HOME CUBRA

INHOUD AUTEURS

Brabant Cultureel • Brabant Literair

Tijdschrift voor kunst, cultuur en literatuur

63ste Jaargang - oktober 2014

 
HOME BC / BL Contact / Reageren Archief Brabant Cultureel Archief Brabant Literair
 
 

Jan van Oudheusden, Verhalen van Brabant. Geschiedenis en erfgoed in tien tijdvakken. Zwolle: Waanders 2011, 304 pp., ISBN 978-90-400-7780-7, pb., uitverkocht.

 

Jan van Oudheusden, Erfgoed van de Brabanders. Verleden met een toekomst. ’s-Hertogenbosch: Erfgoed Brabant (i.s.m. uitgeverij Zuidelijk Historisch Contact) 2014, 304 pp., ISBN 978-90-72526-65-6, hb., € 34,50.

 

www.erfgoedbrabant.nl/erfgoed-van-de-brabanders

 

www.uitgeverij-zhc.nl/onze-boeken/erfgoed-van-de-brabanders   

 

©Brabant Cultureel – oktober 2014

Erfgoed is geen geschiedenis

 

Met het fraaie boek ‘Erfgoed van de Brabanders’ neemt Jan van Oudheusden afscheid van zijn functie als provinciaal historicus. Zijn bijdrage aan de geschiedschrijving in Noord-Brabant is groot en daar werd hij voor onderscheiden. Het zou mooi zijn als bestuurders en politici door dit boek ook gaan nadenken.

 

door Lauran Toorians

 

Jarenlang was Jan van Oudheusden (Waalwijk 1949) directeur van de stichting Brabantse Regionale Geschiedbeoefening (BRG) en als zodanig was hij ook het gezicht van de geschiedbeoefening in de provincie. Toen de BRG verdween en opging in Erfgoed Brabant, trad Van Oudheusden terug als directeur en werd hij als onderzoeksmedewerker verbonden aan de leerstoel Cultuur in Brabant van de Universiteit van Tilburg. Hij hield daarbij de functieomschrijving ‘provinciaal historicus’ en één van zijn taken was het produceren van twee publieksboeken over de geschiedenis van de provincie.

Het eerste daarvan is Verhalen van Brabant. Geschiedenis en erfgoed in tien tijdvakken, dat verscheen in 2011. Dat was een helder gestructureerd en uitbundig geïllustreerd leesboek over Noord-Brabant van prehistorie tot welvaartsplan. Het tweede boek verscheen deze zomer (2014) en is vooral een kijkboek geworden. Groot formaat en ‘harde kaft’ wekken de indruk van een echt salontafelboek en door deze afwijkende vorm lijkt het niet meteen een zusje van het eerdere boek, dat inmiddels is uitverkocht. Toch is Erfgoed van de Brabanders wel degelijk een pendant van Verhalen van Brabant.

 

 

 

Als provinciaal historicus en directeur van de BRG schreef, redigeerde en produceerde Van Oudheusden een hele reeks publicaties. Erfgoed van de Brabanders is daarvan het (voorlopige) sluitstuk. Hij bereikte de pensioengerechtigde leeftijd en werd bij zijn afscheid op 29 augustus 2014 onderscheiden met de Hertog Jan, een onderscheiding die wordt toegekend aan Noordbrabanders die zich verdienstelijk hebben gemaakt voor hun provincie.

 

 

Halder bij Sint-Michielsgestel is een weinig bekende, maar belangrijke archeologische vindplaats. Er is een (nu tijdelijk dakloos) museum waarin ook een kopie is te zien van de Romeinse altaarsteen die daar al in 1679 werd gevonden. foto Marc Bolsius

 

 

Juweeltjes

Net als in zijn pendant zijn ook in Erfgoed van de Brabanders vrijwel alle nieuw gemaakte foto’s – voor zover niet aangeleverd door archieven en musea – gemaakt door Marc Bolsius. Daar zijn juweeltjes bij en Bolsius mag zich inmiddels met recht ‘erfgoedfotograaf’ noemen. Het boek is verdeeld in tien hoofdstukken die elk een periode bestrijken, van prehistorische ‘Jagers en boeren’ tot de overgang naar een kenniseconomie onder de titel ‘Van handen naar hoofden’. Elk hoofdstuk heeft een korte inleiding en bestaat vervolgens volledig uit foto’s met uitvoerige bijschriften. Zo reist de lezer langs een keur aan objecten (en gebeurtenissen) door de geschiedenis. De inleiding zegt dat ‘dit boek gaat over herkenbare overblijfselen uit het verleden van Brabant’ (waarbij met dat laatste Noord-Brabant wordt bedoeld, maar dat vindt ons provinciebestuur te ingewikkeld).

