HOME CUBRA

INHOUD AUTEURS

Brabant Cultureel • Brabant Literair

Tijdschrift voor kunst, cultuur en literatuur

64ste Jaargang - nummer 1 - februari 2015

 
HOME BC / BL Contact / Reageren Archief Brabant Cultureel Archief Brabant Literair
 
 

Rob van Uden (1960) studeerde Theologie in Tilburg, is werkzaam als diaken in de R.K. Kerk en is voorzitter van het Stadsdichterscollectief Breda. Hij werkte mee aan het tv-programma Stadsgedichten van de lokale omroep BredaNu en publiceerde de dichtbundels Verwekpot (Bergen op Zoom: Wel 1983) en Sleet (Breda: Van Kemenade 2010) en de korte roman Het gebeurde in Haag (1996). Gedichten van zijn hand verschenen in tijdschriften in Nederland, Bulgarije, Slowakije en Roemenië.

 

De gedichtencyclus ‘Zand en stenen’ ontstond meteen na de aanslagen in Parijs, begin januari 2015, en was bedoeld voor liturgisch gebruik; zie www.oecumene.nl/files/Books/Overig/ZandEnStenen Hier staat de cyclus ‘op eigen benen’.

 

 

©Brabant Cultureel – februari 2015

 

 

 

Zand en stenen

 

door Rob van Uden

 

 

Zand en scherpe stenen

 

Schoten in de straat,

een man, gewond,

een gijzeling, vuurgevecht,

politie op de been, een roep,

met alle geweld respect.

 

Deze stad, vandaag, is zand,

verschraald, verdord. Een vlakte,

woestijn van asfalt

waar wilde beesten leven,

de ene mens

een hel voor de ander.

 

Nee, niet deze vlakte met zand,

scherpe stenen die verwonden,

het leven verbannen,

 

maar een kind dat deze woestijn,

deze wereld binnen gaat

om liefde te zijn,

vrede.

 

 

 

Kaars

 

In de straten van Parijs

lopen, schreeuwen mensen,

dragen potloden, penselen:

‘Je suis Charlie!’

Wij eisen!

 

In de straten van Karachi,

lopen, schreeuwen mensen,

wappert de Franse vlag

en gaat in vlammen op.

‘Respect voor de profeet.’

Wij eisen!

 

Wat als ze

de straten verlaten

de berg beklimmen,

een kaars aansteken,

fakkel hoog, baken van licht,

stralende vrede?

 

 

 

Gebroken brood

 

Is het de wet

van spotprenten

op krantenpapier gedrukt,

van graffiti, kreten,

op muren gespoten,

van tien geboden

in stenen gegrift?

 

Is het de wet

van gooien met bakstenen,

een moskee vernielen,

en dan wegrennen,

héél hard wegrennen?

 

Is het de wet

van brandstichten

een synagoge

bekladden met hakenkruizen

en enkele vuile woorden?

 

Of is het de man

die zei de tempel, zijn eigen

lichaam, af te breken,

brood te worden,

wet van liefde

in het hart gegrift?

 

 

 

Roze bloesem

 

Puzzelstukjes wereld genieten van brood,

nemen een bad, gaan naar bed,

werken, drinken, dansen

op een discovloer, voelen zich vrij.

 

Er zijn er die tobben in rafels,

scheuren van de dag.

Tweedehands voelen,

broodzak weggeworpen,

gaan werd kruipen,

een tak afgerukt.

 

Andere drinken

in enkele maanden tijd, liters haat,

laden hun koffers, hun wapen,

gooien de puzzel van tafel.

 

Nog andere puzzelstukjes

verbergen zich onder het vloerkleed,

onder een kast, achter rook,

sigaretten, trillende handen.

Liefst, ik wil liefst

niet langer puzzelstukje zijn.

 

Wie kan mijn wereld leggen,

aanraken met handen

roze bloesem,

wie graaft de waarheid op,

heeft mijn wereld lief?

 

 

 

Uitbottende takken

 

Zal het klinken als een straaljager

die bommen afwerpt?

Als een explosie, schreeuw en schoten,

politie die gijzelaars bevrijden wil?

 

Zal het een stem zijn

die klinkt als de donder?

Als stemmen uit de goot:

God is groter?

 

Hoe klinkt een stem

groter dan alle stemmen samen,

hoeveel decibellen een hart

groter dan ons hart?

 

Ik zie enkel zwijgen,

twee uitbottende takken,

samen een klein kruis

en ergens daarachter,

een kaars, een vlam.

 

 

 

Spotprent

 

Iemand wendt zich af,

bekijkt de uitverkoop.

Een ander roept: ‘Ga terug

naar het land van je vader!’

Een meute honden, geschreven,

op mij los gelaten.

Ik wend me niet af,

wend mijn gezicht niet af.

 

Naakt getekend,

ontdaan van waardigheid,

gegeseld met spotprenten,

een ezel aan het kruis.

Ik wend me niet af,

wend mijn gezicht niet af.

 

Ik ben geen mens meer.

Mijn naam

met nieuws van gisteren

tussen het afval op straat.

Ik verzet me niet,

wend me niet af,

wend mijn gezicht niet af.

 

 

 

Het zaad van de tuinkers

 

Zó zwart de nacht,

toch weet ik

het eerste licht.

 

Steen

van schuld en schaamte,

weggerold, gebroken.

 

Je lijkt verdwenen,

de tuin verlaten,

de beproeving van

het zaad stervend

in het zand.

 

Ergens, voorbij

het wapen, geladen,

jouw naam, ontheiligd,

 

ontkiemt

het gestorven zaad,

groeit de tuinkers,

kome, kome,

kome jouw rijk.