CuBra
|
![]() DEEL 3 - VERHAAL 21 t/m 31
PAUL SPAPENS
Dees hêel ouw rèmke stao as toegift aachter in mèn favoriete boek. Het is het dagboek van onze pa, Toon Paope öt Beek, die hil den orlog lang opschreef wèttíe dòcht èn wèttíe meemòkte. In dees boek, heb ik aaltij gemènd en naa nòg steeds, stao de wòrhèd oover de meense. Onze pa lèèft vort in dè boek dè gao oover den dôod. Et is et innigste boek wè ik hèb waorvan er mèr intje is gemòkt, hillemòl meej de haand geschreeve. Hij wit dè’k er nòg dik in lees, wanneer ik in zèn handschrift van sistig jaor geleeje men èège handschrift hèrkèn. Hij zat et liefst rèècht onder een lamp te leeze, mar ik zit liever in dè huukske van de bank, voeten op et tòffeltje, een kom teej bè de hand, uur nao uur, nao uur, vural in de nacht van zoaterdag op zondag. ‘Gaode meej te bèd?’, vraogt de vrouw. ‘Wè zidde? Nêe, ik blèèf nòg èfkes zitte.’ Ik pak et boek waormeej zij hil den aovend stil is gewist: Ida Gerhardt Verzamelde Gedichten ligt op et wèèrm plèkske dè zij nèffe mèn op de bank aachterlot.
JOS SWIERS
Naslagwerken en handboeken zijn niet zozeer interessant om wat er wel als om wat er nou juist niet in staat. Zo ontkent Huib van Krimpen’s Boek over het maken van boeken (2e dr., 1986, 551 pp.) zowel het bestaan als het nut van het leeslint: het bevat er geen en er staat niets over in. Dat is betreurenswaardig. Immers, boekgenot kan zoveel aangenamer zijn als het feest der herkenning daarin een plaats krijgt. Zo blijk ik niet in staat te onthouden of de machinale cahiersteek het knoopje alleen aan de buitenkant of aan de binnenkant van het boekje kan maken. Voor zelfbinders en snobisten toch geen onbelangrijk gegeven. Dus steekt er voor eeuwig een langzaam vergelend papiertje tussen de pagina’s 220 en 221 van genoemd handboek. Deze afgedwongen ontsiering neem ik Van Krimpen kwalijk. Had hij niet beter het betoog over de zijns inziens nutteloze ‘neptoevoeging‘ van het kap(i)taalbandje (p. 200) kunnen inruilen voor een over het ultieme gebruiksgemak van het leeslint? Of hebben uitgezocht waarom encyclopedieën binnen bijna elk lemma verwijzen naar een of meerdere andere lemmata. En een leeslint? Ho maar! Hier is duidelijk niet nagedacht. Wat troost geeft het dan te zien hoe de encyclopedie bij uitstek, namelijk de 2 delen De Encyclopedie van de Domheid van Matthijs van Boxsel beide een leeslint bevatten. En, zoals het hoort, in de kleur van het kap(i)taalbandje. Van Boxsel weet wat zijn publiek wil, of misschien eerder, wat hij ervan kan verwachten. Leg daarnaast eens Transit: een vierkant, want 24,5 x 24,5 cm, ingebonden vehikel met 64 pagina’s inhoud en maar liefst 2 leeslinten, een rood en een geel. Een witzwart kap(i)taalbandje ontsiert het geheel. Geen idee waarom dit gedenkboek zo is uitgevoerd. Het bevat gestolde herinnering en ik zet het direct in de kast. Met leeslint en al. En dan die inval: als ik nou eens die 2 leeslinten…
LAURAN TOORIANS
‘Lezen’ betekent oorspronkelijk ‘verzamelen’ en verzamelen is ordenen. Ordenen in wat je wel en wat je niet wilt hebben, maar natuurlijk ook onderling ordenen zodat je de dingen die je hebt verzameld weer kunt terugvinden. Dat graag lezen en het verzamelen van boeken vaak samengaan, zal dus wel geen toeval zijn. En wie boeken verzamelt, ordent ze – op auteur, onderwerp, grootte, kleur van de kaft of naar wat voor criterium dan ook. In zijn oorspronkelijke betekenis, heeft ‘lezen’ echter weinig of niets met boeken te maken. Wel met ordenen. En toen nog maar weinig mensen boeken konden lezen, lazen zij wel hun leefomgeving. Zij ordenden die en gaven er daarmee impliciet zin aan. Het