CuBra
Inhoud beroepen liedjes
Inhoud alle liedjes
Home
Inhoud dieren- liedjes
lnhoud feestliedjes
De scharensliep

Ben Hartman

Liedjes over beroepen 

Elke week een nieuwe aflevering

De molenaar - deel 5 (slot)

Uitdrukkingen, gezegdes en spreekwoorden over de molen en de molenaar.

 

We kunnen vier thema’s aangeven waarbinnen de spreekwoorden over de molen en de molenaar zich afspelen.

De erotiek, zo duidelijk aanwezig in de liedjes, vinden we hier niet terug.

 

1) Bedrog van de molenaar.

2) Dwaasheid.

3) Het weer en dan met name de wind.

4) Algemeen

 

 

1) Bedrog.

 

 

  • Dat zullen we God en de molenaar laten scheiden.

 

ofwel in Brabants dialect:

 

  • Dè zal de mulder en onze lieve heer wel schaoie

of:

  • Dè zulle we God en de mulder laote schaaie; die schaaie zoveul.

 

We lezen over dit spreekwoord verder nog in De Kroniek van de Kempen, uitgave 1982:

 

God scheidt de bokken van de schapen, d.w.z. de slechte mensen van de goede. Een molenaar moet er voor zorgen dat al het meel weer bij de juiste boer terecht komt en niet in zijn eigen zak.

Men veronderstelde vroeger dat daar nog wel eens het een en ander aan mankeerde.

Het ontstaan van ons spreekwoord heeft te maken met de manier waarop men tegen een molenaar aankeek.Het spreekwoord is van origine nogal ironisch.

Van de molenaar werd strikte eerlijkheid verwacht. Maar hij had vaak de naam een oplichter en een korendief te zijn.

Hij was namelijk in de gelegenheid om de boeren te bedriegen en de redenering was dat de gelegenheid de dief maakte.

In oudere liederen, gedichten en kluchten komt de molenaar vaak voor als een verleider, echtbreker en bedrieger.

G.A. Bredero schrijft bijvoorbeeld in zijn bekende Klucht van de Molenaar, dat je goed op je vrouw moet letten als er een molenaar in de buurt is, want die is er in een wip mee vandoor.

De wat zonderlinge levenswijze van de molenaar kan de aanleiding geweest zijn tot het negatieve beeld dat in de literatuur geschetst wordt.

Hij woonde vaak aan de rand van het dorp; hij leefde enigszins onttrokken aan de sociale controle en hij werkte vaak ‘s nachts.

Dit alles kan er toe bijgedragen hebben dat er rond de molen een wat geheimzinnige sfeer hing.

Maar het zijn toch zijn, al of niet vermeende, oplichterspraktijken met andermans graan geweest, die hem, zij het op ironische wijze, in ons spreekwoord deden belanden.

 

  • Men vindt geen molenaarshane, of hij at gestolen koren.

 

Deze spreuk schijnt van G. Gezelle te zijn en betekent:

Elk is een dief in zijn nering.

 

 

2) Dwaasheid.

 

 

  • Hij heeft een klap van de molenwiek gehad.

 

Hij is niet goed bij zijn verstand.

Letterlijk: ‘t is of hij door een slag van de molenwiek zijn verstand heeft verloren.

 

  • Hij loopt met molentjes.

 

Hij is niet goed bij zijn verstand. Hij maalt.

 

 

3) Het weer en dan met name de wind.

 

In ‘De molen in ons volksleven’ lezen we:

 

De molenaar leeft van de wind. Inderdaad, de windkracht is voor de windmolen onmisbaar; de wind is des mulders beste vriend, maar ook zijn grootste vijand, want de wind is nimmer te vertrouwen. Luidt een bekend molenaarsgezegde niet:

 

Krimpende winden

En uitgaande vrouwen

Zijn niet te vertrouwen

( daar is geen huis mee te houden).

 

Iedere molenaar weet, dat opkomende storm en onweersbuien de grootste oplettendheid vereisen.

