HOME CUBRA

INHOUD AUTEURS

Brabant Cultureel • Brabant Literair

Tijdschrift voor kunst, cultuur en literatuur

64ste Jaargang - nummer 4 - augustus 2015

 
HOME BC / BL Contact / Reageren Archief Brabant Cultureel Archief Brabant Literair
 
 

- Véronique Roelvink, Gheerkin de Hondt. A singer-composer in the sixteenth-century Low Countries. Utrecht: Donaas Projecten 2015,704 pp., ISBN 9789082376807, hb., € 65,00.

- Véronique Roelvink, Gegeven den sangeren. Meerstemmige muziek bij de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap te ’s-Hertogenbosch in de zestiende eeuw. ’s-Hertogenbosch: Adr. Heinen 2002.

Beide boeken zijn te bestellen via:

www.donaas.nl

 

Egidius Kwartet, Gheerkin de Hondt. A portrait. Cd, Et’cetera KTC 1300 (2005).

 

‘Petrus Alamire. Meerstemmigheid in beeld’, t/m 22 november 2015 in de Kathedraal te Antwerpen.

www.amuz.be/nl/concert/tentoonstelling-petrus-alamire-meerstemmigheid-in-beeld-2/

‘In de marge van Alamire’, t/m 22 november in Museum Vleeshuis, Antwerpen.

www.museumvleeshuis.be

Zie ook:

www.petrusalamire.be

www.alamirefoundation.org

 

De drie Bossche Alamire-handschriften zijn in hun geheel te bekijken op de website van het BHIC:

KLIK HIER

 

©Brabant Cultureel – augustus 2015

 

Gheerkin de Hondt, zangmeester en componist

 

Vooral de zuidelijke Nederlanden vormden in de zestiende eeuw de bakermat van de meerstemmige muziek. Dat leverde beroemde componisten op, maar ook minder bekende. Véronique Roelvink zette Gheerkin de Hondt in de schijnwerpers in een mooi boek. Op 24 juni 2015 promoveerde zij in Leiden op deze studie tot doctor.

 

door Lauran Toorians

 

De vergelijking is niet nieuw, maar wel treffend. In de zestiende eeuw leefden goede zangers een leven dat veel overeenkomsten vertoont met dat van een profvoetballer tegenwoordig. In alle kerken werd gezongen en aan veel grotere kerken was een koor van professionele zangers verbonden. Daarnaast speelde muziek, en dus ook zang, een belangrijke rol in elitekringen. Niet alleen omdat vorsten en andere hoge edelen over een eigen kapel beschikten, maar ook omdat profane feestelijkheden werden opgeluisterd met muziek en dans. En dan werd er nog gezongen in kroegen, tijdens het werk en op markten en kermissen. Er bestond dus een grote behoefte aan goede zangers en er waren volop gelegenheden om die te ‘spotten’.

Hoe het komt, weet niemand, maar de beste, of in elk geval de meest gewaardeerde zangers kwamen in die tijd vaak uit de Nederlanden. Mogelijk speelde de sterke verstedelijking van het gebied en de daarmee samenhangende hogere graad van scholing daarbij een rol. Jongens – het ging uitsluitend om jongens en mannen – die in een kerkkoor uitblonken konden worden weggekocht of zelfs gekidnapt om bijvoorbeeld te worden ingelijfd aan een hof in Italië of ergens in Spanje. De bekende Orlando di Lasso is daar een goed voorbeeld van.

Wie op een beetje niveau in een koor werd ingelijfd, kon rekenen op een goede opleiding. Als dan de stem van zo’n jongen brak, had hij verschillende mogelijkheden. Intreden in een klooster was misschien wel het eenvoudigst, maar dat bracht uiteraard nogal wat beperkingen met zich mee. Bij voldoende aanleg kon doorleren een optie zijn, evenals ergens een baantje als leraar zien te vinden op een dorpsschool of aan een kerkelijke school. Wie het geluk had dat ook de volwassen stem goed was, kon verder als zanger. Doordat zo’n zanger al een scholing had, kon hij met wat geluk aan de slag als zangmeester (dirigent). Wie dan ook nog eens creatief was, kon zo’n aanstelling combineren met een werkzaam leven als componist en dat maakte zo’n jongeman bijzonder begeerd. In zo’n geval was er een Cruijff, een Pelé of een Messi geboren. Net zo geliefd en net zo verhandelbaar. Nog steeds is Orlando di Lasso een goed voorbeeld, net als Jacob Obrecht.

