HOME CUBRA

INHOUD AUTEURS

Brabant Cultureel • Brabant Literair

Tijdschrift voor kunst, cultuur en literatuur

63ste Jaargang - juli 2013

 
HOME BC / BL Contact / Reageren Archief Brabant Cultureel Archief Brabant Literair
 
 

Nick van Liere is in 1952 geboren in Terneuzen, Zeeuws-Vlaanderen. Volgde het gymnasium, studeerde daarna sociologie aan de Universiteit van Tilburg. Hij is sinds 1979 werkzaam als docent in het voortgezet onderwijs in Boxtel en Eindhoven. Woont in Oisterwijk.

 

© Brabant Cultureel / Brabant Literair – juli 2013

Verloren stem

 

door Nick van Liere

 

De muziek overstemde het geklepper van de brievenbus. Steven Mestdagh had het stuk voor het eerst gehoord tijdens de afscheidsdienst van een overleden geliefde uit zijn jeugd. De plechtigheid had plaatsgevonden in een sober protestantse kerkje op Walcheren. Mestdagh, opgegroeid in een gezin dat katholiek was tot in de door stenen ingesnoerde nieren van zijn vader, had het na lang zoeken gevonden. Hij was na een verkeerde afslag hopeloos verdwaald in het doolhof van polderwegen.

Tenslotte had hij het schuchtere kerkje gevonden. Het bleek zich schuil te houden achter de dijk waartegen de golven van de Noordzee die dag vriendelijk klotsten. Maar de bewoners van het dorpje wisten wel beter: Mocht God zijn toorn willen tonen in de ziedende storm dan had ook de kerk een dijk nodig. En als ze het al vergeten waren hoefden ze maar het aantal namen op de graven te tellen met 1953 achter hun kruis.

Zoals veel katholieken begreep hij niets van de knoop van schisma’s binnen de Gereformeerde Kerk en de daaropvolgende diaspora. Hij vroeg zich af hoe ze in ’s Heren naam de weg in dit labyrint konden vinden. Misschien, dacht hij, waren ze hiertoe in staat omdat ze een levenlang hun spoor moesten terugvinden in de wirwar van die volstrekt identieke polders.

Hij parkeerde hij zijn auto voor het strenge gesteente en ging de kerk binnen. Hij bleek de eerste gast. Gewend als hij was aan het voor in orthodoxe ogen uitzinnige en blasfemische interieur van kathedralen en basilieken had hem ogenblikkelijk een gevoel van ontheemding bekropen. Elke steen, elke nis, elke schaduw ademde soberheid en somberheid uit. Doe maar gewoon. Wees nederig. Buig. Kniel.

In de van elke franje ontdane dienst was de muziek een verdwaalde exoot geweest, een troostende dissonant. De wonderschone klanken schuierden de woorden die als brokken gietijzer van de kansel werden geslingerd. Dat echter was nu allang geschiedenis...

Toen de laatste klanken wegstierven hoorde hij de brievenbus dichtvallen. Het was een smal en stroef ding waardoor de wereld iedere dag rafelig bij hem binnen kwam.

Hij stond op. De post lag als een waaier op de mat. Hij raapte het stapeltje op en liet het door zijn handen glijden. Er was een felicitatiekaart bij van zijn zus die elk jaar met de precisie van een Zwitsers uurwerk twee dagen te laat arriveerde. Blijkbaar leefde ze in een andere tijdzone, het gevolg van haar nooit aflatende zoektocht naar nieuwe spirituele ervaringen waardoor ze al haar halve bestaan in andere sferen vertoefde. Ze was een ongelukkig verlopen liefde nooit te boven gekomen en besefte niet dat waar je ook gaat je nooit kunt achterlaten wat in jezelf zit.

Tussen de post zat verder wat drukwerk dat hij in de prullenbak smeet en een paar rekeningen waarmee hij hetzelfde deed. Als laatste hield hij een lichtbruine envelop zonder postzegel in handen waar alleen zijn met potlood geschreven naam op stond. Het regelmatige handschrift kwam hem vaag bekend voor.

Hij pakte een schaar en knipte behoedzaam een randje af van de enveloppe. Sinds hij per ongeluk een liefdesbrief bij het openen doormidden had gescheurd was hij voorzichtiger geworden. Had hij toen immers niet de prille liefde die erin verklaard werd verwoest omdat kort daarna een jonge vrouw aan de deur stond die zich in zijn armen wilde storten toen haar oog viel op haar verscheurde epistel, de verkeerde conclusie trok en zich weer uit de voeten maakte om nooit meer terug te keren? Nu bolde hij de lange zijden op en trok er een op dun papier geschreven briefje uit dat in vieren gevouwen was. Hij streek het glad op de tafel. Bij het lezen van de aanhef stokte zijn adem. Hij wist onmiddellijk waar hij het handschrift van herkende.