verbaast mij – als fervent lezer – vaak dat deze bredere opvatting van lezen vergeten lijkt te zijn, of toch in elk geval nauwelijks nog een plaats heeft in onze bewuste beleving. Wanneer het geen Latijnse letters heeft, letters die bij voorkeur zodanig zijn geordend dat zij Nederlandse of Engelse klanken weergeven, ‘lezen’ wij het niet meer, blijft het voor de meesten van ons een gesloten boek. Het boek van de natuur is daarmee voor ons al net zo zwijgzaam geworden als de hemelse sferen, die ook al lang niet meer musiceren. De vormentaal van de kerkelijke liturgie is ons even vreemd als de gebaren van de Balinese dans en de beeldtaal van de oudere prent- of schilderkunst moet ons worden verklaard als een Tibetaanse mandala. Koffiedik, theeblaadjes of de wolken nemen we al helemaal niet meer serieus als ‘leesvoer’. En – wat dichter bij het boek – hoevelen leren nog Frans om Ronsard, Flaubert of Verlaine te lezen, Duits voor Goethe, Kafka of Thomas Mann, Italiaans voor Dante, of Spaans voor Quevedo? En dat zijn alleen nog maar de Latijnse letters. Grieks voor Plato, Russisch voor Tolstoi, Hebreeuws voor de Psalmen, Japans voor een echte haiku of Chinees om Wilt Idema te kunnen controleren? ‘Lezen’ betekent voor mij vooral kennismaken met mensen van elders, mensen uit een andere tijd vaak, en met een andere kijk op de wereld die ook de mijne is. Dat vereist niet afwachten op wie zich aanbiedt, maar je openstellen, toenadering zoeken en een inspanning plegen om nader tot die ander te komen. Om Rietveld te parafraseren: "Lezen is een werkwoord." Lezen vereist een actieve opstelling, lezen is jagen – het begon ooit met diersporen en de nood om te weten wat het weer wordt. Dus ‘weg met het weerbericht’, de lezer moet erop uit.
KEES M.L. VERDEGAAL
Iedereen kent wel het drama Job. Rijk en binnen de kortste keren tot armoede vervallen, kinderen dood en zijn lichaam overdekt met zweren. Plus nog een vrouw die hem verwijten maakt. Welke Job-studie moet uit de kast gehaald worden? Keus genoeg, zoals bijvoorbeeld het boek van Samuel O. Trudell, A Wonderful Discovery in The Book of Job: Behemoth and Leviathan Found to Refer to The Stationary and Self-propelling Steam Engines of Our Days. Het werd in 1890 in Philadelphia uitgegeven. Het is een allesbehalve lichtzinnig werk over de monsters in de laatste hoofdstukken van het boek Job. Het 362 pagina’s tellende boek staat vol Hebreeuwse citaten. Terwijl wij heden ten dage in die monsters een beschrijving van het nijlpaard en de krokodil zien, laat Trudell zijn fundamentaliserende fantasie de vrije loop en ziet hij er voorbodes in van de nieuwe vindingen aan het eind van de negentiende eeuw. Toch wil ik het eigenlijk niet over die bijzondere studie hebben. Al voor de tweede keer ben ik met collega’s het boek Job aan het vertalen. De eerste keer was voor de Groot Nieuws Bijbel, in 1983 uitgegeven. De neerlandica met wie ik vanaf 1975 aan de vertaling werkte, verongelukte in 1977 in Lapland bij het oversteken van een meer. Met twee vriendinnen stortte ze van een waterval en vond de dood. We waren tot halverwege het boek gevorderd. Met de volgende neerlandica werd weer van voren af aan begonnen, omdat haar eigen wijze van werken niet paste bij die van haar voorgangster. Voor het zogenaamde Nieuwe Bijbelvertalingproject werkte ik met een dichterlijk begaafde vertaalwetenschapper samen. Hij kreeg in de periode dat we aan Job werkten twee hartinfarcten en een herseninfarct. We waren iets meer dan halverwege gevorderd. Recentelijk ben ik met een andere vertaler weer opnieuw begonnen. Het vertalen van het boek Job is een dramatisch gebeuren!
