Doruske
Meester
Op
school in Oss en in mijn geboorteplaats
In
de tijd dat ik afstudeerde als onderwijzer, hoefde je niet te
solliciteren. De vraag naar onderwijzers en leerkrachten was zo
groot, dat je letterlijk gevraagd werd. Zo stond ik vrijwel na mijn
slagen in mijn geboortedorp voor de klas ter vervanging en na een
maand, bij het begin van het nieuwe schooljaar in Oss, een jaar op
de Sint-Gerardusschool en vijf jaar op de Sint-Antoniusschool,
uitsluitend in de eerste klas. Ik had natuurlijk nog weinig
ervaring, dat besefte ik wel en mijn ervaren vrouwelijke collega in
de eerste klas zag dat ook. Ik kreeg het ene advies na het andere,
maar al deze adviezen kwamen hierop neer: wees streng, rechtvaardig
hoeft niet. Wees altijd consequent. Het was een struise vrouw, droeg
altijd een manchester driekwart rok en een strakke bloes, waarachter
krachtige borsten. Ze rookte shag en rolde haar shagjes in één
streek over haar rok. Dat vond ik nog eens knap. Bij het naar binnen
gaan eiste ze niet alleen van haar leerlingen dat ze in de rij
gingen staan, maar die rij moest kaarsrecht zijn; wie eruit stak
werd er met stevige hand in geduwd. De Gerardusschool bood niet veel
perspectief voor mij, het was een beetje een school voor beter
gesitueerden; mijn hart ging meer uit naar leerlingen die me echt
nodig hadden. Op de school in mijn geboorteplaats waar ik van
september tot januari gestaan had voor de eerste én de tweede klas,
was het werk dubbel zo zwaar als in een grotere school met één
klas per onderwijzer.
Ik
had in die korte periode toch nog twee bijnamen opgelopen. Omdat ik
af en toe bestellingen rondbracht, noemden sommige leerlingen mij
krentenbol. Ik wist dat en vond het niet erg. Gelukkig was mijn
ontslagdatum 1 januari, anders zou ik met mijn tweede bijnaam
geplaagd zijn. Met oudjaar was er niemand thuis, mijn oudste broer
was al getrouwd, had het druk gehad en een groot gezin, die kwam
meestal naar huis rond 12 uur ’s nachts. Harri en de meisjes
hadden verkering, waren in het gezin van hun vrienden en zouden rond
half twaalf thuiskomen. Ik was dus alleen met vader en moeder. Het
vroor wel een graad of zes en de gevoelskou ten gevolge van de
scherpe wind was wel een graad of -10, -12.
Het
was gezellig in dat kleine kamertje. Vader dronk een oude klare. Hij
zei: "Je moet er ook eens eentje pakken. Je wilt toch geen lid
van de blauwe knoop worden?" Nee, dat wilde ik niet, laat me
maar eens een borreltje proberen. Het smaakte lekker. Pa had er
plezier in hoe ik proefde. "Zie je nou wel, het smaakt je, dat
zie ik." Hij goot eens bij en nog eens en nog eens. Het liep
tegen twaalven. "Ik loop eens even op naar de Dijk." Ik
deed mijn winterjas aan en das om. Het was nog kouder geworden. Ik
liep naar buiten en ik voelde een licht gevoel in mijn hoofd, mijn
evenwicht vereiste volle aandacht. "Je bent zat aan het worden,
jongen", dacht ik nog, maar het was geen onaangenaam gevoel. Ik
liep de Dijk op. De dames stonden daar zo goed als in een rij,
iedereen wenste elkaar een gelukkig, of zalig nieuwjaar. Er werd
gekust en gezoend. Met mijn dronken kop - het werd door de kou
alleen maar erger - heb ik alle meisjes gekust, gezoend en zelfs met
Noortje van Tefelen getongzoend op mijn manier dan. Niemand heb ik
toen overgeslagen en die meiden een lol. Dorus komt los, ha ha!
Achteraf vernam ik dat menig meisje mij een goede partij vond: niet
al te lelijk, vlotte student die vooruit wil, onderwijzer en
misschien later leraar. Ik begreep nu dat ze zich zo gewillig hadden
laten kussen en knuffelen. Dieneke en Mientje Boeren brachten me
naar huis, zelfstandig lopen was er niet meer bij. Ook deze dames
hadden een oogje op me. Vader keek me aan, glimlachte en zei:
"Je hebt je eerste proeve van bekwaamheid met goed gevolg
afgelegd." Ik kwam in de warme kamer weer wat bij. Toen ik naar
bed ging, zeiden vader en mijn oudste broer, die inmiddels thuis was
aangekomen, in koor: "Als je bed gaat bewegen, voeten bloot
leggen, dan is het zo voorbij." Ik dacht bij mezelf, toen ik de
trap opliep: "Ik heb toch wel eens vaker aan Bachus geofferd;
zo onervaren ben ik nu ook weer niet."
De
volgende dag was ik weer zo fit als een hoen: geen hoofdpijn, zelfs
geen zwaar hoofd. "Er is niks zo puur en zuiver als oude
klare", zei vader, "Goeden morgen jongen". Ik ging
naar de kerk. De eerste dag van het nieuwe jaar moet je dat niet
vergeten. Ik hoorde opgeschoten jongens en meisjes zachtjes iets
zeggen. Zeiden ze nou: "Meester kus", of zo iets? Ik keek
niet om, wat kon mij het ook schelen, ik had met mijn geboorteplaats
weinig meer te maken, ik ging na de kerstvakantie naar Oss.
Op
de Sint-Antoniusschool
Onderwijs
aan eersteklassertjes
Tegelijk
met Petten, het nieuwe hoofd, werd ik benoemd aan de
Sint-Antoniusschool. Vanaf nu had ik volop de tijd voor studie.
Na
mijn hoofdakte en wiskunde LO met goed gevolg voltooid te hebben,
begon ik aan de studie Nederlands MO op de Katholieke Leergangen te
Tilburg. Deze studie heeft me veel inzicht gegeven in de methode
aanvankelijk lezen die wij op onze school volgden; vooral fonetiek
en nog meer fonologie - fonologie is een wetenschap die vanuit de
Gestaltpsychologie klanken benadert; het kernbegrip daarbij is foneem,
dat is een klank die een nieuw woord vormt. Het ging niet alleen om
zoveel mogelijk globaal woordjes aan te leren, maar vooral de
kinderen tot analyse en synthese te brengen. Ik deed dat zo: globaal
werd een aantal woorden met aa aangeboden: aap, aar, raam, jaan,
vaan. Door de tegenstelling met woorden als oor, oom, noot, goot
enz. leerden de kinderen het verschil tussen aa en oo.In een andere
les zochten we alle woordjes met bijvoorbeeld een p.Bij stemhebbende
medeklinkers diende ik de medeklinker en de klinker samen te nemen,
bijvoorbeeld bal. Je maakte dan geen nieuwe woordjes met b
maar met ba. Ik schreef bal op het bord, de kinderen in koor:
bal Ik veegde de l uit: de kinderen: ba. Ik schreef er
een –k achter, kinderen: bak, k uitvegen, een –s,
schrijven enz. Zo leerden ze een hele serie woorden die begonnen met
ba.
