HOME CUBRA

INHOUD AUTEURS

Brabant Cultureel • Brabant Literair

Tijdschrift voor kunst, cultuur en literatuur

64ste Jaargang - nummer 3 - juni 2015

 
HOME BC / BL Contact / Reageren Archief Brabant Cultureel Archief Brabant Literair
 
 

  Ton van Reen (Waalwijk 1941) woont en werkt in de Peel. Debuteerde in 1965 met de gedichtenbundel De vogels. Zijn verzamelde proza verscheen in 2008 in twee lijvige banden bij De Geus in Breda. In 2011 verscheen Blijvend vers. Verzamelde gedichten (Utrecht).

 

www.tonvanreen.nl

 

©Brabant Cultureel – juni 2015

 

Modeshow

 

door Ton van Reen

 

Van modeshows hadden wij in de jaren vijftig nooit gehoord. Bij ons in de Ringovenstraat, bevolkt door arbeidersgezinnen, hield niemand zich met mode bezig. Men droeg de kleren die men had en die waren zo sober dat het woord mode er niets mee van doen had.

Toch was er elk jaar een modeshow voor kinderen: de eerste maandag van september, na de grote zomervakantie. Op hun best gekleed, gingen de kinderen terug naar school. In kleren die heel waren, maar nieuwe kleren droegen kinderen uit onze straat zelden of nooit. De enige geluksvogels die wel eens wat nieuws aan hun lijf hadden, waren de oudste kinderen in de gezinnen. Ze droegen op die eerste schooldag een door moeder zelf genaaide broek, meestal uit een stuk stof met visgraatpatroon van een oude broek van vader of opa, altijd met één pijp een beetje korter dan de andere, of een door oma gebreide trui die op de borst wat strak zat en aan de onderkant uitliep in een ruimzittende jurk. Nieuwe schoenen zag je zelden, maar afgedragen klompen des te meer, vaak gebarsten maar gerepareerd met een ijzerdraadje om de delen bij elkaar te houden.

Wie ook nog een beetje geluk hadden waren de kinderen die de tweede jongen of het tweede meisje in huis waren. Zij droegen de broeken en jurken die te klein waren geworden voor hun oudere broer of zus. Daar was nog niet veel mis mee. Maar helaas, zelf was ik de derde jongen en kreeg ik aan het begin van het schooljaar de broek die de twee boven mij komende broers al hadden gedragen, met een versteld kontvlak, gewoonlijk van een andere stof en van een net iets andere kleur. Het gebeurde wel eens dat ik werd aangesproken met de naam van mijn oudere broer omdat hij in mij herkend werd aan de kleren die ik droeg.

Er waren veel grote gezinnen, zoals het gezin Peeters met vijf dochters en vier zonen, waarvan de vader uitklopper was op de steenfabriek met een loon van 36 gulden per week voor een werkweek van 42 uur. Ook op zaterdag werd nog gewerkt. De meisjes droegen de kleren tot ze op de draad versleten waren. Het rode truitje met kanten randje aan de hals, dat waarschijnlijk wel eens hersteld of vervangen was, dat wel, en dat in de loop der jaren was verkleurd naar roze en toch heel mooi bleef, had ooit toebehoord aan oudste zus Leen en werd daarna in de loop der jaren gedragen door Mia, Door, Truus en Nel. Allemaal begiftigd met de namen van oma’s en tantes, zoals alle andere Mia’s, Doortjes, Truussen en Nellen in onze straat. Andere meisjesnamen waren er toen blijkbaar niet. Het moet al ongeveer vijftien jaar gedragen zijn toen jongste zus Nel in het naar geel verkleurende truitje naar school mocht. Haar broers hadden we in de loop der jaren altijd gezien in werkelijk onverslijtbare manchester pofbroeken, ook drollenvangers of studentenbroeken genoemd, die wonder boven wonder nooit versteld waren. Manchester stof uit Engeland stond bekend als ijzersterk. Ook de meeste arbeiders van de steenfabriek droegen manchester broeken, of overalls van het merk KLM, dat ‘Kan Langer Mee’ betekende, hoewel kinderen die in KLM-overalletjes liepen droomden dat ze pilootjes waren.

Onze klerenkast hing voor driekwart vol met afgedragen kleding. Alles wat er in hing, bleef er hangen. Ook de kleren die te klein waren geworden voor het laatste kind. Vaak stond mijn moeder er naar te kijken en aaide over de versleten broeken en de jurken van mijn zus. Nu, na een mensenleven, begrijp ik het pas. De kast bevatte het grootste deel van haar leven en misschien wel het beste. De tijd waarin ze haar kinderen zag opgroeien. Een jaar of dertig van groei en bloei, vanaf de geboorte van het oudste kind tot het uit huis gaan van de jongste, werd bewaard in die kast met afgedragen kleren die alle momenten van geluk en verdriet terughaalden door er naar te kijken en ze even aan te raken. De relikwieën van een gezin. Nu snap ik pas dat ze blij was als ze een oude broek met kapot zitvlak had hersteld, zodat ik weer met een hele broek gezien mocht worden. Het was haar eer dat we met gave kleren, hoe vaak ze ook versteld waren, naar kerk en school konden. Waarschijnlijk is ze gelukkiger geweest met onze vaak verstelde broeken dan met broeken die ze in een winkel had kunnen kopen.