HOME CUBRA

INHOUD AUTEURS

Brabant Cultureel • Brabant Literair

Tijdschrift voor kunst, cultuur en literatuur

63ste Jaargang - juli 2013

 
HOME BC / BL Contact / Reageren Archief Brabant Cultureel Archief Brabant Literair
 
 

Olaf Douwes Dekker, in het oog van de cycloon. gedichten. Breda: Uitgeverij Van Kemenade 2013, 66 pp., ISBN 978-90-71376-53-5, pb., € 15.00.

www.uitgeverijvankemenade.nl

 

© Brabant Cultureel / Brabant Literair – juli 2013

De tocayo van Olaf Douwes Dekker

 

In de nieuwe bundel ‘in het oog van de cycloon’ van Olaf Douwes Dekker zoekt de dichter rust in een roerige wereld. Hij slaagt daar wonderwel in. Het is een bundel vol ingetogen weemoed met een religieuze ondertoon.

 

door Lauran Toorians

 

Schaven, slijpen, polijsten en sleutelen zijn allemaal metaforen die dichters met regelmaat gebruiken om aan te geven wat zij aan hun teksten doen om er een goed gedicht van te maken. Het juiste woord op de goede plek, elke regel in balans, het vereist een maakproces dat blijkbaar vraagt om een masculiene, ambachtelijke benadering.

Voor Olaf Douwes Dekker moet een gedicht ook pijn doen. ‘Een gedicht schrijven is een pijnpunt, een schaafplek, een open zenuw die pas sluit als je weet dat je geen woord meer moet veranderen. Dat er staat wat je wilde zeggen.’ Deze uitspraak uit een interview met de dichter wordt geciteerd op het achterplat van zijn nieuwe bundel in het oog van de cycloon. Een goed, af gedicht is dan zoiets als een wond die heelt, maar die nog herinnert aan de pijn. Het is een romantische benadering van de poëzie, een benadering die de emotie centraal stelt.

 

Levensvreugde

De bundel bevat 48 gedichten in vier afdelingen van zeer wisselende omvang. De eerste omvat drie gedichten en kreeg als titel de eerste regel van het tweede van die drie: ‘taal als de wind langs het open raam’. De titel van dit gedicht is ‘poëzie’ en ook hier weer zo’n martiaal beeld in de regels ‘de dichter vertrouwt zijn pen, zoals / de krijger de scherpte van zijn zwaard’.

Het openingsgedicht draagt de Bijbelse titel ‘ik ben het woord’. Dat kunnen we lezen als een beginselverklaring van de dichter, maar het gedicht heeft wel degelijk ook christelijk-religieuze connotaties die elders in de bundel terugkeren. Niet dat deze bundel daarmee religieuze poëzie bevat, maar een steeds terugkerend thema is wel de onzekerheid waarvan het leven vol is en een verlangen naar levensvreugde (geluk is misschien een te groot woord).

Ook in de tweede afdeling, ‘tot aankomst of afscheid’, komen deze thema’s terug, zoals in het gedicht ‘vraag me niet’ dat begint met de strofen:

 

tussen alle gezichten in de trein

of achterin een doodlopende straat, waar

is god – ik zoek hem in de schemer

 

en vind zijn knipoog, de glimlach van de

meidoorn, als een nachtuil waak ik bij het

licht van mijn pen – god is niet ver

 

De gedichten in deze afdeling hebben gemeen dat ze allemaal een herinnering als uitgangspunt lijken te hebben. Dat kan de herinnering zijn aan een concrete plek zoals Ierland (‘vanuit de diepte keert de kust de / oceaan, de einder wijkt oneindig wijd’), het Foręt d’Eu of een bepaalde boekenwinkel. Maar ook aan een persoon of een meer algemene weemoedigheid die stemt tot berusting.

 

Piloot

De afdeling ‘in spiegelbeeld’ bevat vier beeldgedichten waarvan er één eerder verscheen in Brabant Literair. Jammer is in dit geval dat de ‘spiegelende’ foto’s met de beelden die deze gedichten opriepen door de vormgever enigszins in de hoek zijn gezet. Ze lijken nu alleen op de pagina te staan ‘omdat het moet’ en dat verstoort het evenwicht dat tekst en beeld hier met elkaar behoren te hebben.