Grappig
was ook de wijze waarop de betekenis van het nieuwgevormde woord
langzaam tot hen doordrong. Ik schreef op het bord Pim; dat
woordje hadden ze al globaal geleerd; ik veegde de –m uit,
kinderen pi, ik schreef er een –s achter, heel neutraal
heel de klas: pis. En dan een toon hoger en het woordje
gerekt: piiis, en dan begonnen ze te lachen en keken mij
ondeugend aan. Een ander verrassend verschijnsel was, dat
tijdens een dictee juist de vlugge kinderen bij woorden als peer,
meer, zeer m.a.w. ee voor r, pir, mir, zir schreven. De fonetiek
leerde me dat er alleen verschil in lengte bestaat tussen i
en de ee voor r. Dat volwassenen geen verschil meer horen tussen ee
van eet en ee van eer komt door het schrift; deze twee ee’s horen
zij als hetzelfde foneem, zoals er maar één foneem -r is, ook al
bestaan er drie klankvormen: tongpunt –r, huig –r en de Engelse
–r; met deze drie –r’s kun je geen andere woorden maken, als
het verschil tussen die woorden alleen die –r betreft. Zo leerde
ik mijn kinderen lezen al spelenderwijs. En het inzicht in de
onderbouwing en verantwoording van mijn aanvankelijke leesmethode
dankte ik aan mijn studie Nederlands. Mijn tekeningen op het bord
bij al die woordjes werden geprezen en Petten stond erop dat de
officiële foto van het team in mijn klas werd genomen. Op papier
tekenen lag me niet, maar op het bord ging het me goed af.
Ik
ben me nu ik dit schrijf bewust, dat de huidige methodes
aanvankelijk lezen veel creatiever, efficiënter en ook minder saai
zijn; maar toch, ik heb die lessen aan mijn eersteklassertjes met
heel veel plezier gegeven.
Juffrouw
Joan was mijn buurvrouw en naaste collega; zij had ook een eerste
klas, iets kleiner dan de mijne, maar ze was dan ook heel vaak ziek.
Als dat het geval was, stuurde het hoofd haar klas niet naar huis,
maar ging mijn klas in en zei laconiek: "Je zult er vandaag 80
moeten onderwijzen." Ik zette de tussendeur wagenwijd open en
sprak beide klassen tegelijk toe.
Joan
was weer eens ziek, weer twee klassen voor mijn rekening. Ik had
gepland tijdens de voormiddag het woordje zeep aan te leren.
Telkens als ik het tekeningetje met daaronder met grote letters zeep
aanwees, moesten zij dat woord zeggen. Maar vandaag met twee klassen
kon dat niet zo. Ik wees in elke klas een leerling aan die met de
aanwijsstok op zeep tikte. Ik gaf ze, in de deuropening staande, een
teken. Het liep als een trein. Ik liet dat stukje zeep overal over,
in en uit schuiven: door de afvoer van het bad, door het riool in de
regenpijp, over het dak, over de weg, over de autosnelweg waar
piepende auto’s tot stilstand kwamen, andere schoven eroverheen en
kwamen dwars op de weg staan. En tussendoor gaf ik telkens een
teken, waarop de twee kinderen het woordje aanwezen en in koor de
kinderen zeep zeiden. Ik fantaseerde maar door, vergat een teken te
geven, de kinderen zeiden niets meer, maar zaten met open mond te
luisteren. Het slot van het verhaal was ongeveer zo: een jongetje
zag het stukje zeep op de weg stilliggen, hij schopte ertegenaan en
het vloog door het open raampje van de badkamer, waar het keurig in
het zeepbakje viel en als een echt stukje zeep braaf bleef liggen.
Toen
ik jarig was en aan de kinderen van mijn klas vroeg, welk verhaaltje
zal ik aan jullie vertellen: Roodkapje? Nee! De wolf en de zeven
geitjes? Nee. De dansende schoentjes? Nee! Ja, wat willen jullie
nou? En ze riepen in koor: "het verhaaltje van het stukje
zeep". Dat lukte me natuurlijk nooit, maar ik wilde ze ook niet
teleurstellen. Ik begon, maar na twee zinnen, onderbraken ze me.
"Nee meester, het stukje zeep ging eerst door de afvoer van het
bad." Zo ging het elke keer, het was een ware marteling voor
me. Of ik nu zei dat het een ander verhaaltje was, niet zo maar over
een stukje zeep, maar over een luxe stukje, niets hielp, ze hadden
dat verhaaltje bijna woordelijk onthouden.
Godsdienstles
gaf je op de lagere school niet alleen; tweemaal in de week kwam dat
een pater doen, een jonge karmeliet. Hij kwam niet uit onze regio,
beheerste ons dialect niet en begreep daarom de kinderen niet altijd
en de kinderen hem niet. De betekenis van lijf in onze regio
bijvoorbeeld speelde hem eens parten; lijf betekent bij ons niet ‘lichaam’
maar ‘romp’. Hij wilde de kinderen duidelijk maken wat een ziel
is. Dat was voor hen op zich al niet te vatten; hij zei: " Een
ziel is een ding zonder lijf". Eén van mijn beste leerlingen,
ik ben zijn naam vergeten, stak zijn vingertje op en vroeg:
"Pater, staat zijn kop dan op zijn kont, pater?" De pater
stond met zijn mond vol tanden en droeg maar gauw de les aan mij
over.
Een
leerling die ik nog wel met name ken, is Wiebe Perenboom. Hij was
pienter, vriendelijk en aanhankelijk, heel beleefd ook. Hij hoorde
tot die intelligente leerlingen die pir schreven als
ik peer te vlug dicteerde. Wiebe had een probleem: hij kon
moeilijk vrienden maken; hij was enig kind, ging de hele dag met
volwassenen om. Zijn ouders woonden in een mooi huis in een buurt op
stand. Vandaar dat de kinderen in mijn klas wat afstandelijk bleven
tegenover hem. Wiebe ging aan het eind van het schooljaar met vlag
en wimpel over. Toen ik zijn naam noemde van de lijst van kinderen
die naar de tweede klas gingen, naar meneer Van der Waal, begon hij
luid te huilen. Ik bracht hem wat tot bedaren en vroeg wat er was.
Snikkend bracht hij eruit: "Ik wil niet over, ik wil niet naar
de tweede en meneer Van der Waal, ik wil in deze klas blijven, ik
wil bij u blijven." Zijn probleem lag nu op mijn bordje. Ik nam
hem serieus en beloofde dat ik met zijn ouders zou gaan praten. Dat
vond hij heel goed. Ik belde de ouders van Wiebe op. Zijn moeder
nodigde mij uit voor a.s. zondag. "Houdt u van
voetballen", vroeg ze. Ze hadden al televisie; dan konden we na
het gesprek over Wiebes probleem naar Nederland – Duitsland
kijken. Als ik een vriendin had, was zij bij dezen ook uitgenodigd.
Op zondag met Tiny op visite bij de familie Perenboom. Ik had goed
nagedacht over het probleem van Wiebe. Hij moet een of twee goede
vrienden krijgen. Maar hoe komt hij daaraan? In mijn klas zaten twee
jongetjes die goed bij hem pasten en niet ver van zijn thuis
woonden. Ik sprak met die twee, ze vonden Wiebe leuk en wilden best
met hem spelen. Ik vertelde dat voor de wedstrijd aan zijn moeder.
Op school zou ik hun vriendschap aanmoedigen en moeder zou contact
zoeken met de ouders van de twee jongetjes. Ze konden dan na school
afwisselend hier dan daar spelen. De voetbalwedstrijd op tv,
zwart-wit, was voor Tiny en mij iets nieuws. We hadden wel eens
meer tv gezien, o.a. bij oom Jan, we keken naar de uitzending van de
Gijsbrecht van Aemstel met Han Bens van den Berg, Ank van de Moer,
Henk van Ulzen en Ko van Dijk in de hoofdrollen. Maar een uitzending
van een voetbalwedstrijd was toch iets anders dan een toneelstuk dat
je al kende. Hoe het ook zij, Wiebe had twee dikke vrienden gekregen
en samen met die vrienden ging hij na de grote vakantie moeiteloos
naar de tweede klas van meneer Van der Waal.
