CuBra
Inhoud beroepen liedjes
Inhoud alle liedjes
Home
Inhoud dieren- liedjes
lnhoud feestliedjes
De scharensliep

Ben Hartman - lino van Rolf Janssen

Liedjes over beroepen - Trapezewerker

Elke week een nieuwe aflevering op maandag met muzieknotatie

De dodensprong

De Doodensprong (Circus Tragedie)

Van de familie van den Dungen uit Schijndel kreeg ik, een aantal jaar geleden een pak liedjesschriften, losse liedblaadjes en liedboekjes. Een interessante collectie.

De volgende namen kwam ik tegen: H. van den Dungen, Adriaan van den Dungen en Dina van den Dungen. De liedjesschriften waren door Dina volgeschreven, zij woonde Kluis A 266 in Schijndel.

Ik vond in deze verzameling een lied dat goed past bij de ambachtsliederen: het beroep van circusartiest.

Dit tragisch lied, waarvan overigens een gedeelte niet wordt gezongen, aangegeven door het woord ‘parlando’, vind je terug in veel liedjesschriften, en een aantal mensen heeft het nog voor ons gezongen. Zodoende weten we hoe de melodie is die bij deze tekst past, en dat komt goed uit, want bij geen van de gedrukte teksten vonden we een melodie-aanwijzing.

De ‘Doodensprong’ staat op een gedrukt liedblaadje, aangeduid als ‘Liederen-courant’, van slechts twee velletjes, aan elke kant bedrukt en met een mooi intro. 

 

 In 1934 heeft Dina van den Dungen het liedboekje kennelijk gekregen van iemand of gekocht bij de ‘nette, werklooze huisvader’?

Andere liedjes in het liedboekje zijn: ‘Op het som’bre kerkhof’, ‘De Transvaalse boeren’, en ‘Het vrouwtje van Stavoren’.

Deze liederen zullen nog wel eens op de Cubra-site gepubliceerd worden!

De melodienotatie is van de hand van Rolf Janssen, hij tekende dit lied op in Goirle en Tilburg en onder de tekst heeft Rolf als commentaar:

‘Behalve een optekening bij mevrouw de Rooy in Goirle, zong ook de heer P. van Beek dit lied voor. Vanwege z’n stem had hij liever niet dat we ’t op de band opnamen.'


1.

Zij waren artisten, die beiden,

Bedrukt door de zorgen van 't vak

Steeds hopend op betere tijden

Gehuisvest hoog onder een dak.

Hij draaide zijn salto's zoo prachtig,

Zij zong hare liedekens blij!

Hij was als van staal, jong en krachtig

De vrouwelijke charme had zij.

 

2.

Het geluk in 't vak was verdwenen,

Hij kreeg maar geen engagement.

Niets had hij meer om te beleenen,

Zoo’n tijd had hij nimmer gekend.

Zijn vrouwtje zag hij verkwijnen,

Daar ‘t nodige steeds hen ontbrak

De gelukszon wilde niet schijnen

Bij die twee daar onder een dak.

 

3.

Door wanhoop tot 't uiterst gedreven

Heeft hij nu een waagstuk bedacht,

Hij sidderde nooit voor zijn leven

Doch bouwde steeds op zijne kracht,

Een "Doodensprong" wil hij gaan maken

Uit den nok van het circusgebouw,

Wellicht maakt hij dan goede zaken

Het is toch voor haar zijne vrouw.

 

4.

De zaak is in orde gekomen

't Contract is geteekend en klaar.

Ook heeft hij een voorschot genomen

Om toch iets te koopen voor haar.

Hij kocht haar van alles, ook bloemen

En sierde de kamer hiermee,

Voor 't eerst kon hij zich weer noemen

Geslaagd en gelukkig, tevreê.

 

5.

Geluk kon de Directie zich wenschen

Op d'avond van den grooten dag,

't Voorplein zag zwart van de menschen

En rijtuigen van allerlei slag,

Men verdringt zich bij de loketten

De emotie wordt graag nagejaagd,

Zelfs buiten verkoopt men biljetten

Waarvoor men het dubbele vraagt.

 

6.

De voorstelling is aangevangen

Gaat kalm tot zoover voorbij,

Nu wordt er de brug uitgehangen

En is de held van den dag aan de rij,

Wat treed hij daar statig naar voren.

Volkomen bewust wat hij doet,

Een dond'rend applaus doet zich hooren

En dankend brengt hij zijn groet.

 

(PARLANDO)

Hij grijpt het koord en werkt zich op tot in het nok, zwaait zijn lichaam lenig en vlug, en staat nu boven op de brug. Het wordt nu doodstil in t gebouw’, een greep, en het zware touw, wat nog hem aan de aard verbond, valt kronkelend op de grond. Hoog opgericht als uit graniet gehouwen, staat daar de held, de armen saam gevouwen. Het publiek zit roerloos stil, men durft geen adem halen, maar hij daarboven weet wat hij wil, straks, ja straks zal men hem met goud betalen, hij doet het toch voor haar, naar wiens geluk hij streeft; het eenigst wat hij op de wereld heeft. Daar recht vooruit schuin naar beneên hangt een zwevend rek; de reden dat het daar is aangebracht is zeer gegrond, de springer moet het grijpen in zijn vaart, kan dan ongedeerd te lande komen en is zijn taak volbracht. Nu het oogenblik is aangebroken neemt hij zijn tempo, ineengedoken stoot hij zich af, suisend schiet zijn lichaam door de lucht, salto's draaiend in zijn vlucht. Doch hij verblindt door het licht der reflectoren heeft plotseling zijn doel, het heilaanbrengend rek uit het oog verloren. Hij grijpt te laat, verpletterd valt hij neder. Een kreet zooals nog nimmer werd gehoord stijgt op uit duizend keelen. En ginds ver van dit hartverscheurend einde, wacht een jonge vrouw terwijl het gele licht der lampen, haar slanke figuur omlijst en nevelige schaduwen werpt op de gekalkte wand. Daar wacht als in gepeins verzonken de jonge vrouw op hem doe nooit meer komen zou.

 

7.

Zij was als verpletterd van smarte,

Toen men het vertelde aan haar.

Zijn dood brak haar het harte,

Zij zakte van smart in elkaar.

Hij werd van den arme begraven,

Alleen door zijn vrouwtje betreurd.

De paarden die zag men weer draven,

In ’t circus als of er niets was gebeurd.

 

8.

Doch jet vrouwtje, zij kon niet meer weenen,

Ook denken dat kon zij niet meer;

Opeens is de arme verdwenen

Op ’t kerkhof vond men ze weer,

Gestorven door smart niet te noemen,

Op zijn graf door de dauw reeds bevocht

Haar hand omklemde de bloemen,

Die hij eens voor haar had gekocht.

 


De dodensprong