 

 

Op het voorplat van het boek staat een miniatuur van Simon Bening (circa 1483-1561) waarop is te zien hoe er wordt gezongen terwijl een priester de mis celebreert. De miniatuur bevindt zich in een getijdenboek in de Rothschild Collectie in Waddesdon Manor (National Trust). foto Mike Fear / The National Trust

 

 

Live

Minder bekende helden waren er natuurlijk ook. Soms behoorden zij in hun eigen tijd al tot de ‘doorsnee profs’, soms verdwenen zij later naar de achtergrond doordat hun muziek niet meer werd uitgevoerd.

We moeten daarbij in het oog houden dat tot ongeveer 1880 muziek uitsluitend live kon worden beluisterd. Wie muziek wilde horen, moest die zelf maken of laten maken en in feite was alle muziek hedendaags. Muziek kon wel worden genoteerd – dat konden de Babyloniërs en de oude Grieken al – maar het geluid zelf kon niet worden vastgelegd en van blad ‘oude muziek’ uitvoeren kwam vrijwel nooit in iemand op.

Zelfs in de kerk – toonbeeld van traditie – groeide de muziek gewoon met de mode mee en het Gregoriaans zoals wij dat nu kennen en associëren met de middeleeuwen is in feite een negentiende-eeuwse reconstructie van een middeleeuwse stijl en uitvoeringspraktijk.

Een van de mindere goden van deze glorieperiode uit de Nederlandse muziekgeschiedenis is Gheerkin (‘Gerritje’) de Hondt. Hij was actief tussen 1521-1547 en was achtereenvolgens als zangmeester en componist werkzaam in Delft, Brugge en ’s-Hertogenbosch.

 

Broederschap

In 1995 studeerde Véronique Roelvink (1970) in Utrecht als muziekwetenschapper af op deze Gheerkin de Hondt. Haar scriptie werd bekroond als de beste van dat jaar aan de Letterenfaculteit en Roelvink – geboren in Amsterdam, maar met Noordbrabantse roots – besloot aan De Hondt ook een proefschrift te wijden. Het onderzoek daarvoor bracht haar naar het rijke archief van de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap in ’s-Hertogenbosch, wat leidde tot een ander boek dat zij ‘even tussendoor’ maakte: Gegeven den sangeren.

Dat boek is een uitvoerig en goed leesbaar naslagwerk over de zestiende-eeuwse, meerstemmige muziek bij de juist in die tijd erg rijke Bossche Broederschap. Het boek verscheen bij Adr. Heinen, de boekhandelaar in ’s-Hertogenbosch die toen ook als uitgever opereerde en waar Roelvink ook enige tijd als zodanig, dus als uitgever, werkzaam was. Later zette zij een eigen stichting op onder de naam Donaas Projecten en die ook als uitgeverij functioneert. Zo is zij ook zelf uitgever van haar proefschrift.

Het boek Gegeven de sangeren leidde tot nog een andere vruchtbare samenwerking, want bij dit boek hoort een cd waarop het Egidius Kwartet een aantal werken uit het archief van de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap uitvoert. Daarop is al een lied van Gheerkin de Hondt opgenomen en later maakte het Egidius Kwartet – uiteraard in samenwerking met Roelvink – een fraaie cd waarop alle bekende werken van De Hondt zijn te beluisteren.

Na deze opstapjes is er dan nu ook het proefschrift, een lijvige studie in het Engels die als boek een fraai verzorgd uiterlijk kreeg. Roelvink presenteert het boek als een biografisch onderzoek naar Gheerkin de Hondt. Die suggestie van een biografie wekt echter een verwachting die het boek echt waar maakt. Voor een biografie van deze zanger/componist bieden de archieven veel te weinig informatie, maar over zijn werkzaamheden en vooral ook over de context waarin De Hondt en zijn tijdgenoten/collega’s werkten biedt deze studie een schat aan informatie. Feitelijk weten we niet eens honderd procent zeker waar De Hondt vandaan kwam, al wijst veel erop dat hij een Bruggeling was. Waarschijnlijk werd hij daar, in Brugge, rond 1495 geboren. In de bronnen verschijnt hij pas met zijn aanstelling in 1521 als zangmeester in de Nieuwe Kerk in Delft, de kerk waar ruim zestig jaar later Willem van Oranje in zijn praalgraf zou worden bijgezet.