Kinderen
met leer- en opvoedingsmoeilijkheden
Na
een jaar kreeg ik een klein klasje. "Je kunt in die klas je
geduld oefenen", zei het hoofd. Mijn klas bestond uit kinderen
die eigenlijk naar de b.l.o. moesten, maar overeenkomstig wettelijke
bepalingen eerst een schooljaar op de lagere school moesten
doorbrengen. De twee Jantjes uit die klas zal ik nooit vergeten: de
scheefgegroeide en de mongool. Met het scheefgegroeide Jantje had ik
de meeste moeite, omdat hij nog niet zindelijk was. Zijn moeder wist
wel dat hij eigenlijk thuis moest blijven, hij voldeed niet aan de
praktische toelatingseis: zindelijk zijn. Maar toch, Jantje ging zo
graag naar school, dat zijn moeder en ik ook vonden dat hem in het
korte leventje dat hem te wachten stond, de school niet geweigerd
mocht worden. Het hoofd was het met ons eens.
Jantje
vroeg telkens keurig of hij naar de wc mocht: "Meester, ik moet
poeoepen; meester, ik moet pieiesen", maar de ene keer was hij
vergeten zijn onderbroekje uit te doen, de andere keer had hij zijn
bretels in de wc laten hangen en erop gepoept; dan had hij zijn
linkerbeen nat geplast, het was elke dag wel wat, en het ging zelden
goed. Maar hij bleef, leerde helemaal niets, maar vond het wel
gezellig. Op de speelplaats kwam hij altijd bij me lopen, meestal
vroeg hij om mijn hand. Hij groeide hoe langer hoe schever, het was
net of hij maar aan één kant groeide. Deze afwijking is de oorzaak
dat hij niet lang zal leven, vertelde mij zijn moeder. Toch ging het
op een dag mis. Jantje zat op het toilet en riep: "Meester,
meester!" Ik ging naar hem toe, hij wees naar zijn plasser, of
ik die maar vast wilde houden, dat deed zijn moeder ook altijd, dan
plaste hij niet langs zijn been en over de bril en bleef zijn broek
droog. Tenminste dat meen ik uit zijn gestamel begrepen te hebben.
De grens was bereikt, zou ik daaraan toegeven, dan zou de
zedenpolitie ondanks mijn goede bedoelingen en uitleg, eventueel nog
bevestigd door zijn moeder, mij van een zedendelict met een
minderjarige kunnen beschuldigen. Ik schreef in een brief aan zijn
moeder over wat er gebeurd was, trok geen conclusie of deed geen
voorstel. De volgende dag vroeg ze mij te spreken, ze stelde voor
dat haar Jantje de school zou verlaten; het was immers voor mij geen
doen, ik had nog meer kinderen dan Jantje. Hij moet maar keurig elke
dag thuis blijven tot zijn dood. Ze huilde.
Het
andere Jantje, de mongool, was heel anders: hij zag er gezond uit,
was zelfs iets te dik voor zijn leeftijd, had rode wangen, was
keurig gekleed, gewassen, gekamd; een onberispelijk ventje. Hij kon
niet lezen, nog sterker: hij benoemde de plaatjes helemaal verkeerd.
Een boom was een aap, een noot een drol, en wat een aar was kon ik
hem niet aan zijn verstand brengen. Toch wilde hij meedoen bij het
bord lezen. Ik vroeg me met zorg af, of ik dat moest toelaten,
zouden de andere kinderen daardoor niet de verkeerde woorden leren
bij de plaatjes? Maar Jantje ging zo uitdrukkelijk rechtzitten,
stevig met zijn armpjes over elkaar, zijn hoofdje gestrekt, dat ik
hem zijn beurt niet kon weigeren. Met de aanwijsstok in zijn hand
liep hij trots alle woordjes af, maar benoemde ze alle verkeerd. Een
beetje ongeduldig schoof ik het bord tot de vloer. Hij las opnieuw
en tot mijn grote verbazing was alles goed, niet één fout. Hij las
wel met een bepaalde dreun, begreep zeer waarschijnlijk niet wat hij
las, maar technisch viel er niets op aan te merken. Ik stond zo
verbaasd, dat ik naar de kamer van het hoofd rende, hem een paar
dikke pillen van boeken vroeg en met die boeken onder mijn arm weer
naar mijn klas liep. Het hoofd keek me verbaasd aan, begreep niet
wat ik met die boeken in een eerste klas moest, ik zei: "Ik
vertel je alles onder de pauze". Ik legde de boeken op het
stoeltje van Jantje en zette hem zo voor zijn boekje, dat hij van
boven op de woordjes keek. Hij las ze foutloos. Tot mei 2001 begrijp
ik niet, hoe dat kan. De verklaring van een oogarts, dat alleen als
Jantje zo keek, het netvlies de prikkel doorgaf aan de oogzenuw of
de oogzenuw aan de hersenen; ik zal het wel verkeerd begrepen
hebben, maar erg bevredigend vond ik die verklaring niet. Tot die
indrukwekkende voordracht over dyslexie in april. Ik legde de
spreekster mijn ervaringen met Jantje voor. "Dat verhaal van
die oogarts betwijfel ik ook; nee, uw Jantje heeft in sterkere mate
wat dyslexiepatiënten hebben, bij hem is de verbinding tussen het
woordvormgebied en het gebied voor de betekenis in de hersenen
helemaal verbroken."
45
Jaar had ik op dit inzicht gewacht, nou begreep ik Jantjes
leesprobleem. Maar veel begrip toonde Jantje toch niet, niet alleen
bij lezen, maar vooral ook bij rekenen en godsdienst niet. Toen we
met de voorbereiding van de eerste communie bezig waren, kwam pater
karmeliet, die tevens voorzitter van het schoolbestuur was, mijn
klas binnen. Hij wilde me spreken in de spreekkamer, zei hij erbij.
Ik deed de tussendeur open, vroeg Joan of ze op mijn klas wilde
letten en volgde pater karmeliet. "Ik wil het met je over
Jantje hebben, dat mongooltje. Die kan de eerste communie niet
meedoen. Hij kent nog niet het verschil tussen goed en kwaad."
"Daar heb ik ook nog wel eens moeite mee. Ik vind dat Jantje zo
is vooruitgegaan, dat hij zijn communie wel kan doen." De pater
keek me ongelovig aan. "Dan zal ik hem toch op zijn minst
moeten testen." Ik ging naar mijn klas en haalde Jantje.
"Jantje," zei pater, "noem me eens een paar
zonden." Jantje noemde de zonden die wij hem geleerd hadden:
een appeltje weggehaald, van de suikerpot gesnoept, ongehoorzaam
geweest aan moeder, en aan papa, een kindje geschopt." Ik
glunderde. "En wat gebeurt er met jou als je zonden hebt gedaan
en je gaat dood? Waar ga je dan naartoe?" "Naar de zwarte
mannen in Spanje", antwoordde Jantje. "Niet
geschikt", zei de pater tegen mij.
"Maar
pater toch, dat meent u toch niet? O. L. Heer wil maar al te graag
bij hem komen; hij is niet alleen een van die kleinen, maar ook een
van de minsten der Mijnen. Ik ga hier niet weg voordat Jantje zijn
eerste communie mag doen." Stilte. "Op uw
verantwoordelijkheid dan." Hij stond op en verliet de
spreekkamer. Jantje en ik huppelden bijna naar onze klas. "Hij
mag ze meedoen", fluisterde ik naar Joan, ze keek of ze me drie
keer wilde kussen. Ik deed de tussendeur dicht.