Vandaar het gezegde:

 

  • De molenaar kan in een half uur wel arm worden, maar niet in een half jaar rijk worden.

 

Een versje op een korenmolen luidt:

 

  • Een goed bedachte molenaar

neemt elke wind zorgvuldig waar.

 

Een goede mulder is op zijn molen gelijk een schipper op de woelige zee.

Geen wonder, dat de windmolenaar geleidelijk een zeer goede kijk op het weer heeft gekregen en door zijn dorpsgenoten als weerprofeet wordt beschouwd.

 

  • Alle molens vangen wind.

 

  • Molens malen met geen wind die voorbij is.

 

De tijd wordt verspild.

 

  • ‘n Mulder kan van de wind alleen niet leven.

 

Dat betekent: hij moest kennis hebben van zijn vak en over goede werktuigen beschikken.

 

  • Hij draait met alle winden mee.

 

 

Het is inmiddels duidelijk dat de molenaar ook ‘s avonds en ‘s nachts moest malen.

Het is misschien hieruit wel te verklaren dat er voor de molenaar gelegenheid genoeg was om op zijn molen meisjes te ontvangen om met hen te kunnen ‘malen’.

Het nachtmalen zal velen zwaar zijn gevallen en het is daarom geen wonder, dat dit in molenversjes tot uitdrukking komt. Het volgende versje is bij molenaars algemeen bekend:

 

 

Het molenaarsleven

Heeft God ons gegeven

Maar het malen met de nacht

Heeft de duivel er in gebracht.

 

Ook bekend is het volgende vers:

 

Of als hij ‘s nachts moet uit zijn kooi

Al is het weer dan ook niet mooi

Toch moet hij malen, slaap of niet

Want zonder meel zijn kan hij niet.

 

  • De molen naar de wind keren.

 

Zich gedragen naar de omstandigheden.

 

 

4) Algemeen.

 

 

  • De molen is loopt door de vang.

 

Er is geen houden meer aan; de zaak is hopeloos, is verloren.

 

De vang is de klem, waarmee de draaiende as wordt vastgezet; is de molen door de vang, dan heeft men hem niet meer in de macht; dan is hij niet meer tot stilstand te brengen en gebeuren er ongelukken.

 

  • Die eerst komt, (die) eerst maalt (of maant).

 

Was er wind en werd er dus gemalen, dan verzamelden zich

meestal velen bij de korenmolen met een zak graan en dan moest

men uiteraard op zijn beurt wachten

 

  • Als ‘t op is, is ‘t malen gedaan.

 

  • Om een schepel graan kan men geen molen bouwen.

 

Een oud man moet niet meer aan trouwen denken.

 

  • Daar is meer omgegaan dan de molen in het woud.

 

Er is meer gebeurd dan men denken zou.

 

  • Gods molens malen langzaam.

 

  • Met een steen kun je niet malen.

 

De molensteen komt terug in het volgende versje:

 

Een molenaar die goed kan malen

Moet goed op zijn stenen letten

Dan leert hij goede kerven zetten

En malt men graan tot meel

Voor rijk en arm is evenveel

Maar die mij in ‘t weekend komt bezoeken

Vindt botte stenen en vuile broeken.

 

  • ‘t Hangt als een molensteen om zijn hals.

 

  • Als de mulders de stenen billen, vertellen ze de waarheid.

 

De stenen billen is het scherpen van de molenstenen.

 

Tegen een kind met opvallend wit haar zegt men wel eens:

 

  • Gij bent er zeker inne van de mulder.

 

  • Het zal wel molenpraat zijn.

 

Zei men vroeger wel wanneer men twijfelde aan de juistheid van een

verhaal.

 

  • Hij werkt als een molenpaard.

 

Hij werkt erg hard.

 

  • Zolang de ezel zakken draagt heeft de mulder hem lief.

 

Vleien gebeurt alleen zolang het voordeel oplevert.

 

  • Hij is van bisschop maalder geworden.

 

Hij is arm geworden.

 

  • Dat is koren op zijn molen.