JOS DE VET
Anna Z. keek haar doorzonkamer rond. En nog eens, en nog eens. Vergenoegd. "Zo", zei ze, "zo, dat ziet er prima uit." Haar talloze bezoeken aan meubelwinkels, stoffeerderijen, doe-het-zelf-zaken en wat al niet, en haar vele, vele werkuren waren beloond met het gedroomde interieur, doordacht en eigentijds. Volmaakt. En alles goed schoon te houden. Het mocht wat haar betreft gezien worden, gefotografeerd zelfs voor een blad of zo, maar een fotograaf had zich nog niet gemeld. Toch, toen ze nog eens rond keek, bleef haar blik even rusten op het stukje muur tussen de schoorsteenmantel en de servieskast, 128 centimeter breed wist Anna uit het hoofd. Een lichte twijfel sloop binnen. Ontbrak daar toch nog iets? Er leek daar iets te zijn dat iets weg had van een kleine leegte. Iets leek er niet te zijn. Maar was dat wel zo? Anna concentreerde zich. Stel dat daar tussen de schoorsteen en de servieskast iets niet was, wat was dat dan? Anna dacht een plant op die plaats, een grote plant, maar nee. Een aquarium dan, een rechthoekig glazen vlak, groenig met bewegende vlakjes oranje? Nee, geen oranje daar! Iets met gemengde kleuren dan? Een schilderij of zo? Misschien een plank met wat leuke dingetjes er op? Ze had nog wel het een en ander, boven, en zo nodig was er altijd wel een rommelmarkt in de omgeving. Markt? Markt! Anna dacht een markt: kramen, kleuren, vormen, sinaasappels, bananen, rode kool, groene kool, paarse jurken, blauwe broeken… Niet één plankje, maar een rekje met twee of drie plankjes? Maar wat in de rekjes? Cactussen, kruiden, boeken… boeken? Boeken! Ja, dat was het: boeken. In een interieur horen ook boeken! "Boeken moeten", hield Anna zichzelf voor. "Boeken geven een interieur zoiets van… ja, iets van aanzien, van deftigheid zelfs." Dat ze daar niet eerder aan gedacht had. Maar wat voor boeken? Dat was nog even goed nadenken. Tussen haar wimpers door observeerde ze de 128 centimeter brede leegte. Twee plankjes van een 70 centimeter, stelde ze vast, twee plankjes met op elk een stuk of vijfentwintig boeken. Samen zo’n 50 boeken, dat is genoeg. Goede smaak kenmerkt zich door terughoudendheid en evenwicht, dat was haar leidraad geweest. Een overdaad aan boeken, zoals je in sommige kringen wel ziet, heeft al gauw zoiets van… van… Hé, kijk mij eens! Maar wat voor boeken zouden het moeten worden? Nog eens keek ze aandachtig haar kamer rond en zei toen resoluut: "Een rijtje blauwe kaften, het bovenste, en een met rode kaften. En het moeten boeken zijn waaraan te zien is dat ze gelezen zijn. Wat zullen ze allemaal opkijken: Anna met boeken? Ja hoor, Anna met boeken!" Zo kwam het dat ik Anna tegen het lijf liep in het centrum van Tilburg op de koopzondag van augustus, halverwege het paleis en de boekwinkel. "Kijk eens", zei ze, en uit haar Praxis-tasje haalde ze een bruin boekje. "Kijk, een mooi oud boekje. Net gekocht op de markt. Het gaat over het schoonhouden van boeken en zo." Nep-oud, dat was te zien. "Anna", zei ik, "past dat wel in je rekje?" "In mijn rekje? Nee, daar is het niet voor bedoeld. Het krijgt een plaatsje in het aanrechtkastje, bij mijn schoonmaakspulletjes en mijn andere vlekkenboekjes en zo. En wat heb jij?" Ik maakte voorzichtig de rode plakbandjes los en haalde mijn aanwinst uit het glanzende, zwarte papier: De wereld in een notendop van Adriaan R. van Door. "Ook wel een mooie kaft", zei Anna.