Enkele
dagen vóór de eerste communie moest er gebiecht worden. Joan en ik
gingen met onze klas naar de paterskerk. Pater karmeliet stond er
helaas alleen voor; zijn medebiechtvader was plotseling weggeroepen
om het sacrament der zieken toe te dienen. Een voor een gingen onze
kinderen de biechtstoel in en beleden de zonden die wij ze geleerd
hadden, dat vermoedden we tenminste. Toen pater karmeliet er een
stuk of tien van de tachtig de biecht had afgenomen, kwam hij met
een hoofd als een pioen naar buiten, keek de kinderen aan en riep:
"Wie een doodzonde heeft gedaan, blijft zitten, al de anderen
kunnen weggaan." Ik riep ongeveer even hard: "Allemaal
opstaan en wegwezen." Joan vond dit wel zo komisch, dat ze
begon te lachen, maar ze was het roerend met me eens en toen we het
aan het hoofd vertelden, beloofde hij er wel eens met pater overste
over te spreken.
Eerstecommuniecantjes
De
grote dag voor de kinderen was aangebroken. Ik stond voor in de kerk
in jacquet, met zwarte te grote lakschoenen aan. Onze collega Gerrit
Vrolijk uit de vierde zou de ceremonie leiden. Volkomen onverwacht,
bij geen enkele repetitie was dat aan de orde geweest, riep hij van
achteruit de stampvolle kerk: "Goede morgen, lieve Jezus."
Zonder nadenken herhaalde ik met luide stem: "Goede morgen,
lieve Jezus." Maar ik was de enige die de groet van Gerrit
herhaalde, zij hadden het zo niet geleerd. Afgezien van deze solo
zongen de kinderen niet vals en op maat, ze keken goed naar me. Op
een gegeven moment tijdens het lied na de consecratie, zag ik een
paar kinderen aandachtig naar mijn lakschoenen kijken. Ze waren me
een paar maten te groot en de neuzen staken te ver over de rand van
de trede vóór de communiebank. Ik deed een stap terug, haakte in
de loper en viel met mijn rug tegen de communiebank, terwijl ik door
bleef dirigeren. Dat werkte op de lachspieren van de meisjes
communicanten en hun luid gegiechel stak de hele kerk aan. Er werd
niet verder gezongen, alleen de organist die in zijn spiegeltje het
gebeuren had gadegeslagen, speelde zo hard, dat het gelach werd
overstemd. Maar wie hadden niet gelachen? Mijn leerlingen, mijn
eersteklassertjes. Er waren er die boos naar de meisjes keken en hun
tong uitstaken. Ik was trots dat ze het voor mij opnamen.
De
communie begon. Op het belletje van Joan reageerden ze precies zoals
ze dat geleerd hadden. Tingeling opstaan, tingeling draaien naar de
uitgang van de bank, tingeling de rij loopt de bank uit, tingeling
en door de middengang naar de communiebank, tingeling de rij gaat
voor de communiebank staan, tingeling de rij knielt op de
communiebank, tingeling de kinderen steken hun handen onder het
kleed. En dan kregen ze de communie van pater karmeliet, Jantje ook.
Hij was net een engeltje. Vele ouders en grootouders bedankten ons
dat we het de kinderen toch mooi geleerd hadden en van de moeder van
Jantje kreeg ik een kus, ik voelde haar natte wangen van
vreugdetranen.
Het
hoofd Petten en ik - Jaqueline deed daar liever niet aan mee, gezien
haar zwakke gezondheid - hadden het aantal communicanten keurig
onder ons tweeën verdeeld. We zouden ieder de helft met een bezoek
vereren. Veertig gezinnen moesten in minstens tien minuten tijd per
gezin afgewerkt worden, dat is bijna zeven uur. Om de vier gezinnen
zouden we iets gebruiken. Als ik telkens bier genomen had, zou ik 's
avonds laat niet meer thuisgekomen zijn met de fiets. Koffie wordt
natuurlijk ook te veel, dus bij de een dronk ik koffie, bij de ander
at ik alleen maar een bonbon, bij de derde thee, bij de vierde een
koekje; je zat dan 's avonds wel vol, maar je was niet misselijk of
nog erger: dronken. Het hoofd had het heel anders geregeld, dronk in
elk gezin één borrel jonge klare en mankeerde 's avonds totaal
niets.
Feestje
bij de baas
Zo
tegen het einde van het schooljaar nodigde Petten alle collega’s
met dames uit op een feestavond. Ik had pas verkering met Tiny, die
18 jaar was. Met de fiets reden we naar Oss. Petten en zijn vrouw
ontvingen ons hartelijk. Maar naarmate de avond vorderde en de
Rechters meer gedronken hadden, werd de sfeer gedwongener, wat je
meestal niet verwacht als er stevig gedronken wordt. De Rechters
deden meer vanuit de hoogte, en Leo werd dronken, hij zette zijn
borreltje op het eind van de leuning van de leunstoel en zwieberde
met zijn hand naar zijn borrel. Tot twee keer stiet hij hem om. Hij
vroeg vrij onverwacht aan Tiny met dubbele tong: "Hoe heet jij
ook al weer?" "Tiny", zei ze. "Hou je van
vissen?" "Nee, waarom zou ik?" "Dat is, hik,
stom zeg, horen jullie dat, zij houdt niet van vissen. Hebben jullie
geen boot, hik, of een familielid die er een heeft?" Hij sprak
zo binnensmonds, dat Tiny hem niet verstond. Ze antwoordde dus ook
niet. "Zo, vinden we ons te knap in dubbele zin, grapje, dat je
me niet beantwoordt, hik, ik heb je wat gevraagd, kun je niet
luisteren?" Ik voelde me vreselijk kwaad worden, ik werd bleek.
Gelukkig greep mevrouw Petten in: "Meneer Rechters, nu moet je
ophouden!" Leo keek glazig naar haar, keek alsof hij op zijn
pik getrapt was, stond moeizaam op uit de ligstoel en liep naar
buiten. "En nu hoop ik maar, dat hij recht naar huis gaat. Daar
vangt zijn vrouw hem dan wel weer op. Ze werkt ook en was deze avond
verhinderd", merkte de gastvrouw op; "Leo zonder zijn
vrouw heeft zichzelf nooit in de hand." Mevrouw Petten was een
waarachtige moeder voor het personeel van haar man en ze had al zo’n
groot gezin, negen kinderen, voor zover ik weet.
Ook
wij stonden op, we moesten nog drie kwartier fietsen. Joan kuste me
links, rechts en recht op mijn mond. Van collega’s had ik wel eens
spottend gehoord: "Pas jij maar op, jongen, ze heeft het op jou
gemunt. Je krijgt niet voor niets een extra kopje koffie, elke
dag." Joan had het beheer over de koffie; we betaalden daarvoor
een kwartje per kop. Toen ze eens op een fijne morgen onder de
pauze, zomaar vroeg: "Heb je ook al verkering, Dorus?" en
ik haar vertelde, ja, met Tiny, vaste verkering, kreeg ik vanaf die
dag geen tweede kopje koffie meer. Joan is voor zover ik weet nooit
getrouwd. Voor mij bleef ze een zwak houden, zolang ik op Antonius
werkzaam was. En als ze wat weker was onder invloed van alcohol, dan
kuste ze me, links, rechts en recht op mijn mond en dan keek ze me
ondeugend aan. Nu ze op het feestje bij Petten gezien had wie Tiny
was; gaf ze de strijd op; ofschoon nooit een tweede kopje koffie
meer, wel onder bepaalde omstandigheden die driedubbele kus.
Onderweg
zei Tiny: "Toch eigenlijk een feestje van niks. En die Leo,
wat een bal! Ik voelde me helemaal niet op mijn gemak." Later,
toen ze personeelsfuifjes op Sint-Odulphus meemaakte, voelde zij
zich wel volledig op haar gemak. Leraren, ook al zijn ze nog zo
geleerd, zijn eenvoudiger en echter dan die ‘klotige’
onderwijzers. We fietsten in de heldere nacht met de wind in de rug.
