De lotgevallen van een gedenkboek

Ik kan het me bijna niet meer voorstellen, hoe ik in de jaren 1945/1946 overdag op Bureau Van Spaendonck in de Willem II-straat de kost voor mijn prille gezin verdiende als secretariaatsmedewerker van mr. dr. Barend van Spaendonck en in de avondlijke en nachtelijke uren het burologisch proza hartstochtelijk afwisselde met divers literair werk.

Dat werk bestond uit het persklaar maken van Een Handvol Verzen, De Sprookjeshoorn en de verhalenbundel Rond de toren (gepubliceerd in oktober 1946); het scenario en de teksten voor het massale openluchtspel  Kruis en Ploeg  bij gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de N.C.B. (Noord-Brabantse Christelijke Boerenbond), geschreven in samenwerking met Jan Naaijkens (opgevoerd op 24 en 25 augustus 1946 in het Willem II-stadion); en nog enkele korte verhalen, Herodes Antipas en Wol – Een verhaal van werkelijkheid en fantasie, eveneens gepubliceerd in oktober 1946.

Maar in de winter 1945/1946 was daar nog iets bijgekomen dat mijn nachten nog meer bekortte: een invitatie van het Erecomité en het Werkcomité die zich bezighielden met een waardige viering van het afscheid van mr. Jan van de Mortel als burgemeester van Tilburg op 15 januari 1946.

Behalve twee voor de Burgerzaal van het Raadhuis bestemde gebrandschilderde ramen van de Tilburgse glazenier Piet Clijsen met teksten van prof. dr. L.C. Michels, verbeeldend de tijd van de Duitse bezetting, moest er een meer persoonlijk geschenk voor de burgemeester komen. Het Werkcomité, waarin zoals gebruikelijk de diverse maatschappelijke, economische en religieuze organisaties vertegenwoordigd waren, dacht aan een lovend gedenkboek over ’s burgemeesters ambtsperiode (1940-1946). En daarvoor was ik in the picture als auteur en mijn zwager Kees Mandos als illustrator.

Maar ik zag dat niet zitten en uit het ongerijmde sproot het idee voort van een rijkelijk geïllustreerde rijmkroniek van Tilburgs geschiedenis à la de middeleeuwse rijmkronieken van Jacob van Maerlant, Melis Stoke en consorten.

Toen ik dit idee samen met Kees Mandos in de Grote Vergaderzaal van Bureau van Spaendonck voor het voltallige Werkcomité uit de doeken deed, zagen we op de gezichten van de meeste comitéleden ongeloof en twijfel. Maar we kregen het voordeel van de twijfel nadat ik in tweede instantie had voorgesteld om een gedenkboek te maken waarin de rijmkroniek zou worden voorafgegaan door de huldeblijken van de Tilburgse bevolking aan haar oud-burgemeester, verwoord door Erecomité en Werkcomité.

En toen was het hoog tijd voor de auteur om zich ijlings te verdiepen in de geschiedenis van Tilburg aan de hand van een schamel stapeltje boekjes en brochures die de toenmalige stadsarchivaris drs. H.J.A.M. Schurink bij elkaar gegraaid had. (Er bestond toen nog geen allesomvattende geschiedschrijving van Tilburg, zoals het recente naslagwerk  Tilburg, stad met een levend verleden, en als die bestaan had, zou ik het schrijven van een rijmkroniek van duizend verzen vermoedelijk wel uit mijn hoofd gelaten hebben!)

Een pikant detail is nog, dat prof. dr. L.C. Michels (van wie ik nog Nederlands had gekregen tijdens mijn gymnasiumtijd op het St.-Odulphuslyceum) als adviseur van het Werkcomité een oogje in het zeil moest houden ten aanzien van de literaire aspecten. Dat beperkte zich tot één plezierig gesprek in zijn woonhuis aan het Wilhelminapark, waarin ik zijn oorspronkelijk ongeloof in de mogelijkheid van een geschiedenis in duizend verzen met het voorlezen van een proeve overwon.

Toen ik in het voorjaar van 1946 mijn ”schier duizend verzen” geschreven had, moest Kees Mandos zijn maandenlange monnikenwerk beginnen: het kalligraferen en illustreren van de tekst. Af en toe ging ik kijken hoe ver hij gevorderd was. Als ik me goed herinner, heeft hij er vier of vijf maanden over gedaan. En zodoende kon dit fraai op Borregaard Ledger NF uitgevoerd en in leder gebonden boek op 15 oktober 1946 aangeboden worden aan mr. Jan van de Mortel.
De burgemeester bedankte vormelijk; zijn echtgenote mevrouw Van de Mortel-Houben vond het boek heel mooi. Er was nog iemand die het mooi vond: ir. J. Kipperman, directeur van 

Kees Mandos - Foto: particuliere collectie

“De Volt”; voor de leden van het Erecomité en het Werkcomité liet hij op zijn bedrijf een in linnen gebonden fotografische editie van het gedenkboek maken.

Habent sua fata libelli (‘boeken hebben hun eigen lotgevallen’). Jaren geleden ben ik met Kees Mandos op zoek geweest naar ons boek in verband met een tentoonstelling van diens werk, die jammer genoeg niet door kon gaan. Ik kwam terecht bij mevrouw Enneking-van de Mortel, die het niet wou afstaan.

Ik heb het gedenkboek, na meer dan een halve eeuw, voor het eerst teruggezien op 6 september 2002 op het Regionaal Historisch Centrum Tilburg dat het geschonken kreeg van mevrouw Taminiau-Enneking.


Anton Eijkens, september 2003