In die inleiding gaat Van Oudheusden ook in op de vraag wat erfgoed nu eigenlijk is. Hij schrijft: ‘Erfgoed heeft te maken met actieve keuzes die wij maken, steeds opnieuw. Wij identificeren ons nadrukkelijk met het erfgoed, wij eigenen het ons toe en geven er betekenis aan. En op die manier draagt het erfgoed bij aan hechting en worteling, aan de vormgeving van ons bestaan en onze leefwereld.’ Dat klinkt mooi. Maar wie zijn de ‘wij’ en de ‘ons’ over wie hier wordt gesproken? Ik vrees dat dit niet alle Noordbrabanders zijn. Dat is geen verwijt aan Jan van Oudheusden of aan zijn boek, maar lijkt me wel een vraag die tot nadenken moet stemmen.

Een ander probleem dat in de inleiding wordt aangesneden is dat van selectie: wat benoemen we als erfgoed en vinden we belangrijk genoeg om het te behouden. En hoe gaan we het dan behouden, en wat mag dat kosten? Belangrijke kwesties waarop Van Oudheusden nader inging in een lezing die hij gaf bij de presentatie van het boek en die valt na te lezen in het Noordbrabants Historisch Jaarboek 2014.

 

 

De Slotbosse Toren bij Oosterhout is het restant van het machtige kasteel Strijen, in de veertiende eeuw de hoofdresidentie van Willem van Duvenvoorde. foto Marc Bolsius

 

 

Rentmeesterschap

Persoonlijk heb ik altijd moeite gehad met het begrip ‘erfgoed’. Het begrip impliceert rentmeesterschap: je erft iets van je voorgangers en wordt geacht er goed op te passen en het door te geven aan hen die na je komen. Dat brengt een verantwoordelijkheid met zich mee, maar niet de verplichting dat erfgoed onaangetast of ongewijzigd te laten. Een nieuwe bekleding op de antieke meubels, een dakkapel op de villa, een moderne badkamer in de boerderij of een nieuw kleurtje Piet in december, dat moet allemaal kunnen. Anders wordt datzelfde erfgoed, en daarmee de hele wereld onleefbaar.

Maar er zijn toch ook zaken die we juist wel onveranderd willen bewaren en doorgeven? De Nachtwacht, De aardappeleters, een eerste druk van Adriaan Poirters, Het masker van de wereldt afgetrocken (1646) of het fotoalbum van de huwelijksreis van mijn ouders zijn daar goede voorbeelden van. Er lijken dus twee soorten erfgoed te bestaan, of in elk geval gradaties van (on)aantastbaarheid. Bovendien: De schilderijen van Vincent van Gogh zijn nu onaantastbaar, maar waren tijdens zijn leven behoorlijk waardeloos. En als ooit het fotoalbum van mijn ouders op een rommelmarkt belandt, zal de waarde ervan daar minimaal zijn.

Deze overdenking is geen loos gedachte-experiment. Er gaat overheidsgeld naar erfgoed en of we het nu leuk vinden of niet, dat betekent dat we moeten waarderen (in euro’s) en harde keuzes moeten maken. En dus ook dat we goede criteria dienen te hebben over wat erfgoed is, en wat niet. Naar mijn idee schort het daaraan, en het voorstel om dit probleem ‘democratisch’ op te lossen, lijkt mij niet de juiste weg. Het is inmiddels voldoende duidelijk dat we langs die weg kunst en cultuur juist afschaffen, wegbezuinigen, en niet steunen en in stand houden.