"Volgens mij rust die Leo Rechters alleen maar uit in zijn
klas, een vijfde, hij leest telkens stripverhalen als ik langs zijn
klas kom. Hij is niet alleen afgestudeerd voor MO Lichamelijke
opvoeding, maar ook voor fysiotherapie. Dat doet hij op
woensdagmiddag, elke avond een paar uur en op zaterdag. Volgens mij
is zijn onderwijzerssalaris een zakcentje voor hem. Ik vind hem ook
niet zo leuk net als jij." Toen we bij Tiny‘s ouderlijk
huis waren, namen we innig afscheid. En ik fietste in tien minuten
naar huis. "Een lege avond", dacht ik nog voor ik in mijn
bed stapte.
De
broer van Leo was heel anders. Herman was bescheidener,
vriendelijker, een goede collega. Hij had aanvankelijk de tweede
klas, Joan en ik hadden toen veel met hem te maken. Uiteindelijk
zette hij voort, wat wij waren begonnen. Later kreeg hij de derde.
Correspondent
van de Sirene
Op
maandagmorgen stapte Gerrit Vrolijk als een tweede hoofd der school
mijn klas in. "Ik wil je onder de lunchpauze spreken. Kom je
naar mijn klas?" "Wat zou die nou weer willen", dacht
ik en ging verder met mijn les. Tijdens de lunch vroeg hij:
"Zou het niets voor jou zijn om correspondent van onze krant De
Sirene, Dagblad voor Oss en omgeving te worden voor jouw
woonplaats? Iedere onderwijzer wil zo'n bijbaantje wel." Gerrit
had als nevenfunctie het redacteurschap over plaatselijk nieuws en
coördineerde de correspondenten. Toen ik hoorde dat het vier cent
per regel opbracht, zei ik gretig ja. Ik kon voor onze uitzet niet
veel sparen, want ik droeg mijn salaris af aan moeder, ik kreeg ƒ
25 per week traktement van haar, waarvan we in het weekend soms
uitgingen, waarvan ik mijn studieboeken en schrijfmateriaal
betaalde; het was geen vette en tot nu toe had Tiny alleen voor
onze uitzet gespaard. Vier cent per regel, ik kon dus ongeveer zelf
mijn bijverdienste bepalen. De verslagen van vergaderingen zoals de
heemkundekring, de toneelvereniging, de gemeenteraad brachten goed
op, ongeveer en gemiddeld 500 regels maal 4 cent. Maar ook de agenda’s
van diverse verenigingen waren belangrijk, je hoefde er niets voor
te doen en het bracht al gauw 50 cent per agenda op. Sommige
verenigingen waren al opgedoekt en toch publiceerde ik de agenda.
Dat was een kwestie van afspraak met Jules Vaandeldrager,
correspondent voor het Brabants dagblad. Hij zei tegen mij:
"Als we nu die agenda’s van die dode verenigingen publiceren,
jij in de Sirene en ik in het Brabants dagblad, dan kraait daar geen
haan naar. De mensen lezen het toch niet en de redacties van beide
kranten denken, dat het reëel is, omdat het in beide bladen staat.
Ik doe dat nu al een paar jaar en je voorganger ook, het gaat prima
en het brengt ook nog wat op." Dat laatste sprak me wel aan. Na
vier jaar elke week een paar stukjes in de krant stond er op mijn
spaarboekje ƒ 4.500. Ik kreeg ervaring, leerde de kneepjes van het
vak.
Je
werd ook wat vrijer in je nieuwsgaring. Op woensdagavond zou er een
belangrijk spreker optreden bij de jaarvergadering van de
Heemkundekring. Op woensdagavond ging ik naar Tiny, ik ging de week
doorzagen in vrijersjargon. Geen verslag maken betekende geen
verdienste. Een week van tevoren belde ik de secretaris van deze
kring op, vroeg om informatie o.a. het telefoonnummer van de
spreker. Deze spreker was zeer vereerd met mijn telefoontje,
vertelde over alles wat ik weten wilde. Het werd een prachtverslag.
Woensdagavond na terugkomst van Tiny, belde ik mijn verslag door.
Van Dartel was zeer tevreden. Het stond dan ook in de krant op de
regionale bladzijde. "800 maal 4 cent", dacht ik. Kassa.
Toen ik donderdags van school terugkwam, belde me de secretaris van
de heemkundekring op. "Een prachtverhaal, dat wel, maar de hele
bijeenkomst is afgelast wegens ziekte van de spreker, griep of zo
iets." Ik had de hoorn nog niet neergelegd, of Gerrit van
Dartel belde me op. Hij was ontzettend boos, preekte nog wat over de
integriteit van de journalistiek. "Als jij mij dit soort
geintjes nog eens lapt, gooi ik je er op staande voet uit." Een
paar maanden later nam ik ontslag, mijn studie MO A Nederlands
slokte al mijn vrije tijd op.
Enkele
collega’s, probleemgevallen
Collega
Peter van Dieteren moest trouwen, hij vertelde het me onder de
lunchpauze. "Dorus, ik moet trouwen." "Heb je een
woning toegewezen gekregen?" vroeg ik. Nee, zijn verloofde
kreeg een kind, echt waar. "Hoe is dat nu gekomen, zoiets doe
je toch niet vóór je huwelijk; dat is toch een grote schande voor
jouw ouders en die van je verloofde." Peter, spontaan en open
als hij was, antwoordde: "Ik heb er maar even tegenaan gezeten
en toen kwam het al. We hebben er samen nog niet eens lol van
gehad." In die tijd was moeten trouwen zo’n grote schande,
dat deze zonde, toen de liefde wellicht het grootst was, je je hele
leven blijft achtervolgen. Bovendien, Peter had nog een tijdelijke
aanstelling, het zou zijn baan kunnen kosten. Maar gelukkig zo was
Petten niet, en pater karmeliet hoefde daar helemaal niets van te
weten. Het kind zou geboren worden in oktober en per ingang van het
nieuwe schooljaar kreeg Peter zijn vaste aanstelling.
Peter
nam geen enkel risico, iedereen op school wist het nu van hemzelf.
Hij wilde een nieuwe start maken na deze valse, zo zei hij. Hij
solliciteerde en kreeg een baan aangeboden in Den Bosch, waar hij
ook woonde. Toch kregen Petten, Theo Hertog en ik een uitnodiging
voor de huwelijksreceptie. We gingen op die zonnige dag naar Den
Bosch. Het was duidelijk te zien, de bruid was behoorlijk
aangebrand. Dat werd ook bevestigd door het geboortekaartje twee
maanden later. Er waren maar enkele genodigden op de receptie bij de
bruid thuis. "Het had zo niet moeten gebeuren, hè
meneer?" zei de moeder van de bruid tegen mij. "Ach
mevrouw", antwoordde Petten, die naast me zat, "het is nu
even vervelend, maar als het kindje geboren is, bent u alles zo weer
vergeten." "Laten we hopen", verzuchtte de moeder.
Toen we de receptie verlieten, was Petten door het dolle heen. Er
stonden in die straat een tiental amsterdammertjes, hij sprong vlot
over negen paaltjes, maar viel met zijn kruis op het tiende. Aan
zijn gezicht zag ik, dat dat niet zo aangenaam aanvoelde. Hij lachte
wat gewrongen tegen me en we liepen naar het station.
Ik
heb Peter, toen de baby geboren was, een felicitatie gestuurd. Ik
heb hem verder nooit meer gezien; op die enkele reünies die er op
de Antoniusschool gehouden zijn, was hij nooit aanwezig.
