Winterboek 2004

Jan Bruens - Hangt zijn kerstkaarten op


Geklungel

 

"Zeg, kun jij ervoor zorgen dat ze allemaal mooi worden opgehangen?", vroeg mijn vrouw toen de eerste kerst- en nieuwjaarskaarten binnen waren.

"Natuurlijk, geen punt, komt in orde."

Van een bolletje touw knipte ik drie lange stukken en prikte die met punaises langs het schrootjesplafond van de eethoek. Met het keukentrapje kon ik er nog net bij.

Op een afstand het resultaat bekijkend moest ik mezelf toegeven dat de touwtjes er zó nogal onbeholpen bij hingen. Hoe zouden andere mensen dat nou netjes doen. Nou ja, toe maar. Met speciaal voor dit doel bestemde uiterst breekbare, piepkleine, op wasknijpers lijkende klemmetjes probeerde ik een kaart aan een touwtje vast te maken. Verdomme, dat zoiets nou niet meteen lukte! Telkens als ik dacht: nou zit ie vast, dwarrelde de kaart onder mijn handen weg. Wat stond ik daar als grote vent toch te mieren en te klungelen.

"Lukt het een beetje?", vroeg mijn vrouw, iets te opgewekt, toen ze langs kwam en mij op m'n knieën bezig zag, graaiend naar een kaart achter de radiator. Tja, wat moet je in zo'n geval terugzeggen. Ze had in de gaten dat ik aan het stumperen was met een knijpertje en een touwtje. Daarom zei ze er achteraan: "Het rode lint heb ik klaargelegd op het werkblad in de keuken".

Och ja, natuurlijk: lint! Ik had geen touwtjes moeten nemen, maar linten. Want een kaart dááraan vastmaken moest een fluitje van een cent zijn. Ik schoof de krakkemikkige knijpertjes aan de kant, haalde uit mijn werkkamer een handvol paperclips en klemde daarmee in een mum van tijd de kaarten aan het eerste lint stuk voor stuk vast.

Ik moet iets te doortastend te werk zijn gegaan, want nog tijdens het vastklemmen van de laatste kaart zei ik met nadruk: "Ziezo!" Dat had ik niet moeten doen, want tegelijk schoot de punaise los en verdween de sliert fladderend achter de radiator. Niet vloeken, zeker niet in de kerstdagen, maar kalm blijven, zei ik bij mezelf, besteeg andermaal het keukentrapje en drukte alle punaises nog wat dieper in het hout.

Daags na Driekoningen zal ik de kerstboom weer aftuigen en de kerstballen, de krib, de kaarsen en de kandelaars voorzichtig inpakken en opbergen. Maar de kaarten laat ik nog even hangen. Het is zo'n vrolijk gezicht. En dat niet alleen. Er hangen erbij die veel te mooi zijn om weg te doen. Twee grote bijvoorbeeld, van die dubbele, die bewaar ik in elk geval. Op de ene, uitgegeven door Amnesty International, staan vier boompjes, goed en sfeervol door Toon Hermans geschilderd. De andere is een Unicefkaart met daarop, in een winters landschap, drie vogels, bijna de aardigste vogels die ik ken en waarop ik dan ook zeer gesteld ben. Alleen jammer dat ze zich zo zelden laten zien: goudvinken.

Als ik met een vlijmscherp mesje die dubbele kaarten in tweeën deel, houd ik de boompjes en de goudvinken over. Dat doe ik niet uit Hollandse zuinigheid of zo, maar om ze, bij een geschikte gelegenheid, naar iemand te sturen die ik daarmee een plezier hoop te doen. En om in stijl te blijven plak ik op de envelop geen doodgewone postzegel, maar een bijzondere, een kinderpostzegel bijvoorbeeld. Voor de ontvangende partij oogt het dan direct al een beetje feestelijk.

Zo is het toch?