NORB DE VRIES
De donkere avonden rond de kerst. We zitten genoeglijk rond de haard. Daar wordt aan de deur geklopt, hard geklopt, zacht geklopt. Het is een vreemdeling zeker, die verdwaald is zeker. En daar tikt, terwijl de winter amper begonnen is, reeds het roodborstje tegen het raam. Vervelend allemaal. Dat geklop en getik leidt de aandacht af, juist nu grootvader een kerstverhaal gaat vertellen. De deur blijft gesloten, het raam blijft dicht. De klassieke kerstvertelling heeft vaste ingrediënten: winterse kou (en een dik pak sneeuw), een groot verdriet (en een hoop ellende), en dan een happy end. Het eenzame moedertje dat stil zit te schreien (het is koud, zij is arm en gebrekkig) en dan klinken er op kerstavond voetstappen op de trap. De deur zwaait open, en daar staat haar zoon op de drempel. De verloren zoon, de dood gewaande zoon. O, welk een vreugd! I’m dreaming of a white Christmas. Ik zit hier heel alleen kerstfeest te vieren. Beginnen we op de wijze van Jacob van Lennep. Dikwijls, wanneer wij na afloop van de avonddis een nauwer kring om de haard sloten, en ik nog een laatste pijp stopte, terwijl uw lieve grootmoeder, half wakend, half slapend, nieuwe hieltjes aan de versleten kousjes der kleintjes breide, en een van jullie mij met een flemende stem toeriep: ‘Och, grootvader, vertel nog eens van vroeger, van de tijd toen u bestuurslid was van de Stichting Cools, en betrokken was bij de jaarlijkse boekenmarkt rond het paleis te Tilburg’, heb ik aan jullie nieuwsgierigheid voldaan en meer dan eens verteld over mijn boeken-avonturen, ja zo vaak hebben je lui die verhalen gehoord dat gij op het laatst mijn wederwaardigheden zo goed, en zelfs beter kenden dan ik zelf, en soms, wanneer mijn door ouderdom enigszins verzwakt geheugen te kort schoot, mij de kleine bijzonderheden in herinnering brachten, welke tot aanvulling van mijn verhaal moesten strekken. Zo begint een goed verhaal. Een kring rond de haard en het knapperend vuur. Een pijp. Het getik van breipennen. En grootvader vertelt. Die pijp is niet essentieel, en van tikkende breipennen kunnen we desnoods afzien, maar zonder vuur gaat het niet. Laaiend liefst. Zeker met de kerst. En dat brengt me op die zonderling. U kent toch ook de hier niet bij naam te noemen ‘boekenvriend’ die altijd opvallend veel boeken pleegt te kopen op rommelmarkten, bij uitdragerijen, op boedelverkopen en bij andere gelegenheden waar men voor een appel en een ei bergen boeken kan bekomen? Helemaal gefixeerd op kwantiteit, lijkt het. Pas tevreden als hij diverse dozen gevuld en in zijn bestelbusje gestouwd heeft, naar het schijnt. Zijn zoon vertelde me onlangs dat vader misschien toch minder vreemd is dan menigeen denkt. Ontegenzeggelijk, hij koopt massa’ boeken, en het grootste deel daarvan is pulp, maar de jarenlange ondervinding heeft hem geleerd dat in elke kubieke meter boekentreurnis toch gemiddeld 4,7 hoogst interessante banden verborgen zitten. Daarnaar is hij op zoek. De rest benut hij als brandstof, in de open haard. "Ik bewaar de warmste herinneringen aan de lange winteravonden. Vader las voor. Het gezin rond de haard. En op gezette tijden mochten we dan, ieder op zijn beurt, een boek aan de vlammen toevertrouwen. Boeken zat in huis. En als je het per saldo uitrekent, heus niet veel duurder dan stookhout. De werken van Olaf J. de Landell, of Onno Zeleman, of die bundeltjes van Conny van Broekhoven, of die boekjes van de Bouquet-reeks, ach die brandden als de hel. Echte literatuur, woordkunst die de mens weldadig verwarmt."