Bijna
het tegenovergestelde van Peter was de relatie van Theo de Hertog
met de onderwijzeres van de meisjesschool tegenover de onze. In die
relatie was zo goed als alles taboe, geen tongkus, geen streeltje
hier of daar op de zogenaamde verboden plekken, maar die beide veel
plezier doen. "Verdomme, Dorus," zo kwam hij mijn klas in,
"ik hou dat niet langer uit, met mijn zus ga ik nog losser om
dan met haar." Hij had een aanwijsstok in zijn hand en sloeg
ermee op zijn gulp. "Kastijden Theo, dat moet je dat
doen", had ze gezegd. "Kastijden beheerst de zondige
lusten. Maar zo zit ik niet in mekaar", mopperde Theo. De
daarvoor bestemde namen alsook die van haar waren zelfs taboe. Theo
heeft het inderdaad niet lang volgehouden met haar. Hij verdiende
beter en heeft dat ook gekregen. Toen ik hem op de Leergangen
ontmoette, tezamen met zijn jonge vrouw, zag ik: dat is een
reuzegoed stel.
Ook
Herman Rechters had verkering gekregen, met de dochter van bakker
Kadet die in de buurt van zijn moeder woonde. Moeder was weduwe en
zette de tabakswinkel voort. Bets Kadet was een stevige en
hartelijke meid. Ook al kon Herman het haar heel moeilijk maken.
Zijn hoofdaktestudie wilde maar niet vlotten: B ging wel, scheikunde
en aardrijkskunde, wat wil je als je hbs B hebt gehad. Maar
hoofdakte A, het ging niet. Hij was al drie keer gezakt, de vierde
keer zakken betekende, dat hij ook B kwijt was en weer van voren af
aan kon beginnen. Ophouden voor deze studie hield in dat je salaris
gedurende je hele werkende leven veel minder zou zijn. Een dag of
wat voor het examen kon je niet merken dat hij zenuwachtig was.
Dinsdag zou hij dat afleggen in Utrecht. Zijn broer Leo maakte zich
zorgen: als hij het maar haalt, als hij het maar haalt. Onder de
pauze vroeg hij aan ons, die de hoofdakte nog niet zo lang bezaten:
"Wat denken jullie ervan?" "Och, hij komt er wel
door", zei Theo de Hertog. Iedereen was het daarmee eens.
"De vorige keer was hij veel zenuwachtiger, al dagen van
tevoren", merkte Joan op. Ze wist wel niet wat de hoofdakte
voorstelde, want door onderwijzeressen werd deze studie zelden
ondernomen, ja behalve Nel dan. Theo keek glimlachend op.
Toen
ik al enkele uren thuis was, belde Leo op. "Onze Herman is nog
niet thuis, terwijl hij vóór de middag examen moest doen. Heb jij
hem nog gesproken maandag?" "Nee, ik heb hem alleen in de
pauze gezien." Op woensdag en donderdag kwam Herman niet op
school. Zijn familie had alles ondernomen om hem te vinden. Leo had
de secretaris van de examencommissie gebeld en gevraagd of zijn
broer geslaagd was voor de hoofdakte. Het antwoord: afgewezen. Ze
vreesden het ergste. De politie werd ingeschakeld. Ze bezocht de
school en ondervroeg alle collega’s. Ze suggereerde zonder dat ook
maar te zeggen, dat er suïcide in het spel zou kunnen zijn. Een
dergelijke gedachte, laat staan uitgesproken, was bij ons geen
ogenblik opgekomen. Op vrijdag kwam Herman weer op school. Hij was
gezakt, schaamde zich zo diep dat hij zich enkele dagen had
opgesloten op zijn eigen kamer bij moeder thuis. Hij liep naar zijn
klas. Leo vervolgde het verhaal. Toen zijn moeder even van huis was
gegaan, toen haar winkel tussen de middag gesloten was, is hij het
huis ingeslopen, had het nodige koud voedsel mee naar zijn kamer
genomen, want zo nuchter was hij wel en eten was zijn hobby. Zijn
vriendin Bets wilde iets op zijn kamer gaan halen en zag licht onder
de deur. "Herman, ben je daar?" Ze hoorde gestommel.
"Doe open, Herman, kom naar buiten, iedereen, zelfs de politie
zoekt je. Kom hier, je hebt ons veel verdriet gedaan." Herman
kwam naar buiten, kreeg een huilbui, maar Bets wist hem, wel met
veel moeite, tot bedaren te brengen. Moeder zweeg. Later zei ze nog:
"Ik schaam me diep, dat we hem daar niet eerder gezocht hebben;
je denkt altijd het ergste en niet aan dat wat voor de hand ligt.
Hij heeft ons veel verdriet gedaan". Twee jaar later had Herman
het begeerde papiertje ten slotte toch.
Wie
met zijn hoofdakte helemaal geen moeite had, was Henny van der Waal.
Om een baan te vinden was voor hem niet zo gemakkelijk. Hij had
brosse beenderen en brak bij de geringste val een been of arm.
Daarom had hij niet de aantekening gymnastiek, mocht dit vak dus ook
niet geven. Sommige hoofden en besturen vonden dat nogal
problematisch. Op onze school was een vacature; ik vroeg Petten of
hij een leerkracht zonder aantekening l.o. zou benoemen. "Voor
ons is dat geen bezwaar, wij hebben toch Leo Rechters, leraar lo,
die wil best een klasje erbij." Henny en ik woonden in
hetzelfde dorp. Na school fietste ik naar hem toe. Hij was niet
thuis, hij was zoals gewoonlijk aan het wandelen met Hasje van Zout.
Ik wist wel hoe ik fietsen moest om ze tegen te komen. Ze liepen
over de dijk ongeveer ter hoogte van de Bol. Ik vertelde Henny wat
ik besproken had met Petten. "Solliciteren, man, volgens mij
word je benoemd." Henny werd benoemd. Elke dag trapten we samen
naar Oss. Ook tijdens een strenge winter. Het was dan niet zo zeer
fietsen, meer glijden, of lopen met oude kousen over je schoenen.
Eén morgen ben ik erg geschrokken. Het vroor 12°, we fietsten
hard, sloegen soms met onze wanten op het stuur om onze handen warm
te krijgen. Ik keek naar Henny, zijn linkeroor zag spierwit. "Henny,
je oor bevriest", riep ik. Henny voelde aan zijn oor. "Ik
voel helemaal niets." "Afstappen, je oor zacht wrijven en
je sjaal om je oren doen." Toen zijn oren weer wat warmer
voelden, kwam de pijn. Petten nam geen risico en ging met hem naar
de dokter. "Jullie hebt geluk gehad, het was net op het
nippertje, anders had het oor geamputeerd moeten worden."
Henny
leert drinken en ik zou het beter kunnen afleren
Met
Henny ben ik ook naar het zilveren bruiloftsfeest van Frans Das
gegaan. Ik was er al een keer geweest, een week voor de bruiloft; ik
wist dat Henny op die dag niet kon, ik fietste alleen naar huize Das
in Oss in mijn zondagspak. Het viel me op, dat het daar zo stil en
rustig was. Ik belde aan. Mevrouw Das deed open. "Dag Dorus",
zei ze. Ik had geen cadeautje bij me, want we zouden geld uitleggen
en Joan zou een schemerlamp kopen. Ik begon met mevrouw Das van
harte te feliciteren met hun zilveren bruiloft. "Ik heb het
gevoel", zei ik, "dat ik nogal aan de vroege kant
ben." "Dat kun je wel zeggen", sprak een sonore stem
vanuit de kamer, "je bent namelijk een week te vroeg, maar toch
fijn dat je gekomen bent. Je bent nu toch hier, drink maar met ons
een kopje koffie." Verstrooide professor, weer niet goed in
mijn agenda gekeken. Waarom zou Henny niks gezegd hebben? Ik vroeg
ernaar, toen we een week later samen naar Das fietsten. "Ik
wist niet waar jij naartoe moest, daar hebben we niet over
gesproken." We hadden het nodige bij ons voor de overnachting
bij Joan. Het was een geweldig feest: koffie met gebak, een warm en
koud buffet, volop drank. Ik dronk bier en Henny ook, maar dan voor
de eerste keer van zijn leven. Het smaakte hem reusachtig goed. Hij
haalde als het ware zijn achterstand dubbel en dwars in. Das kwam
naar mij en vroeg: "Zou je nu niet eens wat volwasseners
drinken? Doe net als ik en drink jonge klare." Ik had een stuk
of vier borrels op, toen voelde ik, dat me het spreken niet meer zo
goed afging. Henny bleef aan het bier en dronk het ene glas na het
andere. Aan zijn spreken merkte je niets, want Henny luisterde goed,
maar sprak weinig of niets, hij lachte veel, meer dan we van hem
gewend waren.
