CuBra

INHOUD TILBURGSE LIEDJES
INHOUD FEESTLIEDJES
BRABANTS
HOME
TEKSTEN
AUTEURS
SPECIAAL
De pagina's van deze rubriek worden verzorgd door Ben van de Pol en Ed Schilders
Copyright 2007 Webmagazine CuBra

Pierre van Beek over de Tilburgse liedjes en straatzangers


Jan Viool de Tilburgse troubadour

Het Nieuwsblad van het Zuiden - donderdag 19 maart 1970

 

Zeer zeker bestaan er nog tal van Tilburgers en bewoners van de omgeving bij wie een lichtje gaat branden als hun blik de hierboven vermelde bijnaam "Jan Viool" vangt. En misschien slaat hij wel verhalen los, die beginnen met: "Ik heb hem goed gekend!" Was hij dan zo'n beroemd vioolvirtuoos? Helemaal niet. Hij behoorde tot de categorie van de arme sloebers, zoals er die weleer zoveel, als altijd wel wat vangende vliegende kraaien, langs 's heren wegen zwierven. Ook dat kan soms voldoende zijn om een zekere graad van onsterfelijkheid te bereiken. Maar er wordt nooit een eervolle onderscheiding voor opgeprikt. Had Jan ze toch? Misschien wel. Dat moet dan een verzilverde, van bordpapier geperste "Bene Merenti" geweest zijn, zoals die in een jeugdperiode van zijn leven ook aan Tilburgers van origine is uitgereikt. Volgens zijn eigen verhalen had hij als zouaaf voor de paus in Italië tegen de Garibaldisten voor behoud van de kerkelijke staat gestreden bij Mentana. Zijn naam komt niet voor onder de 31 namen van Tilburgse oud-zouaven, maar dat hoeft ook niet, want hij was van huis uit een Geldersman. Hij vertelde in ieder geval vol vuur en trots van zijn Italiaans avontuur, dat hem op een verloren liefde en op een verbrijzeld been kwam te staan. Tengevolge van het laatste bleef hij zijn hele leven met een been trekken. Met een praatje, een eigen gemaakt liedje en melodietje scharrelde hij de kost om ten slotte, geestelijk uitgedoofd, op 85-jarige leeftijd, zonder bekende familie achter te laten, te sterven in "Huize Voorburg" te Vught. Dat was het einde van een oud-zouaaf. Nog eenmaal zou hij, in zijn levensavond bezoek van een Tilburger hebben gehad indien het toeval niet gewild had, dat deze bezoeker een dag na de dood van Jan Viool arriveerde en hem alleen nog te zien kreeg als opgebaard in de dodenkapel buiten het gesticht. Het was op 23 mei 1928...

 

In het Tilburgs gemeentearchief bevindt zich een naamloos schilderijtje, dat Jan Viool voorstelt, vedelend op zijn viool en waarvan men hierbij een foto aantreft. We weten niet hoe of het komt, maar op het zien van deze met overgave spelende muzikant moesten we denken aan de legendarische "Speelman van St. Caecilia", die zich door een Mariabeeld twee gouden schoentjes zag toegeworpen en daardoor moeite met de veldwachter kreeg. Tegelijkertijd was onze nieuwsgierigheid gaande gemaakt naar deze Jan Viool, die in de Burgerlijke Stand van het Gelderse Batenburg bekend staat als Arnoldus van Sommere, aldaar geboren 7 juni 1842. Tijdens zijn domicilie te Tilburg resideerde hij jaren "op de Lupkes", de huidige Nieuwstraat. Aanvankelijk speelde hij op bruiloften en partijen, maar met het schrijden der jaren zakte hij af tot straatmuzikant.

 

Sjofele figuur

In een oud verhaal van een man, die nu honderdtwintig jaar zou zijn geweest als hij nog leefde, zien we Jan Viool in het begin van onze eeuw afgeschilderd als een wat sjofele figuur met een opvallende houding, die iets beters deed vermoeden dan men zag. Misschien kwam dat wel door de semi-officiële zwarte, lange jas, die hij placht te dragen. Onder een slappe hoed zat een verweerde kop met al grijzend haar, dat daar op die leeftijd zo niet had behoren te zijn. Zijn onafscheidelijke viool hield hij, als hij niet speelde, zorgvuldig onder zijn jas verborgen als bedelende kinderen hun marmotje. Zo kwam hij de cafés binnen, keek eens peinzend rond en vroeg of hij wat mocht spelen. Wanneer daarop dan een toestemmend antwoord viel, kwam de viool te voorschijn en hanteerde hij met magere vingers de strijkstok. Met een kraakstem zong hij zijn zelfgemaakte liedjes van een repertoire, dat meestal melancholisch begon maar geleidelijk aan vrolijker werd. Hij speelde niet onverdienstelijk en legde daarnaast enige virtuositeit aan de dag met het nabootsen van dieren- en ook wel andere geluiden.