N. DE VRIES
Het was bij boekhandel G. te T. weer eens uitverkoop. Je koopt dan bij de kassa voor 25 gulden een linnen draagtas en die mag je vervolgens helemaal vol laden met boeken die G. denkt toch niet meer voor de normale prijs, ja zelfs niet voor een sterk gereduceerde prijs aan de man te kunnen brengen. Maar het is toch opmerkelijk hoe die onappetijtelijke winkeldochters tijdens zo’n uitverkoop toch hevige lusten weten op te wekken bij het winkelend publiek. Ook dit jaar was het weer een groot gedrang rond de tafels. Mijn echtgenote vergezelde mij deze keer. Voor de gezelligheid, zoals ze zei. Wij liepen de boekhandel binnen en hielden van schrik de pas in. We zagen hoe een lichtelijk hysterische menigte zich reeds op de boeken had gestort. Rijen dik stond het rond de tafels. Dringend en graaiend, duwend en trekkend. Kalm nog naderde ik de muur der ruggen, maar hoe dichter ik naderde, hoe sterker ik toch werd aangegrepen door een koorstige drift. Het lot was me gunstig gezind, want er viel een gaatje dat ik soepel vulde met mijn frêle gestalte. Ik bevond me ter hoogte van de kookboeken en reisgidsen. Als een paard, over prikkeldraad heen halsreikend naar mals gras, ja, hoera, een doos met poëzie kwam binnen handbereik. Mijn eega zag het van een afstand misprijzend aan. Later, op de terugreis, vertelde ze me over die mevrouw die kwaad was vertrokken toen een achter haar staande onverlaat het had bestaan om "tussen haar benen door" een greep te doen naar een boek waarop hij zijn zinnen had gezet. En of ik die ontluisterende woordenwisseling had gevolg tussen die beide ‘heren’ die bijna met elkaar op de vuist waren gegaan. Het bleef bij schelden, maar het was desalniettemin hoogst gênant geweest. Ja, ik had er wel iets van opgevangen. Links en rechts van me werd er schande van gesproken, maar ik had geen deel genomen aan de collectieve verontwaardiging. Ik stapelde geconcentreerd door. Mijn vrouw kwam zuchtend en hoofdschuddend een stapeltje boeken van me overnemen. Mooi mijn plek aan de tafel behouden! Verder op zoek naar de krenten in de papierpap. Krenten die ook door omstanders worden begeerd. Met een schuin oog hou je je concurrenten in de gaten. Die kerel daar heeft een interessant boekje in zijn handen; even opletten of hij het teruglegt. De boekenkoorts brengt niet het beste in de mens boven. en beschaving is maar een dun laagje vernis. Na een half uurtje trok ik me terug uit het gewoel. Ik was content. 41 Boeken, heus, die passen in zo’n draagtasje. Mijn eega was aanzienlijk minder enthousiast over dit uitstapje. Het was volgens haar een stuitend schouwspel geweest. Ik hoorde haar gewag maken van ‘eene beneden het beestelijke afgezonken domheid’. Neen, dit was echt de laatste keer dat ze mij had vergezeld naar een uitverkoop van boeken. Een boekenuitverkoop is geenszins gezellig.
