HOME CUBRA

INHOUD AUTEURS

Brabant Cultureel • Brabant Literair

Tijdschrift voor kunst, cultuur en literatuur

63ste Jaargang - juli 2013

 
HOME BC / BL Contact / Reageren Archief Brabant Cultureel Archief Brabant Literair
 
 

Herman Coenen (1946) is socioloog en oud-hoogleraar van de Universiteit voor Humanistiek (Utrecht) en woont in Tilburg. Hij publiceerde eerder gedichten en korte verhalen in literaire tijdschriften, eigen bundels en op cd. Hij publiceerde eerder in Brabant Literair. Zie www.hermancoenen.wordpress.com

 

© Brabant Cultureel / Brabant Literair – juli 2013

Expedities. Drie miniaturen

 

door Herman Coenen

 

1. Vriend

 

De ochtend na het graven, sjouwen en slepen. Terwijl ik de bomen en struiken ingroef op hun nieuwe plekken, hoorde ik jouw minuscuul gepiep, voelde je geruchtloze korte vlucht achter mijn rug. Steeds was je in de buurt. Als ik me naar je omdraaide, maakte dat geen enkele indruk. Niet des vogels, zo kalm als je bleef zitten. We wisselden blikken, mijn bewegingen werden zacht en rond als de jouwe. Verplaatsingen gingen meer en meer in afstemming, alsof we door onzichtbare draden met elkaar waren verbonden. Beiden aangeraakt door iets dat zich in de opengewoelde aarde verschool.

 

Vandaag zit ik hier aan het kamervenster, het is een vriendelijke dag, open en licht. Ik kijk de tuin in die er feestelijk opgeruimd bij ligt. En daar ben je, je fladdert op en neer over de stenen, over de berg achtergebleven grond en gesnoeid groen, springt op de nog kale takken van de sering die staat te wennen aan zijn pas gekregen plaats in de zon. Jij neemt hem in bezit met in je vleugels de gewichtloze vreugde van het vanzelfsprekende.

 

 

2. Nestbouw

 

Een bruin blad. Van tussen de dorre rommel pikt hij het op en fladdert omhoog naar de schuin hangende struik. Vandaar met een sprong de groene klimophaag in. Niets. Dan in glijvlucht naar het perk hier onder het raam. Heftig hakt hij in het weelderige mos, rukt er een draad uit, laat hem vallen, trekt er nog een pluk uit, laat hem weer vallen, vergeet het hoopje dat er nu ligt en hupt verder, knikt voorover, blaadje, knikt voorover, streepje mos, knikt weer, steeltje, en raast, bek vol, naar de tak en hop, in de heg.

 

Gisteren stond ik met L. in het gangetje naar haar voordeur. Ze liet me zijn werkjes zien, op een lange plank aan de wand. Een roestige kluwen prikkeldraad in een witte doos, soldatengezichten op het open deksel; een spits gedakt huisje met in de top een verweerde brok hout, een plastic lourdesmaria ernaast, verlicht door een snoer kerstlichtjes. En dan zijn lucifersdoosjes, versierd, in hun buik een ijzeren veertje, een fotootje, een ditje, een datje. Als nesten die hij bouwde, naarstig, met uiterste aandacht, en die hij vulde met vingers vol weemoed, heimwee, eerbied, de altijddurende heiligheid van de kinderdagen.

 

 

3. Donderdag

 

Zo’n donderdag, te koel en te nat voor de tijd van het jaar, zoals ze zeggen, maar de natuur in mijn tuin barst uit zijn foedraal waar hij zo lang in opgeborgen heeft gezeten, hij scheurt er uit, alle kanten op met honderden witte kransjes van de lijsterbes, zoet geurend, vanmorgen toen ik het raam van mijn slaapkamer open deed, met zevenblad hals over kop woekerend over de tere kelkjes van het lelietje-van-dalen, met de gulle koekoeksbloem overal roze liedjes neuriënd, en met het donkerbruine lapje grond dat ik nog pas vorige week heb omgespit en ingezaaid en waar nu al rijen groene puntjes opkomen die het tot welige spinazie, snijbiet en radijs zullen schoppen als niet die tuinmussen, die verdomde vraatzuchtige tuinmussen ze al ver voor het midden van hun carrière hebben weggepikt uit deze wereld.

 

Deze donderdag, waarop de regen neerplenst en de keukendeur wijd open blijft, omdat het gewoon niet te houden is, dat groen, die laaiende bloesem, die blauw stromende beken van vergeet-mij-niet, en mijn voeten die daar elke vijf minuten heen willen, drenken, drenken.