 

Beste jongen,

Ik weet het, net als je zus ben ook ik te laat al denk ik er een betere reden voor te hebben. Dat wanhopige gesnuffel van haar in die andere werelden. Daar tref je geen verloren liefdes aan, alleen maar illusies, wat dat betreft is het niet veel anders dan in wat ik maar voor het gemak het echte leven noem. Bij mij ligt het wat gecompliceerder. Deze brief heeft in ieder geval de nodige voeten in de aarde gehad, een opmerking waarvan ik me overigens nu pas realiseer hoezeer hij op mij van toepassing is.

Ik weet dat je er je hele leven naar uitgekeken hebt. Hoe vaak moet je je niet verlaten hebben gevoeld? Geloof me, ik had het ook graag anders gezien, maar dingen lopen niet altijd zoals we zouden willen. Denk niet dat ik je vergeten ben. Geen dag, nee geen minuut zelfs, ik zweer het. Ik heb nooit afscheid van je kunnen nemen, je was ook nog zo klein, je zou het ook niet begrepen hebben. Dat kon ik zelf niet eens. Oh, ik heb je gezien, met je moeder aan je hand op weg naar waar jullie dachten dat ik was. Of rennend over het voetbalveld of dromend in je schoolbankje. Wat zou het mooi zijn als we ooit nog eens konden bijpraten.

Nu ben ik erg moe. Ook al zijn het maar een paar woorden, weet je jongen, ze zijn zwaar, zo onvoorstelbaar zwaar. Op een andere manier dan die van de dominee, in dat kerkje achter de dijk. Daarom moet ik nu stoppen. Misschien dat ik je nog eens schrijf maar beloven kan ik dat niet.

 

De naam onder de brief was nauwelijks leesbaar. Een naam had hij ook niet nodig.

Het was stil in huis. Van buiten drong geen geluid binnen. In de tuin bewoog geen blad, geen vogel liet zich zien. Een vliegtuig trok op grote hoogte een spoor. Een zwarte kater lag uitgeteld in de schaduw. De wereld kwam tot stilstand.

In gedachten ziet hij op het dressoir een foto met een man, een vrouw en twee kinderen. Ze zijn nog onwetend van een toekomst die nu verleden tijd is. De man heeft een onbestemde trek om de lippen die te vroeg komt voor de fotograaf zodat hij nooit zou weten of het een aanzet is tot een glimlach of gewoon een opmerking tegen de man achter de camera. Pas later begreep hij dat ‘te vroeg’ als een stempel op zijn leven had gedrukt. Te vroeg voor zijn vertrek, te vroeg voor hem, Steven, te vroeg voor…

Uitgeput zette hij zich aan tafel. Geslagen door een brief waarop hij zo vaak gehoopt had, tegen beter weten in, in een tijd dat hij al wist dat het niet kon maar dat niet aanvaardde. En nu was er de paradox van een brief die niet geschreven kon zijn. Maar het handschrift was onmiskenbaar. Hij kende het van de brieven aan zijn moeder, die ze angstvallig had verborgen tussen haar schoenen en jurken in het kistje op haar slaapkamer dat hij als een truffel had opgegraven.

Hij was niet geschokt omdat de brief te laat gekomen was voor zijn verjaardag. Wat is nu een verjaardag? Een kerfje in je leven erbij. Hij was ook niet geschokt al die jaren niets van hem vernomen te hebben. Hoeveel zonen zijn er niet die in jaren taal noch teken hebben vernomen van hun vader?

Hij zette de muziek weer op en strekte zich uit op de bank. Het zachte intro, zo ingehouden gespeeld voerde hem weg van de brief.

De zwarte kater kwam uit zijn schaduwplekje tevoorschijn en sprong op de vensterbank. Nieuwsgierig keek hij naar binnen. Zijn ogen gleden over de brief en toen over de bank. Hij spitste zijn oren, keek naar de man op de bank en begon tevreden te spinnen.

Vlak voor Steven Mestdagh in slaap viel dacht hij aan de brief zonder postzegel van de man die dertig jaar geleden was gestorven en die hij nooit bij leven had gekend.