Net zoals bij de sangeren van de Broederschap in Den Bosch vormen rekeningen een belangrijke bron voor Roelvinks onderzoek. Het gaat dus steeds om fragmentarische informatie waarmee zich niet bepaald een persoonlijk leven laat reconstrueren, maar die het wel mogelijk maakt de carrière van De Hondt redelijk goed te volgen. Bovendien bieden de diverse rekeningboeken soms letterlijk snippers extra informatie die het onderzoek spannend maken en het verhaal verlevendigen.

 

 

Op het cd-boekje een detail met zingende koeien uit het liedboek van Zeghere van Male. Bibliothèque Municipal de Cambrai

 

 

Vrieslant

Zoals gezegd biedt het boek ook veel context en juist die maakt dit boek interessant en bijzonder nuttig voor iedereen die een beetje wil begrijpen hoe het kerkelijke en culturele leven – dat ging vaak samen – er in de late middeleeuwen en de renaissance uitzag. Zo opent het boek met een algemene beschrijving hiervan, waarna dit thema steeds uitvoerig terugkomt bij elke nieuwe ‘club’ waarvoor De Hondt ‘speelt’. Zo lezen we hoe in de verschillende kerken (en plaatsen) het koor was georganiseerd, hoe de  liturgische kalender er uitzag en wat er dus wanneer werd gezongen en wat eventueel de extra taken van de zangers waren. Met name voor ’s-Hertogenbosch is het boek hierover zeer uitvoerig en dat is erg leerzaam.

In oktober 1547 verliet De Hondt ’s-Hertogenbosch voor ‘Vrieslant’, maar daar ontbreekt elk spoor van hem. Waarom hij deze stap zette, is onbekend en hij verdwijnt ermee uit de bronnen. Dit weerhield Roelvink er niet van om ook in Friesland op zoek te gaan en en passant een beschrijving te geven van de aanwijzingen die er zijn voor liturgische muziek in achtereenvolgens Leeuwarden, Franeker, Sneek, Bolsward, Schyngen en Bozum. Tot slot wordt nog de vraag beantwoord hoe goed de zangmeester het in sociaal-economisch opzicht deed. Financieel hoorde Gheerkin de Hondt in Den Bosch tot de hogere middenklasse en hij verdiende meer dan een geschoolde ambachtsman. Daar stond tegenover dat hij dagdagelijks in dienst was, van de metten tot en met de completen en dus letterlijk full time.

 

 

De openingspagina van een van de Bossche koorboeken van Petrus Alamire met het begin van de Missa Benedicta van Adriaan Willaert. foto Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC)

 

 

Koorboeken

De (ruime) tweede helft van het boek is gewijd aan De Hondts werk. Voor zover dat is overgeleverd omvat zijn oeuvre achttien werken: missen, motetten, Franstalige chansons en één lied met een Nederlandse tekst. Daarnaast zijn er enkele werken waarvan we alleen vermeldingen kennen of waarvan niet zeker is of zij inderdaad van De Hondt zijn. Na een beschrijving van de bronnen waarin deze composities zijn overgeleverd worden zij per groep – missen, motetten en liederen – in detail besproken. Dit deel van het proefschrift is vooral van muziekwetenschappelijke aard, maar Roelvink schrijft bevattelijk en ook voor de minder geleerde muziekliefhebber vallen hier boeiende zaken te lezen. het boek sluit af met zeventien appendices die vooral bestaan uit lijsten die interessant zijn voor de cultuurhistoricus die dieper in de materie wil graven.

Twee koorboeken in het archief van de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap bevatten werk van De Hondt. Beide handschriften werden vervaardigd en aangeschaft in de periode dat De Hondt in Den Bosch werkte en hij zal daar dus zeker bij betrokken zijn geweest. De inhoud van deze boeken zal dus in elk geval deels ook zijn eigen smaak weerspiegelen en zij laten zien met welke andere componisten hij in contact stond.

Wat betreft koorboeken is het archief van de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap rijk bedeeld. Tot de mooiste en bekendste behoren de drie koorboeken die zijn gemaakt door Petrus Alamire (circa 1470-1536). Ook voor wie geen noot muziek kan lezen, zijn dit juweeltjes van boekkunst en een lust voor het oog. Alamire en zijn muziekhandschriften staan dit najaar centraal in het Festival van Vlaanderen. Zowel in de Antwerpse kathedraal als in Museum Vleeshuis in Antwerpen zijn exposities gewijd aan Petrus Alamire. De Bossche Alamire-handschriften zijn hier – helaas – niet te zien.