HOME CUBRA

INHOUD AUTEURS

Brabant Cultureel • Brabant Literair

Tijdschrift voor kunst, cultuur en literatuur

63ste Jaargang - juni 2014

 
HOME BC / BL Contact / Reageren Archief Brabant Cultureel Archief Brabant Literair
 
 

 

 

 

©Brabant Cultureel – augustus 2014

 

Column: Humbug

 

door JACE van de Ven

 

Er passeert in de kunst nogal wat humbug. Kunstenaars die het hoogst van de toren blazen, stellen meestal het minst voor. Ze doen moeilijk om niets en zeggen tijdens interviews zo’n ingewikkelde dingen, dat je je afvraagt wat ze bedoelen. Als je dat doet, kijken ze je medelijdend aan, maar slagen er vervolgens niet in om duidelijk te maken wat ze nou eigenlijk willen zeggen.

Als kunstjournalist heb ik me soms krampachtig uit de naad gewerkt om toch iets zinnigs te maken van een interview waarin een kunstenaar weinig te melden had gehad. Soms was ik bang dat het langs me heen gegaan was, omdat zijn of haar werk wel aansprekend leek. Soms voelde ik me te onzeker om de waan van de dag door te prikken, want wie was en ben ik helemaal?

Gelukkig waren er ook gesprekken die ik me heug als de dag van gisteren. Met Louis Toebosch met wie ik zowat de hele kunstwereld binnenstebuiten keerde. Met Pierre Janssen die maar tien minuten zei te hebben, maar die tot diep in de nacht met me over kunst aan het discussiëren bleef, van de buste van Nefertiti tot het varken van Koons. Met Nobelprijswinnaar Dario Fo – ook maar tien minuten tijd – die meer dan een uur lang met zijn twee handen mijn linkerhand vast had en in rap Italiaans rabarberde, terwijl ik met mijn rechterhand woorden opschreef alsof ik alles exact verstond.

Grootheden – met wie het bijna altijd klikte – deden niet moeilijk. Het waren juist de schijnartiesten die vaak ontevreden waren. De inmiddels allang weer vergeten dichter P. wiens debuutbundel ik nota bene behoorlijk ontzien had, schreef een brief naar mijn hoofdredacteur over mijn onkunde. En toen die het met mij eens bleek, vroeg hij de directeur van de krant om mijn ontslag én dat van mijn hoofdredacteur.

Niet doorgebroken dichters, dat is trouwens een hoofdstuk apart. Een jaar of vijf bestierde ik een rubriek in het Brabants Dagblad waarin ik elke vrijdag een gedicht plaatste. Geen candlelight-poëzie, maar de drempel was bewust wel laag. Zo gebeurde het wel eens dat ik iemand belde met de mededeling dat ik zijn of haar gedicht wilde plaatsen, indien er nog wat gedaan werd aan een aantal onvolkomenheden die ik vervolgens opsomde. Een paar keer heb ik meegemaakt dat de gebelde dichter ontstak in een donderende colère. ‘Maar wie denkt u wel dat u bent? Dit gedicht kan niet verbeterd worden.’

Je hebt dan te maken met het soort kunstenaar dat nog gelooft in de heilige inspiratie, onder welke van God gegeven genade je alles in één keer goed opschrijft.

Zoiets komt heel zelden voor. Daarom is een groot musicus als Salieri in de film Amadeus ook zo verwonderd, jaloers zelfs, als hij manuscripten van Mozart onder ogen krijgt. ‘Hij heeft alles zomaar ineens opgeschreven, hij heeft nergens iets gecorrigeerd.’

Of Mozart echt zo werkte, weet ik niet, maar omdat hij zich vanaf zijn vroegste jeugd alleen maar met muziek bezig hield – en dat elke dag – kunnen de klanken bij hem mogelijk op natuurlijke wijze opgeborreld zijn. Maar gebruikelijk is dat niet. Grote kunstenaars komen een heel end, zien bijvoorbeeld het beeld al in de steen, horen de melodie in het gesproken woord of worden zomaar met de beginregel van wat later een beroemd gedicht wordt, wakker. Uitzonderingen!

Normaal ontwikkelt een artistiek talent zich door verwondering, nieuwsgierigheid, twijfel, een niet aflatende ijver, zelfkritiek, de gave om na een mislukking steeds weer opnieuw te beginnen, uithoudingsvermogen en het instinct om te blijven zoeken naar iets wat er misschien helemaal niet is. Een kant en klaar kunstwerk dat iemand zomaar wordt aangereikt, mist de strijd die eraan ten grondslag ligt en die – ook al is hij soms weggepoetst – misschien wel het meest wezenlijke onderdeel ervan is.