HOME CUBRA

INHOUD AUTEURS

Brabant Cultureel • Brabant Literair

Tijdschrift voor kunst, cultuur en literatuur

63ste Jaargang - oktober 2014

 
HOME BC / BL Contact / Reageren Archief Brabant Cultureel Archief Brabant Literair
 
 

 

  Gerrit Kouwenaar (Amsterdam 1923) overleed op 4 september 2014. Hij debuteerde tijdens de Tweede Wereldoorlog en ging daarna deel uitmaken van de Vijftigers en van Cobra. Hij publiceerde een groot aantal romans, novellen en, vooral, dichtbundels en werd geëerd met een indrukwekkend aantal prijzen waaronder de Martinus Nijhoff Prijs (1967), de P.C. Hooft-prijs (1970) en de Prijs voor Meesterschap van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde (2009.

 

  Olaf Douwes Dekker (Bandoeng 1941) is dichter en publicist. Zijn leven lang was hij actief in de film-, muziek- en theaterwereld. Vanaf 1995 wordt zijn literaire werk gepubliceerd en treedt hij daarmee op. Vanaf 2006 is hij redacteur van Brabant Cultureel / Brabant Literair.

 

©Brabant Cultureel – oktober 2014

Gerrit Kouwenaar: dichter, vakman, tovenaar

Een korte terugblik met drie op Kouwenaar geïnspireerde gedichten.

 

door Olaf Douwes Dekker

 

Mijn gehele literaire leven was het werk van Gerrit Kouwenaar (1923-2014) een bron van inspiratie en verwarring. Hoe kon een zo ogenschijnlijk ontspannen schrijver – hij hield van een gezellig glas – zo consistent toewerken naar zo’n indrukwekkend oeuvre aan gedichten? Maar van dichtbij wist ‘men’ wel beter. Met vaste hand doseerde hij zijn metaforen als geheimzinnige formules, de klemmen in het vlees, eten, bloed, men, zomer, grijs en zo veel meer, herkenbaar voor wie zijn teksten kent.

Het leven en de dood waren nooit ver weg, het tijdelijke van het hier, hij was er, zo leek het, dag en nacht mee onderweg. Met ‘totaal witte kamer’ (2002) bouwde hij een onvergetelijk vaarwel aan zijn in 2000 overleden vrouw Paula: een hoogtepunt in zijn werk. Na deze bundel deed zich het wonderlijke fenomeen voor dat de mensen die steeds riepen dat Kouwenaar zo cryptisch, hermetisch schreef, hem nu verweten voor de emo-tour te hebben gekozen. Niets is minder waar: tot zijn laatste snik (de gedichten opgenomen in een laatste minibundel Het bezit van een ruïne uit 2005) is de toon van Kouwenaar onveranderd dezelfde. Zijn hand bleef meester over zijn pen. Ik begreep intussen dat hij sindsdien nog wel schreef, maar vond dat hij zich herhaalde. En niet meer wilde publiceren. Het is bekend dat vernieuwing een voorname drijfveer was voor Kouwenaar om te blijven produceren. Hoe bang was hij al niet in een interview met Bibeb in 1964 dat de door hem zo gewaardeerde Lucebert zou vastlopen. In feite verklaart Kouwenaar zich als dichter dood in zijn als laatste gepubliceerde gedicht ‘stilleven’ (begin 2005), de derde strofe, met voor de allerlaatste keer het gedachtestreepje:

nu, avond, heeft men de scherven verstoken, geluk

is niet te verduren, het potlood potdoof, zelfs

inkt moet herschreven, traag mort de haast

van het maaksel toen men nog leefde -

Enige woorden in Brabant Cultureel zijn op zijn plaats, Kouwenaar was naar mijn mening de belangrijkste levende Nederlandstalige dichter. Nu hij er niet meer is, mogen wij hem ook in Noord-Brabant gedenken. Binnen de redactie vond ik steun voor deze woorden en belangstelling voor het plaatsen van enkele op Kouwenaar geïnspireerde gedichten van mijn hand.

 

Gerrit Kouwenaar (r) en Olaf Douwes Dekker (l). foto collectie auteur

 

Het eerste daarvan, ‘op Kouwenaar’, opgenomen in ‘een kist vol maanlicht’ (Uitgeverij Van Kemenade, 2006), werd door mij voor publiek gelezen op 31 maart 2001, tijdens het Weekend van de Poëzie in Breda, in aanwezigheid van Kouwenaar. Deze sloeg zich tijdens het voorlezen op de knieën van plezier en samen dronken we er een glas op. Het ontstond uit een persoonlijke frustratie, omdat ik mijn eigen teksten maar niet goed genoeg wilde vinden en luidt als volgt:

 

op Kouwenaar

Vrij naar ‘3 eufemismen voor het ouder worden’

van Gerrit Kouwenaar

 

Het geheim neemt hij mee in zijn graf

kauw daar maar eens op – en nog een keer

 

pengeslepen duivel, moordenaar van mijn

dromen, men moet zijn gal nog spuwen

 

zijn blik spiegelt duistere paden, altijd weer as

en janboel, vaders en feesten waar de taal begint

 

jij mijn held, de snor waarlangs de wijn een

weg van klinken vindt, de hand bescheiden

 

maar soeverein trefzeker zoals de chirurg zijn

klemmen in de kaken van het vlees zet

 

taal maakt nooit leven, hij schiep het zelf en

laat na het eten de schedel voor ons achter –

 

De beide volgende gedichten ontstonden na de dood van Gerrit Kouwenaar. De tekst ‘totaal witte dag’ ontstond spontaan op de dag van zijn overlijden, 4 september 2014. Kenners zullen hierin zeker een spoor herkennen naar het gedicht ’10 mei 1994’ dat Kouwenaar schreef naar aanleiding van het overlijden van Lucebert en dat is gepubliceerd in de bundel De tijd staat open (1996).

 

totaal witte dag

 

            vandaag gehoord van je dood

            je bent nu vertrokken

 

we vinden je terug

            in het wit van je woorden

            onuitgesproken aanwezig

            onafzienbaar afwezig

 

tussen de letters van het vlees

            versneden, onteigend, gegeten

            voor altijd verteerd

tot een venster van taal

met vrij, blijvend uitzicht

 

zwart is de inkt

 

Het derde gedicht, ‘grensland’, werd eind september 2014 voltooid. Ooit zei Gerrit Kouwenaar in een interview als vakman niets anders te doen dan wat een timmerman kan, ‘ik timmer een kistje van taal’.

 

grensland

 

lang hielden akkers de nevel aan de velden

maar langzaam ontgrijsde het land

de schemer omhelsde nog even haar schaduw

 

een klinkerweg legde ongezien zijn stenen

tot aan een verre bocht, verdween uit zicht

om ondertussen, terwijl de hemel zich opende

wat verderop, langs een haag van riet

en fluitekruid, een dichter te ontmoeten

 

ik timmer voor jou een kistje van taal

zei de dichter, voor onderweg

de ware woorden gaan mee

achteraf zijn sommige onwaar, ze horen erbij

langzaam brak nu de zon door het licht

 

ik houd wel, vertelde de dichter ’s avonds

in de spiegel, van dit grijze

dat onware, ware gezicht