NOR VRIES
Laatst zag ik een film over een gevangene die ontsnapte via een dat hij met een steenbeiteltje in de muur van zijn cel gehakt. Het was een werk van vele jaren geweest. Het geleidelijk groeiende gat had hij steeds afgedekt met een grote poster. Het beiteltje verborg hij telkens in een boek van groot formaat: de bijbel. "In de bijbel ligt je redding," had de gevangenisdirecteur hem ooit voorgehouden, zonder te beseffen hoezeer zijn woorden zouden worden bewaarheid, zij het dan in een profanere zin dan hij bedoeld had. Het verhaal bracht me in herinnering dat ik ook boeken als bergplaats heb gebruikt. De eerste keer was lang geleden. We zouden naar Engeland vertrekken voor een vakantiereisje en mijn vrouw vroeg me de giropas en een creditcard op te bergen, bij voorkeur op een plek die door een mogelijke inbreker niet ontdekt zou worden. Ik dacht slim te zijn door de pasjes in een boek te verstoppen. Ik zag al voor me hoe de ongenode, criminele bezoeker de kamers van het huis zou inspecteren, maar bij het openen van mijn werkkamer teleurgesteld zou zuchten. Een kamer met boeken, nee, dat is niks. En hij zou verder zijn gegaan om in de naastgelegen slaapkamer de linnenkast te doorzoeken, want dáárin plegen de mensen hun kostbaarheden te bewaren. Ik had bedacht dat het handig zou zijn de pasjes te verbergen in een boek met een enigszins toepasselijke titel: Een vrouw vloog naar Engeland van Geert van Beek. Terug van vakantie was mij die titel natuurlijk allang ontschoten. Koortsachtig ging ik op zoek in de chaos die mijn boekenbezit vormt. Tot ik het bewuste boek in handen had. o ja, toen wist ik het weer. Ik ben helaas hardleers. Nog diverse keren heb ik boeken benut als tijdelijke bergplaats voor waardepapieren en bankbiljetten. Een enkele keer immers heb je geld in huis, en mijn vrouw is pas gerust als dat ordentelijk is weggeborgen. Zoals opgemerkt, is dat bij mij niet zonder risico. Ik herinner me hoe er op zekere dag een stoel werd afgeleverd, die contant betaald zou worden. Ik naar boven om het geld te halen. Verdraaid, in welk boek ook al weer? gehaast begon ik links en rechts te zoeken, terwijl ik van beneden op steeds dringender toon werd gevraagd waar ik toch bleef. Eindelijk – ik had de moed al bijna opgegeven – vond ik het boek. over de geschiedenis der pausen. Paus, Heilige Stoel, fauteuil. Dat ging nog net goed. Het moet ook wel eens helemaal fout gegaan zijn. Zoals het eekhoorntje her en der eikels verstopt om de winter door te komen, doch niet alle eikels terugvindt (en dan groeit daar later ene machtige eik uit), zo is het mij ook vergaan, zij het, dat in een boek verborgen geld niets voortbrengt. Eens was ik ergens op bezoek en het gesprek kwam op een bepaalde tentoonstelling. Ineens ging mij een licht op. Ik belde naar huis en verzocht mijn vrouw even naar het boekenkastje in de huiskamer te lopen waarin wij met namen tentoonstellingscatalogi bewaren. Ik verzocht haar eens te kijken in de catalogus met de titel Rijke oogst van schrale grond. Spoedig klonk er aan gene zijde van de lijn een kreet van blijde verrassing. Zomaar vierhonderd gulden in het handje. Sinds dit verhaal bekend werd in de kring van familie en vrienden, is het aantal aan mij gerichte verzoeken tot het uitlenen van een boek sterk gestegen.
GEMMA EN HUBER VAN DER WEEGEN-COOLS
Begin deze week al heb ik uw brief voor mijn vrouw neergelegd om niet te vergeten te reageren. Nu, dus in feite al te laat, ontdek ik dat zij door alle drukke werkzaamheden dit niet meer heeft gedaan. Toch wil ik mede namens haar enkele regeltjes toesturen betreffende het leuke initiatief voor een aangename kennismaking en onze relatie tot het boek. Wij zijn lid geworden van de Vriendenkring, omdat dr. P.J.Cools de heeroom is van mijn vrouw, maar tevens onze relatie met boeken. Gemma, mijn vrouw dus, is als vrijwilligster al jarenlang werkzaam in het Groene Hartziekenhuis in Gouda met bibliotheekboeken. Daarnaast heeft zij al meer dan 18 jaar de leiding over een grote groep ‘Mediatheek-ouders’ van het Coornhert Gymnasium. De laatste jaren is zij ‘verslaafd’ geraakt aan het lezen, dit vooral door de wekelijkse gesprekken over boeken waardoor er steeds meer