 

Dat is naar zijn zin, dat komt hem van pas.

 

  • Een stille molen maalt geen meel.

 

Men bereikt niets zonder te werken.

 

  • Mijn molen draait niet meer.

 

Mijn gebit is slecht.

 

  • Draaien als een molen.

 

Nog al vlug van mening veranderen.

 

 

Ten slotte:

 

Bij het samenstellen van de vijf hoofdstukken over de molenaar in het volkslied heb ik niet de intentie gehad volledig te willen zijn.

Er zijn uiteraard veel meer liederen opgetekend en gepubliceerd, ik heb bijvoorbeeld hierover (nog) geen navraag gedaan bij het Volksliedarchief in Amsterdam.

Ook zullen er nog losse liedblaadjes bestaan met molenaarsliederen.

 

Ik heb in mijn verzameling kinderliedjes ook molenaarsliedjes gevonden, deze publiceer ik liever in de rubriek die zal gaan over kinderliedjes en de daarbij horende spelletjes, uiteraard weer op deze Cubra-site.

 

Het voordeel van publiceren op een site is, dat je aanvullingen, opmerkingen van bezoekers en eventuele correcties gemakkelijk kwijt kunt, dat is natuurlijk heel wat anders dan wanneer je een boek zou gaan samenstellen met deze liedjes, dan liggen de gegevens vast tot een mogelijke herdruk!

 

U kunt natuurlijk altijd op- of aanmerkingen en zelfs aanvullingen over de liedjes of de spreekwoorden naar ons mailen.

Wij zijn u daar heel dankvoor voor!

 

Bij de vijf hoofdstukken over de molenaar in het volkslied heb ik de volgende publicaties/liedboeken geraadpleegd:

 

1.

Terschellinger Volksleven, Jaap Kunst

Den Haag 1937.

 

2.

Straatmadelieven, Tj. De Haan

Utrecht/Antwerpen 1977

 

3.

Liederen en dansen uit West-Friesland, B.Veurman en D. Bax

Den Haag 1944.

 

4.

Liederen en dansen uit de Kempen, Harrie Franken

Hapert 1978.

 

5.

Onder de groene linde, Ate Doornbosch

Abcoude 1991.

 

6.

Het lied in de middeleeuwen, G. Kalff

Arnhem 1972.

Onveranderde nadruk van de uitgave van 1884.

 

7.

Het oude Nederlandse lied, F. van Duyse

Den Haag/Antwerpen 1903. Drie delen.

 

8.

Nederlandse spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden, F.A. Stoett.

Fotografische herdruk, Zutphen 1943. Twee delen.

 

9.

Ubersicht der mittelniederlandische Dichtung, Hoffmann von Fallersleben.

Hannover 1857.

 

10.

Oudkempische volksliederen en dansen, Theophiel Peeters, 1952.

Vier delen.

 

11.

Deutsche Lieder,twee delen,Ernst Klusen.

Insel Verlag, Frankfurt am Main,1980.

 

12.

Kom zingen wij een lied, twee delen, Ben Hartman/Jan Maas.,

Uitgave: Stichting Doedelier, 1988-1989.

 

13.

De molenaar in het volkslied, door Ben Hartman.

In: Jaarboek IV van het Volksmuziekatelier te Galmaarden (B), 1986.

 

14.

Een Schoon Liedekens-Boeck, bewerkt, toegelicht en ingeleid door dr. W.Gs. Hellinga.

Uitgegeven in 1941 te ‘s-Gravenhage.

 

15.

Iepersch Oud-Liedboek, teksten en melodieen uit de volksmond opgetekend door Albert Blyau en Marcellus Tasseel, Gent 1962.

 

16.

Kroniek van de Kempen, Hapert. Deel 2 en 15.

 

17.

Nederlandse spreekwoorden, spreuken en zegswijzen, K. ter Laan.

Elsevier, 1984.

 

18.

Molenstudies, De Walburg Pers, 1989.

 

19.

De molen in ons volksleven, A. Bicker Caarten, Leiden 1958.