 

 

De gevangentoren in Megen maakte ooit deel uit van de omwalling van dit stadje dat lange tijd het hart vormde van een klein graafschap. foto Marc Bolsius

 

 

Vervuiling

De vraag is dus: Wat is erfgoed? Wanneer ik nu om mij heenkijk, lijkt het dat erfgoed die rotzooi is die je te pas en te onpas in je omgeving tegenkomt en die je uitlegt wat je van die omgeving dient te vinden of te weten. Alsof een weldenkend mens dat niet zelf kan uitmaken. Natuurlijk, een piepklein bordje met de tekst ‘Hier woonde Vincent van Gogh tijdens zijn verblijf als HBS-leerling in Tilburg (1866-1868)’ op een gevel is nuttig en informatief, maar alles wat er meer wordt geboden, is flauwekul en vervuiling van diezelfde omgeving en doet dus af aan het erfgoed. Want wat als ik door die straat kom en toevallig geen enkele interesse heb in Vincent van Gogh? Of allang weet dat hij daar ooit woonde?

De provincie Noord-Brabant wil tegenwoordig alleen nog subsidie voor erfgoed geven als het iets ‘blijvends’ oplevert ‘in de omgeving’. Dat kan variëren van kleurrijke informatieborden van het formaat zoals projectontwikkelaars die ook graag plaatsen, picknickbanken met tekst in het buitengebied, grens- en andere palen die markeren dat ‘hier ooit iets was’ tot folders bij de plaatselijke VVV die de lokale burger nooit bereiken. Het mag zelden veel kosten en dat is eraan af te zien. En erger: voor al die prullaria is er geld, maar voor de inhoud niet. Wie onderzoek zou willen doen naar ‘de Romeinen in Het Groene Woud’ moet vooral niet om centen komen, maar wie er een folder over wil uitgeven, kan zijn gang gaan. Het resultaat liegt er niet om. De betreffende folder bestaat en is ronduit slecht. Dat betekent niet alleen weggegooid gemeenschapsgeld, maar ook desinformatie van nietsvermoedende leken die misschien wel degelijk interesse hebben.

Gelukkig ben ik niet de enige die het jammer vindt dat de wereld wordt volgeplempt met dergelijke desinformatie (wat mij betreft zouden reclame-uitingen ook verboden mogen worden, maar dat is een ander verhaal). Als oplossing wordt vaak gewezen op de mogelijkheden van ‘digitaal’. QR-codes, apps, layar en wat niet meer bieden ‘de oplossing’, wordt gezegd. Het zijn dan niet langer de blik en de aandacht die op het erfgoed worden gericht, maar een device dat je vervolgens alles vertelt wat je misschien helemaal niet wilt weten. In feite is dit natuurlijk van dezelfde vervuiling als voorheen, maar dan digitaal.

Hier is het blijkbaar de bedoeling dat ik bij elke QR-code die ik tegenkom stilsta om de bijbehorende informatie op te halen. Maar waarom zou ik dat doen, als ik vooraf niet kan weten om wat voor informatie het gaat? Wat verbergt een QR-code naast de ingang van een willekeurig monument voor mij? De openingstijden, de geschiedenis van het object, de route naar de dichtstbijzijnde snackbar of een waarschuwing van de politie om mijn fiets goed op slot te zetten? En bovendien, als je toch zo’n device hebt, kun je overal waar je bent door de gps-functie laten vertellen waar je bent en vervolgens op het wereldwijde web zelf naspeuren wat er over die plek valt te weten. Daar is geen stickertje of app voor nodig. Wel de creativiteit om zelf te kunnen bedenken wat je zou willen weten, en die ontbreekt blijkbaar bij de doorsnee medemens.

 

 

In de late middeleeuwen verrezen overal in Noord-Brabant markante kerktorens. Die van Leende is momenteel veruit de best bestudeerde. Zowat elke baksteen erin is beschreven. foto Marc Bolsius

 

 

Dragers

Waar de kennis van en over het erfgoed echt hoort te zitten, is in de hoofden van mensen. Niet op een informatiebord, in een folder of een ‘apparaat’, maar tussen de oren van de dragers van datzelfde erfgoed. Want dat is het andere grote misverstand. ‘Het’ erfgoed bestaat helemaal niet en ‘het erfgoed’ is helemaal niet van ‘ons allemaal’, zoals zogenaamde deskundigen ons zo graag willen doen geloven. Erfgoed is iets wat je krijgt, van ouders, grootouders, leraren, vrienden en ieder ander die bereid is het met je te delen. Je koestert het, omdat het je wereld verrijkt en betekenisvol maakt, en je geeft het door als ouder, grootouder, leraar of vriend of gewoon aan iemand met wie je een leuk gesprek hebt, toevallig.