interesse ontstond. Zelf heb ik een heel andere band met boeken. Ik ben meer dan 35 jaar werkzaam in de import van Buitenlandse kaas en distributie hiervan. Vanwege mijn baan ben ik samen met Gemma ruim 32 jaar geleden uit Tilburg verhuisd, eerst naar Dieren, daarna naar Gouda. Als ‘L’Amateur de fromage’ en sinds januari 2001 als Grand Maître van het Guilde des Maîtres aux Pays-Bas, heb ik mee mogen werken aan vertalingen van kaasboeken en ben ik op allerlei boekenmarkten in binnen en buitenland op zoek naar boeken over kaas. Deze informatie gebruik ik dan weer voor het schrijven van stukjes over de kaas en voor de diverse lezingen. Gelukkig krijgen wij de laatste jaren ook steeds meer tijd om vooral tijdens de perioden met vakantiegevoel, veel mooie en als het kan spannende boeken te kunnen lezen. Ik wens u hierbij veel succes toe met de samenstelling van het boekje en wens u hierbij en alle leden van de Vriendenkring prettige Kerstdagen toe en een gelukkig en vooral gezond Nieuwjaar. Gezondheid krijgt meer inhoud door mijn ervaring van vorig jaar, die ik zelf doorbracht op een Intensive Care afdeling, met bezoek van mijn vrouw en onze beide dochters. Met vriendelijke groet, Gemma en Huber van der Weegen-Cools
PETER IJSENBRANT
De eerste keer dat ik er voor viel was jaren geleden in Florence. In de Via del Corso werd in een ruimbemeten etalage slechts één ding tentoongesteld: een stropdas, koraalrood met kleine gekleurde boeken symmetrisch over het rood gerangschikt. De kleurenpracht van een herfstig bos. Op gympen en in korte broek betraden wij de luxe winkel van Gucci. Met argusogen werden we door het bedienend personeel bespied, en wij op onze beurt keken met dezelfde scepsis naar de prijzen. Het vakantiebudget zou danig aangesproken moeten worden en erger nog, ten gevolge van polo’s en t-shirts zou het nog weken duren voordat ik de das zou kunnen dragen. Maar wat was ie mooi en hoe toegeeflijk bleek mijn vrouw. Sindsdien is het verzamelen doorgegaan. In binnen- en buitenland snuffel ik steevast door de rekken. Geen tie-rack blijft ondoorzocht en op vakantie stotter ik nog steeds in mijn beste buitenlands tegen verkopers en verkoopsters over cravatti di librario, books on ties ("no no, ties with books on it"), Bücherhalsbinde usw. In mijn kast hangen er nu zo’n dertig, de parafernalia van de boekendasliefhebber. Vele boekenvrienden en andere vage kennissen dragen intussen het vermaledijde symbool van onderwerping, dat acceptabeler is geworden dankzij de boeken. Onder het dassendragende deel van het Cools-bestuur is ook op dit terrein sprake van een ongekend felle competitie. We verzwijgen onze afkeer wanneer de ander op ons voorligt, liegen over het adres van aanschaf, melden elkaar dat het de laatste was "die ze hadden" of smoezen dat de das onlangs door een kennis uit Amerika werd medegebracht en in Europa "niet te krijgen is". Halverwege de jaren zeventig zat ik te Nijmegen in de collegebanken en hoorde ik professor Buijnsters eens het verhaal vertellen over zijn vrouw die hem geld meegaf voor een stropdas. Met groot genoegen meldde hij ons dat het kledingbudget een andere bestemming gekregen had en hij vervolgens thuiskwam met een boek. Drie jaar geleden zag ik Buijnsters nog eens terug in Bredevoort, spiedend langs de boekenkramen. Aan beide armen de plastic tassen gevuld met boeken en ongetwijfeld tot groot genoegen van mevrouw Buijnsters hingen vanaf het strottehoofd tot aan de navel de boeken nu keurig in smalle rijtjes geordend over de professorale borst en buik. De schrik van mijn leven kreeg ik toen ik een aantal jaren geleden op het NOS-journaal Saddam Hoessein plotseling zag verschijnen met een boekendas die ik tezelfdertijd aan de hals droeg. Sindsdien ben ik wat terughoudender geworden.
ANNA ZELEMAN
Met Chelifer Cancroïdes Kwam ik uit Bredevoort eens thuis. Wat een kruis! Atropos Pulsatoria Bracht ik uit Dordrecht mee naar huis. Ook niet pluis! Lepioma Saccharinum Liep ik te Deventer laatst op. Weer een strop! Entofobie Amphigouri! Dit alles komt toch niet te pas! Geen wissewas! Daarom: Als je houdt van propere boeken Ga dan steeds in Tilburg zoeken Daar te koop tot elke prijs Op de markt rond het paleis.
|