Het
feest liep ten einde, we lieten onze fietsen bij Frans Das staan,
Joan woonde vlak bij Frans. Ze nam ons allebei in de arm en we
liepen als een zeeman op een schip bij storm, maar met Joan aan het
roer hield je nog aardig koers. Toen we bij haar thuis waren, vroeg
ze, of we nog koffie lusten, of iets te eten. Henny lustte niets,
vroeg waar hij kon slapen en kroop in bed. Ik zat nog in de kamer
bij Joan en haar moeder. Koffie lustte ik niet, maar wel kaas. Ze
bood me een plankje kaas aan. Met mijn dronken kop at ik het plankje
in de kortst mogelijke tijd leeg. Ook ik ging naar bed. Henny sliep
als een blok. Het bed schommelde wat als een bootje, maar ik sliep
toch in. Een paar uur later werd ik wakker, ik moest overgeven,
hield het wat in, keek in het nachtkastje, gelukkig daar stond een
po. Ik kotste in de po, maar boog zo ver voorover buiten bed, dat ik
met po en al eruit viel. Iedereen wakker, behalve Henny. Joan kwam
toegesneld, hielp me in bed, wreef mijn gezicht af en veegde de
scherven zorgvuldig bij elkaar; daarna dweilde ze een groot gedeelte
van de houten vloer. Ik was ineens nuchter, had barstende hoofdpijn.
Het was inmiddels zeven uur. We hadden afgesproken om half acht naar
huis te fietsen. Om kwart voor acht probeerde ik Henny wakker te
krijgen. Hij bromde wel wat, maar kwam niet uit zijn bed. Ik schoor
en waste me, ging naar beneden, dronk een glas water, want iets
anders durfde ik niet, en probeerde Henny weer eens wakker te
krijgen. Na veel geroep, getrek, en vooral door een kletsnat
washandje op zijn gezicht te leggen, werd hij wakker. Hij kleedde
zich moeizaam aan, scheren en wassen was er niet bij. Hij stapte op
zijn fiets, maar viel onmiddellijk om. "Je bent nog dronken,
geloof ik." Hij antwoordde niet. Hij probeerde het nog eens;
weer viel hij om. "Dan doen we het zo maar", dacht ik. Ik
trok hem op de stang van mijn fiets, vroeg Joan of ze Henny’s
fiets wilde aangeven en reed zo met een volwassen man gedrapeerd
over mijn stuur en met twee fietsen naar huis, 10 km.. Onderweg kwam
ik leerlingen tegen die naar school reden en arbeiders naar de
fabriek. Iedereen keek me aan en glimlachte.
Een
paar dagen later heeft Tiny een nieuwe po voor me gekocht, keurig
verpakt. Ik heb hem aan Joan gegeven met een doos bonbons voor alle
overlast die ik haar bezorgd had. Ze kuste me links, rechts en op de
mond en keek daarbij heel blij. Toch heeft ze op een merkwaardige
wijze revanche genomen. We waren inmiddels getrouwd, alle collega’s
hadden we op een avondje uitgenodigd. Ook wij kregen een schemerlamp
door haar gekocht. Het was een geamuseerd feestje, maar niet alleen
Petten dronk veel, die kon er trouwens wel tegen, maar ook Joan, ze
dronk meer dan een halve fles likeur leeg. Ze wankelde naar het
toilet, ging erop zitten met de deur wagenwijd open. Ze zuchtte en
kermde, ze begon te schreeuwen; mevrouw Pietersen, de
plaatsvervangster, liep haar te hulp. "Tiny, een emmer".
Tiny pakte een emmer uit de meterkast. Joan was zo ziek, ze liep
vanonder en vanboven helemaal leeg. Petten, die haar ook bij ons had
gebracht, zou haar mee naar huis nemen. Hij had het dubbele op van
Joan, maar liep kaarsrecht naar zijn auto. Petten had nooit
problemen met alcohol. Toen ze weer een beetje bekomen was, zei ze
dank je wel en sorry voor de overlast. Ze kuste me, maar deze keer
kwam ze niet verder dan links. Petten reed met zijn auto naar Oss,
alsof hij broodnuchter was.
‘Opvoerder’
thuis
Moeder
vond dat een onderwijzer niet alleen voor zijn leerlingen goed moest
zorgen, maar ook voor zijn kleine neefjes en nichtjes. Ze vroeg me
onder een zomervakantie, toen mijn tweede zus Maria en haar man Gijs
voor een dag of drie naar familie in Amsterdam waren, op de neefjes
te letten. De oudste, ruim twee jaar oud, zou wel de meeste moeite
kosten; de jongste, mijn petekind, lag nog in de wieg. Rond ons huis
was er alleen maar beton. Een 1,5 m lager lag het land van Driek
Aks. Ik reed op het betonnen pad tussen ons huis en dat van de
buren. Dat pad liep wat omlaag in de richting van de akker van Driek.
Ik reed wat met de kleine in de kinderwagen op en neer, toen onze
knecht Peter mij aansprak. Ik keerde me om, plaatste de beugel in
mijn rug en wilde antwoorden, maar Peter onderbrak me: "Kijk
uit, kijk uit!" riep hij. Ik keerde me weer om en zag de
kinderwagen naar het land van Driek lopen, te laat, de wagen viel
1.5 m omlaag op het land. De baby huilde en toen ik hem uit de kap
gehaald had, bleek hij er met de schrik vanaf gekomen te zijn. Het
oudste neefje had alarm geslagen. Hij riep, terwijl hij naar binnen
liep: "Ome Dorus daan, ome Dorus daan." Moeder rende naar
buiten, gevolgd door enkele zusjes. Toen ze zagen dat hij niets
mankeerde en weer lieflijk lachte, gingen ze naar binnen.
De
kap zat behoorlijk in elkaar. Ik schroefde ze eraf, probeerde er wat
aan te verbuigen, maar het was me wel duidelijk: hier kwam
vakmanschap aan te pas. Ik keek in de wagen, vond een etiket waarop
de firma vermeld stond. Ik belde op. Geluk bij een ongeluk: over
twee dagen zou de fabriek gesloten zijn wegens vakantie. Dus morgen
zou ik nog terechtkunnen. Ik had de beugel van de kinderwagen naar
het voeteind geslagen, dat bespaarde ruimte. Toen Harri die wagen zo
zag staan reed hij hem op een andere plek in de eetkeuken, maar
drukte zo doende een duts in elk spatbord. De hele avond heb ik
geprobeerd die dutsen met een stokje eruit te polijsten. Onwennig
werk, maar het was me redelijk goed gelukt.
De
volgende morgen pakte ik de kap in een grote koffer, bond ze achter
op mijn fiets en reed naar het station in Oss. Ik kwam een kwartier
te vroeg bij de firma aan. Ze hadden ongeveer drie uur nodig om de
kap te repareren, maar ik zou er dan ook niets meer van zien. Dat
was ook zo en mijn zusje heeft er ook niets van gezien. We hadden
met elkaar afgesproken er haar en haar man niets over te vertellen.
Toen Martha met haar ging wandelen, keurig naast de wagen, zei Riet:
"Zie je dat, er komt opzij lijm uitlopen." "Dat kan
niet", zei Martha, "het komt van binnenuit." Er werd
niet verder meer over gesproken.
