. De samenwerking met de personeelsraad onder voorzitterschap van Philly en het secretariaat van Elly . Ons overleg was gebaseerd op wederzijds vertrouwen, coöperatief en constructief kritisch.

2. Positief was ook de samenwerking met de Grote Staf, het middenkader van onze school.

3. De buitenschoolse activiteiten, waarvan de feestelijke afscheidsweek en nog veel meer sportgebeurtenissen en ook de Brazilië-actie hoogtepunten waren.

4. De bloei van de gemeenschappelijke onderwijscommissie tussen CC en Aloysius. Er wordt veel en zinvol werk verzet, terwijl er geen taakuren voor ter beschikking staan.

5. De OMO-projecten waar wij aan deelnemen: het taalproject, het rekenproject en het project woordblindheid.

6. De computer die bij deze projecten een grote rol speelt, neemt op onze school een steeds grotere plaats in. In schooljaar 1985 - 86 zijn we gestart met computerlessen, de belangstelling voor dit leer- en opvoedingsmiddel neemt bij leerlingen en leraren snel toe.

7. De benoeming van twee conrectoren.

8. De benoeming van mijn opvolger.

9. De zeer hoge eindexamenresultaten en hoge bevorderingscijfers. Werk van u allen, dat is een compliment meer dan waard.

10. Voor uw samenhorigheid, collegialiteit, uw warmte en gezelligheid vanaf het begin tot het einde van mijn rectoraat ben ik u oprecht dankbaar vooral ook in de feestweek.

 

Beste mensen, bedankt voor alles! Het ga jullie heel erg goed, want dan gaat het goed met het Cobbenhagen, en dat zal mij heel veel deugd blijven doen. Adieu.

 

Toespraak van Philly, voorzitter van de PR

 

Beste Dorus en Gerry,

 

Dorus, twee keer viel er op het Cobbenhagencollege een stilte nadat er een mededeling over jou gedaan was. De eerste was dat toen de heer Lambrechts, de toenmalige voorzitter van het plaatselijke bestuur, aankondigde dat dr. Th. H. van Doorn uit Loon op Zand de tweede rector van het Cobbenhagencollege geworden was. De tweede keer was 15 januari 1986: onze Dorus kondigt zelf aan dat hij met vervroegd pensioen gaat...

Tussen deze twee mededelingen ligt een periode van negen jaar. Jaren waarin we je hebben leren kennen én leren waarderen. Het kennen ging snel van start. Toen we in 1977 na de vakantie op school kwamen, vertelde het onderwijsondersteunend personeel al dat we een gezellige rector hadden die wel van een praatje hield.

We hebben je leren kennen als een rector die democratisering belangrijk vindt. De personeelsraad werd een echte personeelsraad, waar personele zaken in de ruimste zin besproken worden, hierbij denk ik aan prioriteitenvolgorde, bezuinigingen, het HOS-protocol en de daaruit volgende urenverdeling, het fietsenhok enz. Soms ging het er fel toe in de personeelsraad, maar jij, Dorus, bleef de vergaderingen altijd op een vriendelijke manier leiden en gaf iedereen de kans zijn zegje te doen.

Allen hier op school, niet alleen de leden van de personeelsraad, hebben ontdekt dat je met ongenoegens en met fijne zaken altijd bij jou terecht kunt, je staat altijd open voor kritiek, bent niet snel beledigd, wordt bijna nooit kwaad... Wie nu mocht denken dat je over je liet lopen, trekt de verkeerde conclusie, die mensen hadden even moeten luisteren, toen jij onze procedure voor de benoeming van een conrector - met twee stemmingen - fel verdedigde tegenover het bestuur, zonder ook maar een duimbreed toe te geven aan hun wensen.

Je bent een democratisch mens, maar plenaire vergaderingen zie je niet zitten. Waarschijnlijk ben je blij dat je de vraag naar meer plenums nog net af hebt kunnen houden. We hebben je ook leren kennen als iemand die heel erg meeleeft met ieders lief en leed, iedere dag aan het begin van de pauze spiekte je even in je agenda wie er jarig was, want je wilde niemand vergeten. Als er een blijde gebeurtenis had plaatsgevonden of als een collega langdurig ziek was, verscheen er heel snel een bloemetje van de directie. Als je maar enigszins tijd had, ging je collega's die langdurig ziek waren of in het ziekenhuis lagen, zelf opzoeken. Eens ging je zelfs op je verjaardag, gewapend met een stuk nogatinetaart, koffie drinken bij een zieke collega.

Wat we ook sterk gewaardeerd hebben, is het feit dat je ook collega's die nergens in zitten, die nooit ziek zijn, die nooit problemen hebben, die gewoon goed lesgeven, af en toe aansprak en hun dat vertelde. Dat maakte de dag voor die collega's extra goed en gaf hun een stimulans om nog beter verder te gaan.

Wie uit het voorafgaande de conclusie getrokken heeft, dat we vandaag afscheid nemen van Sinterklaas heeft het toch verkeerd, want gelukkig wist je ons ook heel goed op de fouten te wijzen en op het eind van de pauze om tien voor half twaalf. Tijdens Zonnewende in Sint-Michielsgestel had je af en toe echt een trekje van Sinterklaas, want je brugklasteam werd dagelijks op taart getrakteerd en de leerlingen een keer op krentenbrood. Op Zonnewende legde je ook de eerste contacten met de brugklassers. Naast de formele contacten met de leerlingen, bleef je ook informeel met hen in contact, bijvoorbeeld tijdens de kleine gesprekjes in de gang en tijdens de vele avonden waarop je altijd present was.

