HOME CUBRA

INHOUD AUTEURS

Brabant Cultureel • Brabant Literair

Tijdschrift voor kunst, cultuur en literatuur

62ste Jaargang - oktober 2013

 
HOME BC / BL Contact / Reageren Archief Brabant Cultureel Archief Brabant Literair
 
 

 

  Astrid Lampe, Rouw met diertjes. Gedichten. Amsterdam: Querido 2013, 108 pp., ISBN 978-90-214-4735-3, pb., € 19,95.

Ook verkrijgbaar als E-book: € 13,99.

 

www.astridlampe.nl

www.querido.nl

www.youtube.com/user/astridlampe

 

 

©Brabant Cultureel / Brabant Literair – oktober 2013

Astrid Lampe rouwt in nieuwe bundel

 

Bij Querido verscheen de zevende bundel van Astrid Lampe. Voor het eerst is er in haar gedichten een ‘ik’, en in dit geval is dat een ik die rouwt. Twee afdelingen in de bundel die er als appendix aan lijken toegevoegd, bevatten gedichten die worden gepresenteerd als ‘samples’. Dat roept vragen op, veel vragen.

 

door Lauran Toorians

 

De cover van de nieuwe bundel Rouw met diertjes van Astrid Lampe lijkt een rebus: op een crèmewitte ondergrond staat centraal een grote zwarte rechthoek (rouw) die wordt overlapt door naar de zijkanten van het blad aflopende, donkergrijze silhouetten van diertjes. Het is een ontwerp van Brigitte Slangen, maar je zou vermoeden dat de dichteres het basisidee hiervoor aandroeg.

 

Collagetechniek

Met ruim honderd pagina’s is dit een dikke dichtbundel, maar bij nadere beschouwing blijken het er eigenlijk drie te zijn: ‘Rouw met diertjes’, die ruim de helft van het boek in beslag neemt, en twee dunnere cycli (als het dat al zijn) met de titels ‘Dronken jol / een requiem van stills’ en ‘Maar geen kunstje gaat zo ver / stills’.

Met ‘stills’ bedoelt Lampe hier niet stilgezette filmbeelden – feitelijk de losse plaatjes waaruit de film is opgebouwd – maar regels die zijn losgeweekt uit bestaande gedichten. In ‘Dronken jol’ komen die uit de door Jan Mysjkin samengestelde bloemlezing Geboorten van het vers die in 1994 verscheen in de reeks Levende Franse Poëzie van het Poëziecentrum in Gent. De andere ‘stills’ komen uit de door J. Bernlef en Peter Nijmeijer samengestelde en in de Poetry International Series uitgegeven bloemlezing Iets dat te groot is om te zien. Moderne Amerikaanse dichters (1991).

Ik ken beide bloemlezingen niet en kan dus niet nagaan hoe Lampe hier precies te werk ging, maar de foto op het achterplat van haar bundel suggereert dat ze losse regels uitknipte en die tot nieuwe gedichten heeft geschikt. Erg origineel is dat niet. Paul Bogaers – net als Lampe geboren Tilburger – maakte met dezelfde collagetechniek de novelle Tropenwee (1992) en een roman Onderlangs (2007). En Max Ernst maakte al in 1934 een collageroman, zij het als beeldverhaal met uitgeknipte plaatjes.

Daarmee is niet gezegd dat dit knippen en plakken nu niet meer mag, maar het is een kunstje geworden en in dit geval lijkt elke noodzaak of urgentie om dit kunstje toe te passen te ontbreken. Bij een beeldcollage, zoals ook in de bekende animaties van Terry Gilliam, kan de kijker nog raden waar de beelden vandaan komen. In dit geval moet de poëzielezer wel van erg goeden huize komen, of een fanatiek puzzelaar zijn, als hij wil thuisbrengen waar al deze dichtregels hun oorsprong hebben. Dat spel zal dus de bedoeling niet zijn.

 

Leestekens

Astrid Lampe zal tegenwerpen dat dit er allemaal niet toe doet. In wezen bestaat al haar werk uit collages, associatief met elkaar verbonden woorden en frasen die hun poëtische lading krijgen door het weloverwogen componeerwerk van de dichter. Maar dan blijft de vraag waarom er nu ineens zo systematisch uit bestaande gedichten wordt geknipt, en waarom dat nadrukkelijk kenbaar wordt gemaakt. Bevreemdend werkt het wel, onder meer door de leestekens die de ‘stills’ ook bevatten en bijvoorbeeld ook door de snelle wisseling van eerste naar tweede persoon in dit korte gedicht uit ‘Dronken jol’:

 

En wie kan me verwijten dat ik me goed voel

aan het eind van je krachten: een naakt woord

mengelingen van eb en vloed?

waren gewijd aan een geduld eisend kunstwerk waarvoor de

al te onstuimige dravers op hol zouden slaan.

En je trots hield van dat nieuwe licht,

 

In ‘Maar geen kunstje gaat zo ver’ lijkt het resultaat van de collagetechniek één, negen pagina’s lang gedicht te zijn.

 

Expliciet

Het hoofdgedeelte van de bundel lijkt al even associatief, maar dat is het handelsmerk van Astrid Lampe. Dat in de gedichten hier het thema rouw is, blijkt niet alleen uit de titel. In de gedichten is expliciet sprake van een ‘ik’ en van ‘dood’ en in een gedicht als het volgende korte voorbeeld speelt gemis en rouw overduidelijk een rol.

 

de geur van het nest neem je mee, weet ik nu

we verroerden ons niet

de geur van je nest stond als een huis om je dood

trok je op uit het cellenblok: ‘death row’

 

Wat het ‘betekent’, wie er dood is, dat vertelt de dichter niet en dat doet er ook niet toe. Lampe’s poëzie is nooit verhalend en ze heeft er een hekel aan als mensen betekenis in haar werk zoeken. Een pianosonate van Beethoven of een schilderij van Pollock ‘betekent’ ook niks. Toch genieten we ervan en ervaren we er ‘iets’ bij. Het concreetste gedicht in de bundel is ook meteen het kortste: ‘dood is dood’. Koud en kil als de waarheid die deze woorden uitdrukken, maar hier toch bepaald geen emotieloze constatering.

 

Na-apen

Een compleet nieuwe weg slaat Astrid Lampe met deze bundel niet in. Ze blijft genieten van mooie woorden als zandsuppletie, doorzonpanden en schoonloopmat, en ook het begrip ralkleuren duikt hier weer op. Het is de stijl en de toon van eerdere bundels, maar met iets extra’s, met misschien wel voor het eerst zoiets als een persoonlijke emotie die bij wijlen zeer treffend wordt verwoord, zoals in deze beginregels van een langer gedicht:

 

wij bewonen schamele vormen

wij articuleren in stoten

 

alleen in poëzie apen wij vogels na

 

in het nevelwoud vallen wij vreemd op

en willen alles wat we niet zien

(maar des te meer vermoeden)

aanwijzen

(...)

 

Een betere gebruiksaanwijzing voor haar poëzie heeft Lampe bij mijn weten nog niet gegeven. Het is vreemd, je moet je er aan overleveren en kijken (luisteren) naar wat er op je af komt. Je vermoedt diepe betekenissen, wijsheid, monsters, maar je (her)kent ze niet. Kijken is genoeg, kijken en genieten. Begrijpen is voor elders. En in beide werelden geldt: ‘dood is dood’.