Op
onze trouwdag, had moeder een uitvoerig gedicht geschreven, het werd
voorgedragen door Harm, de man van ons Berte. Het gedicht vertelde
het gebeuren rond de kinderwagen. Mijn zus en haar man luisterden
aandachtig, hij stond zelfs op, liep naar het toneel en toen de
climax kwam, klom hij erbovenop. Hij keek scherp en luisterde,
vergat zelfs waar hij stond en waartegen hij wilde leunen. Dat deed
hij tegen het toneelgordijn. Met een plof viel hij ongeveer 1.5 m
omlaag, dezelfde afstand die de baby indertijd vallend had afgelegd,
alleen die kwam er wat beter af.
Op
de RK Jongensschool
Op
de Sint-Antoniusschool in Oss heerste een warm en gezellig
werkklimaat. Het hoofd Petten gaf je alle ruimte die je voor je
onderwijs nodig had. Toch was er één nadeel: het was bijna
onmogelijk om in die stad aan een huurwoning te komen. En Tiny en
ik hadden onderhand lang genoeg verkering gehad om aan trouwen te
denken. Mijn inkomen was niet zo hoog ondanks dat ik al in het bezit
was van de hoofdakte en de lagere akte wiskunde, en ik bijna klaar
was met mijn Nederlands MO A. Petten deed zijn uiterste best om voor
ons een huurwoning te bemachtigen, maar het schoolbestuur der
karmelieten deed er praktisch niets voor.
Toen
ik op een namiddag van school terugkwam, wachtte moeder me op met de
mededeling: de pastoor heeft gevraagd, of je geen onderwijzer in ons
dorp wilt worden; een alleenstaande ambtswoning is aanwezig.
Bovendien vond pastoor, dat ik moreel verplicht was mijn eigen
geboortedorp vooruit te helpen. Pastoor nodigde Tiny en mij uit
voor een gesprek; op Tiny richtte hij al zijn overtuigingskracht:
"Het is een pracht woning, door de vorige onderwijzer keurig
onderhouden; je zult van hem ook nog wel wat over kunnen kopen;
jullie woning ligt vlak bij de school, Dorus hoeft niet meer te
fietsen van hier naar Oss; dat is iedere dag en vooral in de winter
geen kleinigheid." Intussen presenteerde hij maar koeken en
koekjes aan Tiny. Het leek wel of hij via haar probeerde mij binnen
te halen. "Nog een koekje, Tiny-ke, of liever een
bonbon." Mij werd niets gevraagd. De pastoor likte met zijn
tong over zijn vette lippen. Kennelijk voelde hij al dat hij mij
gevangen had. Mijn grote bezwaren tegen een baan in mijn eigen dorp
waren: de afstand tussen ouders en leerkracht is kleiner dan in een
stad en dat geldt des te meer als je broer een zaak heeft in dat
dorp, bovendien zou ik niet aan één klas maar zowel aan de eerste
als de tweede klas les moeten geven, een behoorlijke verhoging van
de arbeidsdruk.
Toen
we thuiskwamen, vertelde moeder dat vader het zo fijn zou vinden als
ik in ons dorp onderwijzer zou zijn. "Wat zal hij trots
zijn", besloot moeder. Ik gaf me over, werd benoemd, we gingen
ons huis inrichten en zouden op 8 januari trouwen. Het leek wel een
moet-je, we moesten trouwen omwille van een huis. Het was een leuk
huisje met grote tuin, niet alleen een siertuin, maar ook een
moestuin. Tiny kocht de hele uitzet, behalve de meubels. Hoe
dichter we bij 8 januari kwamen, des te meer vreesden we dat meester
Alvries, mijn voorganger, ons huis niet verlaten had. Ik stapte naar
de pastoor: "U weet dat ik op uw school benoemd wil worden
onder de voorwaarde van het enige feit waarom ik Oss verlaten heb,
een woning. Ik vind het alleszins redelijk dat die ambtswoning vrij
komt half december. Zo niet dan ga ik weer naar Oss of solliciteer
naar een school in Oss zonder opzegtermijn." De pastoor, tevens
voorzitter van het schoolbestuur, vond dat redelijk. Hij schreef een
korte verklaring, ondertekende die en gaf ze aan mij. Ik was de deur
nog niet uit, of de pastoor belde Alvries en zette hem behoorlijk
onder druk. Er werd tussen ons drieën een compromis gesloten:
Alvries zou half december de ambtswoning verlaten hebben, mocht
alleen een aantal meubels op het kleine kinderkamertje zetten,
totdat hij een woning had, hij en zijn vrouw zouden hun intrek nemen
bij zijn schoonouders..
Ik
werkte op deze school samen met meester Koster, onderwijzer in de 3e
en 4e klas, die mij nog in de eerste had gehad als
leerling. Jammer genoeg had hij nauwelijks orde en het hoofd De
Arend vertrouwde mij waarnemende functies toe. Ik kon het uitstekend
met hem vinden en Tiny met Pia, zijn vrouw. Ook hij gaf me de
ruimte, de leesmethode die ik in Oss gebruikte, werd ook op deze
school aangeschaft. Het was hard werken, ook veel studeren voor MO
A, maar een uur en een kwartier fietsen hoefde niet meer en tussen
de middag bij Tiny een boterhammetje eten was toch ook heel wat
gezelliger.
Eén
keer heb ik op deze school een conflict met ouders gehad. Hun kind
zat in de derde bij Koster. Ik was op die woensdag waarnemend hoofd.
Koster had die jongen strafwerk gegeven; ik zou controleren of hij
het ook gemaakt had; dat wilde het hoofd zo. Ik riep de jongen onder
de pauze bij me. "Mag ik je strafwerk zien?" "Dat heb
ik niet meer." "Je hebt het niet meer, hoe zo?"
"Mijn zus heeft het weggegooid." "Dan moet je het
maar opnieuw maken, vind je niet? Je hebt de hele middag de tijd. Om
vijf uur kom je het bij mij thuis afgeven."
Tussen
de middag kwam Harri, mijn broer, langs. "Wat heb jij toch
uitgespookt met die jongen? Ik heb aan deze goeie klant niets
verkocht en ik kreeg het gevoel, dat ik niet meer aan hoef te
komen." Ik voelde me verschrikkelijk kwaad worden. Ik zei,
"Dag", en liep met stevige pas naar het huis van die
jongen, dat tegenover de school lag. Ik belde aan, er werd niet
opengedaan. Ik ging achterom, liep de keuken in. Het gezin zat rond
de tafel te eten. Ik vroeg op boze toon: "Waarom wordt mijn
broer gestraft omwille van strafwerk dat de school opgeeft? Geen
antwoord. Ik sloeg met mijn vuist op tafel, de borden en het bestek
sprongen omhoog. "Om vijf uur ligt dat strafwerk bij mij,
begrepen!" Enigszins tot mijn verbazing hoorde ik zoiets als:
"Ja, meester." Moeder stond op en liet mij uit door de
gang en voordeur, waarvoor ze zelfs een nieuwe fiets moest buiten
zetten. Klokslag vijf uur gaf de jongen het strafwerk af aan Tiny,
hij zei zelfs: "Houdoe, schoolmaîtres." De volgende
ochtend gaf ik het aan Koster, hij moest het zelf maar nakijken, ik
had genoeg gedaan; en Harri verkocht anderhalve keer zoveel als
anders.
Mijn
werkperiode aan de lagere school en mijn verblijf thuis heb ik als
een hoogtepunt ervaren. Overdag naar school, ’s avonds thuis,
studeren en genieten van ons gezinsleven thuis, en heel veel houden
van Tiny, die me soms hielp met mijn hoofdaktestudie en Nederlands
MO A.
|