Dorus, je hebt veel bereikt, maar twee dingen heb je niet bereikt: de fles wijn voor een 10-jarig dienstverband en een bloemetje omdat je ziek was, want je was er altijd. Om symbolisch te tonen hoe we je gewaardeerd hebben, wil ik je deze fles wijn en een afscheidsbloemetje overhandigen, maar ik hoop - en ik weet dat ik namens alle collega's spreek - dat het geen definitief afscheid is, maar dat we je samen met andere gepensioneerde collega's nog regelmatig op school mogen begroeten.

Dorus en Gerry, het ga je goed en tot ziens.

Phil

 

Toespraak van Arnold , oud-voorzitter personeelsraad, conrector

 

Ik vind het een goed idee dat op deze laatste schooldag - de laatste dag dat Dorus in ons midden is - niet alleen de "lopende" voorzitter van de personeelsraad het woord voert, maar ook degene, die voorzitter was toen Dorus zijn rectoraat begon. Dit onderstreept het belang dat Dorus zag in de personeelsraad, als gekozen vertegenwoordiging van het personeel. We zullen samen, elkaar adviserend, informerend en kritiserend op weg blijven gaan om de veranderingen, die de komende jaren zullen voorkomen, te kunnen beheersen.

Het afscheid deze week stond op een peil dat we van het Cobbenhagen mogen verwachten. Dat gebeuren staat in sterke tegenstelling tot de entree van Dorus op onze school. Die kille ontvangst was toen het gevolg van meningsverschillen binnen de benoemingsadviescommissie, welke voor een groot deel terug te voeren waren tot communicatiestoringen. Het ging niet zozeer om jouw persoon Dorus, maar je ondervond wel de persoonlijke gevolgen. Mag ik zo een beetje goedmaken wat toen echt niet goed was?

Je was nooit conrector geweest, al kende je het schoolgebeuren van Odulphus. Je kreeg hier te maken met een gevestigde succesrijke school met een eigen gezicht. Je moest een rector opvolgen die de school duidelijk op zijn manier gestalte had gegeven en zijn stempel op het geheel had gedrukt. Je moest leiding geven in een schoolleiding van vele baasjes: ieder lid wist hoe het moest en had dit ook waargemaakt. Jouw eigen inbreng kon daardoor slechts gering zijn, wilde je in een goed lopende school geen brokken maken. Natuurlijk moesten ook de conrectoren zich aanpassen, maar dit kan het best bij hun afscheid naar voren gebracht worden.

Als ik je goed beluisterd heb bij je afscheidswoorden deze week, dan merk en voel ik hoe flexibel en creatief je bent en dat sommige eigenschappen onvoldoende uit de verf gekomen zijn. Je hebt binnen de mogelijkheden van de gegeven omstandigheden heel veel bereikt. En dat telt. Aan twee facetten zal ik aandacht besteden.

1. De schoolleiding

Laat meningen botsen, toets elkaars mening. Hieruit komt het beste dat haalbaar is naar voren. Als er eenmaal een beslissing gevallen is, moet de schoolleiding als een eenheid naar buiten optreden. Je grootste zorg was te voorkomen dat er een breuk in de schoolleiding zou ontstaan. De eenheid in verscheidenheid was je ideaal. De verwezenlijking is je gelukt. Dat is een zeer grote verdienste.

2. Onderwijskundig gebied / personeelsbeleid

Ik zal niet in herhaling vallen. Jouw uitgangspunt was de dienstbaarheid van de schoolleider. Niet het persoonlijk prestige, maar de zaak die opgelost moet worden, telt het zwaarste.

Jij ziet de docent als de spil in het onderwijsproces, dat niet leerstofcentraal of kindcentraal mag zijn. Je moet zorgen voor het welbevinden van de leraren, voor het scheppen van optimale omstandigheden, rekening houdend met de sterke en zwakke kanten van leraren. Gisteren hebben we kunnen meemaken hoeveel talent er onder de leraren aanwezig is, dat we wellicht meer moeten koesteren. Je moet als schoolleider signalen opvangen, niemand afschrijven, overleggen tot het uiterste. Dan gaat het goed met ons onderwijs voor leraar en leerling.

Deze twee kardinale uitgangspunten spraken mij als vertegenwoordiger van de medewerkers sterk aan en dat is nog steeds het geval.

Jouw gevoelswarmte, jouw warsheid van dikdoenerij, jouw dienstbare opstelling, je openheid en je ruimte geven aan mensen zullen we ontberen. Je bent een gelovig mens, Dorus. Dat is in je innerlijk verankerd en je durft ervan te getuigen. Ik geloof en vertrouw dat jij na je vertrek voort zult leven in die eigenschappen, die hier verworvenheden zijn geworden.

Persoonlijk zal ik jouw begrip, waardering en vriendschap missen hier op school. Bedankt Dorus, namens de school en namens mezelf uit de grond van mijn hart.

 

Arnold

Toen het eigenlijke afscheid plaatsvond en ik iedereen langs ging, keken allen ernstig en Ben en Gusta begonnen te huilen toen ik hun een hand gaf. Nog droeviger was het afscheid van Cocky op de administratie, Jozef stond erbij. Ze huilde zo, dat ik ze niet getroost kreeg. Wat ik nooit ofte nimmer deed op CC: ik kuste haar. Toen ik de administratie verliet, huilde ze nog.

 

Zo'n afscheidsweek, door al die bevestiging, is het toch in diepste wezen een langdurige bekoring van ijdelheid. Ik had dan ook de spreuk: "ijdelheid der ijdelheden en alles is ijdelheid" opgeschreven en het briefje in mijn binnenzak gestopt, maar het hielp niet, want ik voelde me goed met al die lof.

 

Dit was het glansrijke einde van de werkende periode in mijn leven; een mooier einde ook van Doruske, inmiddels Dorus, kan ik me niet voorstellen.