De
schoorsteenveger
1.
Ik
liep laatst door de Heuvelstraat.
Daar
hielden twee meisjes me aan de praat.
De
een die schoot al in de lach,
toen
ze m地 ruige bezem zag.
2.
Ik
ging toen naar een negerin,
daar
schoot ik zo de schoorsteen in.
Ik
was toen maar meteen doorgegaan,
want
m地 veger, die bleef niet staan.
3.
Toen
ging ik maar naar tante Mien,
want
die kon m地 bezem niet goed zien.
De
steel, die was bij haar te kort.
Ik
maakte het dan ook niet al te gort.
4.
Toen
kwam ik bij een jonge vrouw
Die
zei: m地 gaatje is te nauw.
M地
veger kreeg toen groot plezier.
Hij
hield van spleten en 地 kier.
5.
Dat
was niet het grote probleem.
M地
veger was heus niet van steen.
Ik
zei: Juffrouw, toe maak het nou,
die
bezem is toch niet van jou. |