 

"Achter de hemeldeur"

Enige van zijn liedjes zijn voor het nageslacht bewaard gebleven. Daartoe behoort een lang verhaal, dat hij "Achter de hemeldeur" getiteld had. Al spelend en zingend verhaalt Jan daarin hoe hij zich verschuilt achter de hemeldeur om te luisteren naar alles wat degenen, die vragen te worden toegelaten, te vertellen hebben. Hij zelf durft er niet aan te kloppen.

De eerste hemelkandidaat is een notaris. Voor deze categorie hing aan de hemeldeur een grote ham, waar iedere notaris van moest bijten. "Maar er was niet één keer van gebeten", constateert het lied lakoniek om daaruit te concluderen:

Al de notarissen zijn dus verloren

En bij de duivels in de hel

Daar worden ze zonder zeep geschoren...

Nummer twee is een advocaat, die - in de geest van zijn beroep - nogal wat mooie praatje verkoopt om binnen te komen. Hij wordt naar de hel verwezen "waar ze hem wel zouden leren pleiten". Als een rijke vrek natuurlijk evenmin genade heeft gevonden, verschijnt als volgt nummer vier, waarmee men dan tevens een staaltje heeft van Jan zijn rijmkunst:

Daar kwam ook nog een fabrikant,

Die in zijn leven zoveel wevers had bedrogen.

De rechter sprak: "Het is voor jou een schand!

Uw zaken zijn mij niet ontvlogen.

Gij hebt gepeuterd aan het werkmansloon,

Een van de wraakroepende zonden!

Daarom hebt gij ook geen verschoon

Gij bent aan 't hels gespuis verbonden."

De bakker wordt beschuldigd van brood met zeep en gruis te hebben gebakken en de molenaar ziet zich verweten bonen onder het meel te hebben gemalen. Voor beiden gaat uiteraard de hel open. De winkelier zal de hemel evenmin aanschouwen want hem wordt het verkopen van valse waar aangewreven. Dan treedt er op "een boerenkees", die het graan met een valse maat verkocht en de boter vervalst heeft. "Een politie-heer" krijgt op zijn brood menig mens te hebben aangeklaagd "omdat men hem niets in de hand wilde stoppen". Twee Franse soldaten komen er ook nog aan te pas. Ze horen zich "opvreters" noemen en worden ervan beschuldigd, dat zij "Napoleon vrij zijn gang hebben laten gaan".

Na een uur achter de hemelpoort te hebben staan luisteren, trekt Jan zelf, die eerst niet durfde, dan toch maar de stoute schoenen aan. Hij vertelt dat als volgt:

Toen ben ik de hemel ingegaan

En moest mij bij de engelen zetten

Omdat ik was zo'n rare gast

Werd ik gerekend onder de gekken...

En hij eindigt met:

Doch al wie hier het schoentje past

Die mag het dan gerust aantrekken.

Al grappend heeft onze vedelaar hier onbewust een tragische voorspelling gedaan want - zoals gemeld - hij is inderdaad in Vught terechtgekomen op zijn levensavond...

 

"Jan Smulpartie"

Altijd op pad, zwervend door stad en omgeving, wist Jan steeds wel een nieuwtje of mop te vertellen. Als ge hem aan de praat wilde krijgen, moest ge hem echter eerst aan de boerenmik met ham zetten. Dat gebeurde dan ook wel in afgelegen boerderijen, waar hij om nachtverblijf in de schuur aanklopte. Zulke gastvrijheid betaalde hij met kout en een lied. "Hij kon hem bij het eten geducht raken", vertelde er een, die daarvan ervaring bezat. Na de laatste hap veegde hij met typisch gebaar zijn mond af, spoelde met een kom koffie nog even door en dan zong hij zijn toepasselijk lievelingslied:

Zit ik aan 't riviertje, onze schone Ley

Te vissen heel gerust

Dan is 't een schone vreugd voor mij

O ja een grote lust.