Dit betekent niet dat alle foto’s per se groter hadden moeten zijn. Zeker de pasfoto van oom en naamgenoot Olaf Douwes Dekker (1917-1940) had niet of nauwelijks groter gehoeven, maar wel gelijkwaardig aan het gedicht op een eigen pagina ernaast. Het gedicht ‘verbleekt’ is een mooie ode aan deze verbleekte foto die de dichter blijkbaar altijd bij zich draagt en ook aan de man op de foto die in 1940 bij Ridderkerk sneuvelde als piloot van Nederlands laatste inzetbare bommenwerper. Zijn vliegtuig had vergeefs geprobeerd de Moerdijkbrug te vernietigen en zo de Duitse opmars naar Rotterdam nog even te vertragen. De dichter werd pas een jaar later in Bandoeng geboren en zal naar deze oorlogsheld zijn vernoemd. Dat bewustzijn zit blijkbaar diep, want dit is niet de eerste keer dat Olaf Douwes Dekker zich door zijn naamgenoot laat inspireren tot een mooi gedicht.

In Mexico speelt deze zielsverwantschap en lotsverbondenheid tussen naamgenoten een belangrijke rol in het sociale leven en bestaat er ook een woord voor. De naamgenoten zijn elkaars tocayo (of tocallo), een woord dat is afgeleid van het Nahuatl (Azteeks) tocaitl ‘naam, reputatie’. En laten we wel wezen, voor iemand met een naam als Olaf Douwes Dekker moet het bijzonder zijn om een naamgenoot te hebben, bijzonderder dan voor een Hans Jansen of een Klaas de Vries. Maar de verbondenheid zal hier ook bloedverwantschap zijn en herkenning van eigen trekken in het gezicht van de jongeman op de foto (‘zijn dagen op de foto zijn te tellen’), die omkwam tijdens ‘gewoon een vlucht te / veel die roekeloze morgen’ terwijl de dichter doorleeft en als het ware ook het leven van zijn naamgenoot mee volmaakt.

 

Variaties

De laatste en langste afdeling in de bundel draagt als titel ‘over de schijn van verwondering’. Zij opent met het gedicht ‘alsof’ dat ook al was opgenomen in de vorige bundel Infrarood (2009) en bestaat verder uit vierentwintig variaties op het thema van dit gedicht. Vierentwintig, zoals in de Rapsodie op een Thema van Paganini voor Piano en Orkest van Sergej Rachmaninov. Geen 33, zoals Beethovens variaties op een thema van Anton Diabelli, maar dat was dan ook een huzarenstuk. Het titelgedicht van deze cyclus luidt:

 

alsof de muziek elke dag voorbij komt

alsof niemand ziet dat de wind waait, dat

de bloemen op straat vallen, hoe

 

een lopende man in de etalage kijkt, de

vogels vliegen maar verder en weten zo

niet wat er nog allemaal te vertellen is –

 

ook de tram rijdt nu door, alsof het

vanzelf spreekt dat over honderd jaar de

vogels gewoon verder vliegen, de

bloemen op straat vallen

 

Alsof dat geen religieuze poëzie is. Alsof niet Narrenwijsheid van J.C. van Schagen hier keihard mee resoneert. ‘Niets is dat niet goddelijk is / daarom wil ik niets uitzonderen / ik geef geen namen’. Weemoed en een diep verlangen naar levensgeluk, daar dicht Olaf Douwes Dekker over. En soms komt daarbij ook god nog heel even zelf om de hoek kijken, zoals in

 

alsof het wonder een

gezicht krijgt, ...

 

... zo

 

ontsluimert uit

de as van angst de onstuitbare

vuist tot leven, ontsluit

 

zich een weg naar het

ongrijpbare inzicht – er zijn er

die noemen het god

 

Spel

in het oog van de cycloon is een mooie bundel, maar soms wordt het spel met de woorden teveel spel en laat de dichter zich verleiden op een zompig pad. Dat gebeurt bijvoorbeeld in het gedicht ‘alleen op de wereld’ dat begint met ‘zoals een vogel gebekt is kiest / hij zijn gasten, vreet zelf de kaas / van het brood...’.

Douwes Dekker doet dat vaker, uitdrukkingen en gezegden die ons vertrouwd zijn een draai geven waardoor een moment van verrassing ontstaat. Dat kan effectief zijn, maar dreigt na enkele malen ook een kunstje te worden, of erger: een examen (hoe was die uitdrukking nou ook alweer?). Maar het moet gezegd, in een gedicht als ‘nadronk’ werkt deze stijlfiguur wonderwel. Daar zijn vorm en inhoud in evenwicht en vormt het gedicht een mooie eenheid.