Natuurlijk kan erfgoed ook materieel zijn. Een kerk, een kasteel, een brug, een straat, een bos of een stuk heide, maar ook een schilderij, een boek (een fysiek, tastbaar stapeltje papier in een bandje), een vaas of een theekopje. Maar wat die objecten onderscheidt van ouwe meuk is dan toch altijd het verhaal en de emotie die met dat verhaal gepaard gaat.

In het verleden was erfgoed collectief bezit in een kleine gemeenschap. Iedereen in het dorp wist wie er fout was geweest in de oorlog, in welke familie honderd jaar geleden een moord was gepleegd, aan welke heilige de kerk is gewijd en sinds wanneer het nieuwe kerkhof in gebruik is, en waarom het Louwkesstraatje zo heet, ook al heeft de gemeente al lang besloten die straat een andere, onbegrijpelijke naam te geven.

Wie dat allemaal niet wist, was een vreemdeling met hopelijk zijn eigen erfgoed. Met wat geluk kon hij of zij worden ingewijd en werd er erfgoed overgedragen. Nu we minder honkvast zijn, zijn er heemkundekringen en historische verenigingen die deze informatie vastleggen en doorgeven, zodat er nog steeds wordt ingewijd en overgedragen.

Die taak heeft Jan van Oudheusden jarenlang met verve vervuld op provinciaal niveau. Als altijd vereist dat enerzijds de bereidheid om te delen en anderzijds de openheid om te willen ontvangen. Beide zijn selectief. Een schreeuwerig bord op het dorpsplein is dat niet, dat detoneert, stoort de ingewijden omdat zij het altijd beter weten dan het bord, en het ergert de buitenstaanders omdat het lelijk in de weg staat bij het maken van een foto. En wat die fotograferende buitenstaander nu eigenlijk wilde vragen... dat staat er nooit op.

 

 

Het houden van duiven, voor de mest, als postduif en voor in de soep, was eeuwenlang een adellijk voorrecht. Deze duiventoren staat bij het Groot Duijfhuis bij Liempde, een rijke boerderij met aangebouwde herenkamer. foto Marc Bolsius

 

 

Verleden

Hopelijk komt er aan deze gekte snel een einde. Laten we eindelijk eens beseffen dat erfgoed iets totaal anders is dan ‘het verleden’ in objectieve zin, als dat al bestaat. Dat verleden is het onderzoeksterrein van historici, kunsthistorici, archeologen en wetenschappers in aanpalende vakgebieden. Het is vaak onooglijk en saai en heeft heel vaak ook geen enkele binding met het ‘levend geheugen’ van de huidige samenleving. Wie heeft er nog herinneringen – niet uit een boek, maar verhalen uit de familie – aan Napoleon? Dat is nog maar tweehonderd jaar geleden, maar het is weg. Niet echt natuurlijk, want we danken in onze huidige samenleving bijzonder veel aan Napoleon en zijn tijd. Om dat te weten, moeten we dat leren.

Ook in Erfgoed van de Brabanders staan veel archiefstukken en museale objecten die maar in zeer beperkte kring ‘erfgoed’ zullen zijn. De Bossche Protocollen of het archief van de Nassause Domeinraad zijn schatten vol historische informatie, maar minder bekend dan Napoleon en voor de doorsnee medeburger net zo betekenisloos als het fotoalbum van mijn ouders. En niet onterecht. Zij zijn onzichtbaar. Niet in de zin van ‘virtueel’, maar goed opgeborgen in veilige archieven en alleen leesbaar voor wie daarvoor heeft doorgeleerd.

 

 

Het slotje De Blauwe Kamer in Oosterhout biedt sinds 1647 onderdak aan het norbertinessenklooster Sint-Catharinadal. De oorsprong van het gebouwencomplex ligt in de veertiende eeuw. foto Marc Bolsius

 

 

Onderwijs

Om onze wereld te begrijpen, moeten we ons verleden kennen en daarvoor is goed onderwijs essentieel. Helaas denken beleidsmakers tegenwoordig dat onderwijs alleen van belang is voor meisjes in de Derde Wereld, maar dat is niet het geval. Goed onderwijs is van wezenlijk belang voor iedereen. Het zorgt ervoor dat we weten wie we zijn, dat we in staat zijn kritisch naar onze omgeving te kijken en zin van onzin kunnen onderscheiden (geen wonder dat politici ons onderwijs afbreken). Het gaat hierbij om kennis en om essentiële vaardigheden zoals lezen, schrijven en rekenen.