Ik zie de bliekjes gaarne likken aan mijn hengelhaak

Bovenal doet dan een paling mij een groot vermaak

Maar wat ik dan nog liever zie

Is een lekker, goeie smulpartie.

De twee laatste regels vormden het bij ieder couplet weerkerend refrein. Het hele vers omvatte acht coupletten, die alle bewaard gebleven zijn. De beginregels luiden:

Goed eten is meer dan de halve kost

En dat zeg ik zo menige keer.

Dit lied verraadt een vrolijke flierefluiter en de levensgenieter, die tevens niet ongevoelig is voor de natuur, waarmee dit soort slag mensen wel vaker verbonden placht te zijn.

 

Romance

Het lied van "Jan Smulpartie" werd lang geleden opgetekend door de nachtwaker A. Stabel op Nieuwkerk onder Goirle, waar de troubadour gaarne voor nachtverblijf aanklopte. Daar vertelde hij dan ook van zijn zouavenleven want wie verre reizen doet, kan veel verhalen. Vooral als men daarbij nog over een zelfbeleefde romance beschikt. Als Jan over Italië sprak, werd hij melancholisch want dan zweefde zijn geest van het kille noorden over de Alpen heen naar het zonnige zuiden, waar hij een jeugdliefde beleefde met een schone Italiaanse, die hem trouweloos in de steek had gelaten. Waarheid of verdichting? In ieder geval stof genoeg voor een boeiende romance, die haar neerslag heeft gevonden in zijn liedje "Uw zanger wacht aan de deur". Jan heeft dit lied van eigen fabrikaat en eigen vioolbegeleiding in 1909 zelfs gezongen voor... Prins Hendrik toen deze de Tilburgse tentoonstelling bezocht. De vedelaar had de hoge gast aan de hoofdingang opgewacht. De prins bracht zijn waardering voor de attentie tot uiting in een gulle traktatie.

 

Uitgedoofd

Toen de oude dag met zijn gebreken kwam, is de vedelaar terechtgekomen in het St. Jozefgesticht aan de Lange Nieuwstraat te Tilburg. Daarna is het heel stil om hem geworden, zodat de mensen die hem gekend hadden, dachten dat hij wel gestorven zou zijn zonder dat een overlijdensbericht de krant bereikt had. Jan leefde echter nog. Zijn laatste levensdagen sleet hij, met een gestoorde geest, in "Huize Voorburg" te Vught, waar hij 23 mei 1928, overleed, bijna 86 jaar oud. Volgens een verpleger uit die dagen was de oud-zouaaf volkomen kinds. Twee dingen waren er echter in zijn geest blijven hangen als onuitwisbare merktekens, die zijn leven mede bepaald hadden. Wanneer men riep: "Jan Viool!", dan streek zijn rechterhand schuin over zijn linkerarm en speelde hij, zonder viool en zonder strijkstok, de muziek der verbeelding, die zelfs een kranke geest niet had kunnen uitdoven. Voorts werd hij actief bij het noemen van de naam van Garibaldi. Dan begon hij wilde, vechtende bewegingen te maken alsof hij er met een geweer op los sloeg. Weer vocht hij voor zijn paus bij Mentana en dan schreeuwde hij: "Die verd... kerels hebben ook mijn poot kapot gemaakt!"... Bij zijn dood was aan het been, waarmee hij trekkend door het leven ging, de opgelopen wonde nog duidelijk zichtbaar. Jan bezat bij zijn heengaan geen rooie cent en men kende geen enkel familielid om daaraan mededeling van het overlijden te doen.

 

Het mooiste...

Zo eindigde het leven van een eenzame man, die zichzelf al "een rare gast" noemde en die ook door de Tilburgers wier horizont niet veel verder dan de Hasselt of de Heikant reikte, als een van Gods vreemde kostgangers werd beschouwd. Als toen de psychiaters en psychologen al uitgevonden waren geweest, zou men hem keurig in het vakje van de "onaangepasten" hebben ingedeeld, wat het ergste schijnt dat een mens overkomen kan...

Voor anderen rijst hij, onder de verguldende werking van de tijd, nu misschien echter op als een zingende troubadour, een van de laatsten der Mohikanen die zijn liedjes en melodietjes uit de lucht van de vrije vogels plukte en ze - op de hoeken van Tilburgse straten - door meeneuriënde luisteraars liet verder dragen. Dat is dan wel de mooiste herinnering. Laten we het daar maar op houden!...

 

PIERRE VAN BEEK