Erfgoed heeft hierin een plaats, maar zoals gezegd is erfgoed geen geschiedenis en geschiedenis ook geen erfgoed. Wel vullen geschiedenis en erfgoed elkaar naadloos aan. Erfgoed maakt geschiedenis beleefbaar. Het bezielt de droge feiten en maakt het mogelijk om ons direct met die feiten verbonden te voelen.

In zijn huidige vorm is het begrip erfgoed zoals overheden en beleidsmakers dat hanteren een wolf in schaapskleren. Het wordt gebruikt als vervanging, als surrogaat van de geschiedenis. Het moet ‘vermarktbaar’ zijn in de ‘leisure industrie’ en dus ‘leuk’ en licht verteerbaar. Het hoeft ook helemaal niet historisch verantwoord te zijn, als het er maar op lijkt en als zodanig kan worden verkocht. Het is geschiedenis light, ook in financiële zin. Laat dat onderzoek maar achterwege; verzin maar wat.

Reclames voor bier en voor drop illustreren uitstekend wat hier gebeurt, maar denk niet dat het blijft bij bier en drop. Dat is gevaarlijk, want wie zijn geschiedenis niet kent – en nog meer wie daar valse voorstellingen over heeft – laat zich al te gemakkelijk leiden tot onoorbaar gedrag. Dat de Efteling het doet, is kwalijk, maar valt nog te vergoelijken. Dat is een commercieel bedrijf. Maar dat de overheid en haar dienaren het doen, is misdadig.

 

 

In 1899 kocht levensverzekeringsmaatschappij De Utrecht een enorme lap woeste heidegrond tussen Esbeek en Lage Mierde. Door ontginning, de aanplant van bos en aanvullende grondaankopen ontstond hier een groot en bijzonder fraai landgoed. De houtvesterij werd uitgerust met een markante brandtoren. foto Marc Bolsius

 

 

Monument

Eén van de dingen die we moeten doen om het tij te keren, is het begrip ‘monument’ terugbrengen in de discussie. Dan kunnen we afspreken dat erfgoed subjectief is en juist bestaat in de zingeving die ervan uitgaat. Monumenten zijn dingen (al dan niet tastbaar) die we willen behouden. Niet omdat ze zin aan ons leven geven (wie voor een hunebed staat, begrijpt daar niks van, maar het maakt wel indruk), maar omdat we hebben besloten dat ‘het verleden’ ze aan ons heeft gegeven en wij ze graag in goede staat doorgeven. Omdat ze misschien later, voor onze nazaten wel betekenisvol of waardevol zijn, net zoals de schilderijen van Van Gogh nu mooi en waardevol worden gevonden.

Daarbij zullen we dan moeten kiezen, want behouden kost geld en bovendien valt in een wereldomspannend openluchtmuseum niet te leven. Wat kunnen en willen we behouden en wat mag weg? Dat zijn moeilijke keuzes en die zou ik toch liever overlaten aan deskundigen – wie dat ook mogen zijn – dan aan een ‘democratische’ verkiezing.

Een goede leidraad is misschien om voor ogen te houden dat wanneer er in de middeleeuwen al zoiets als monumentenzorg had bestaan, wij nu waarschijnlijk geen gotische kathedralen hadden gehad. De eerdere, romaanse kerken zouden nooit zijn vervangen, terwijl wij nu die paar romaanse kerken die er nog zijn juist zo bijzonder vinden, mede op grond van hun zeldzaamheid. We moeten zorgzaam behouden, maar met verstand en met ruimte voor vernieuwing. Aan wie we dit in elk geval niet moeten overlaten, is aan politici. En ook niet aan goedbedoelende amateurs.

 

 

Met de industrialisatie en mechanisering verrezen vanaf de late negentiende eeuw overal in Noordbrabantse steden en dorpen fabriekschoorstenen die met de kerktorens de skyline gingen domineren. Deze resteert van de voormalige textielfabriek Van den Berg & Krabbendam (BEKA) in Tilburg. foto Marc Bolsius