INHOUD MISDIENAAR
INHOUD LEED
HOME
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
INTERVIEWS
SPECIAAL

MISDIENAAR - REACTIES
Lees de OPROEP uit de rubriek 'Over de wisselvalligheid van het weer en ander dagelijks leed' uit Brabants Dagblad  11-02-2002

Inzendingen: leed@brabantsdagblad.nl

Arnold Zegers (Uden)

Mijn misdienaarsherinneringen

Toen ik in 1958 in de vijfde klas zat van de Franciscusschool in Zeeland, kwam op zekere dag de kapelaan vragen wie er misdienaar wilde worden. Dat wilde ik wel, ik woonde toch dicht bij de kerk en verschillende jongens uit mijn klas gaven zich ook op. Om half vier gingen we nieuwsgierig naar het parochiehuis. Ik herinner me nog dat het een warme dag was; met onze korte broekjes mochten we op een tafel gaan zitten in een van de zalen en de kapelaan begon van alles te vertellen. Wat allemaal weet ik niet meer, maar ineens waren we heel ijverig Latijnse woorden en zinnen aan het opdreunen, zoals: ‘Dominus vobiscum, et cum spiriti tuo’. We wisten echt niet wat we zeiden, maar het klonk allemaal wel spannend. We kwamen nog verschillende keren in dat zaaltje bijeen en toen mochten we op zekere dag in de kerk oefenen. Dat was een hele gebeurtenis; nu begon het er al meer op te lijken. Ook mochten we al een zwarte toog aan trekken met daarover een witte, stijfgesteven en van fijne kant voorziene superplie. En op een dag mocht ik dan eindelijk, samen met een ‘oude’misdienaar, de mis echt dienen. Er moest heel wat gebeden worden, alles in het Latijn natuurlijk en de pastoor stond en wij zaten op onze knietjes met de rug naar het volk. Behalve de gebedjes moest er nog van alles gebeuren: de bel rinkelen, het boek verplaatsen, het kazuifel van de pastoor achter bij de slip vasthouden, knielen, opstaan, weer knielen en zo ging het maar door. We vonden dat we een heel gewichtig werk aan het doen waren. Na een tijdje mocht ik de mis zelfs dienen met een ander ‘nieuw’ misdienaartje.

Het leukst was natuurlijk als er een trouwmis of uitvaart was. We gingen dan natuurlijk ruim van te voren uit de klas om de kleren op tijd aan te kunnen trekken. Bij de trouwmis vochten we van te voren wie het schaaltje met ringen mocht aanreiken aan de bruidegom. De bedoeling was dat die na afloop van de mis op datzelfde schaaltje een ‘vrije gift voor de misdienaarspot’ zou deponeren. Dit geld moest je overigens meteen weer afgeven aan de pastoor of de koster, die het opborg. Nog leuker vonden we een begrafenis, van de droefheid van deze gebeurtenis had je als kind immers geen besef. Bij een uitvaart was het gebruikelijk dat de muren van het priesterkoor werden behangen met lange, zwarte gordijnen. Daardoor kon je niet op de normale manier bij het water en de wijn, die gewoonlijk in een nis in de muur stonden. Omdat daar het zwarte doek voor hing, stonden deze drankjes nu op een tafeltje achter het altaar. We hoopten dan altijd dat er wat wijn in het karafje overbleef; het moest grondig schoongemaakt worden! Soms duurde deze ceremonie wat te lang; dan stond de pastoor al te wachten op het eind van de mis om naar de sacristie begeleid te worden. Maar nooit heeft hij er iets van gezegd. Een pastoor uit duizenden!

De plechtige missen met Pasen en Kerstmis (3 achter elkaar) waren een heel spektakel. Behalve drie heren waren er vaak wel 10 of 12 misdienaars en acolieten. Deze laatsten moesten trouwens altijd de baas spelen. Vooral de ceremonie met het wierooksvat had mijn speciale aandacht. Wat me nog is bijgebleven is dat als je rechtshandig was, je de bovenkant van de ketting met je linkerhand moest aanpakken en omgekeerd. Zo kon je met je andere, sterkere hand, flink met het vat zwaaien. We probeerden altijd zoveel mogelijk wierookkorrels op het gloeiende kooltje te krijgen, maar meestal deed de pastoor dat zelf of anders de koster. Prachtig vonden we het als even later het gehoest in de kerk begon!

Ook bij een van de vele processies door ‘de straot’ was het zwaaien met dit instrument bijzonder interessant. Ook tijdens het lof op zondag hoorde het wierooksvat. Daarna begon trouwens het voetballen. Wat later begon het voetballen zelfs heel brutaal onder het lof om dit uiteindelijk zelfs geheel te verdringen. Het lof werd nu vervangen door de lof die de plaatselijke voetbalhelden werd toegeroepen en -gezongen.

In de misdienaarspot kwam blijkbaar een behoorlijk bedrag, want ieder jaar hadden we een uitstapje. Per bus gingen we dan, soms samen met misdienaars uit Schaijk en Herpen, op reis. Ik herinner me daarvan nog Madurodam en de zee bij Scheveningen, heel gezellig.

Ook het jaarlijkse ‘klomp uithalen’ was een hele belevenis. We belden dan aan bij de voordeur van de pastorie. Luid klonk het gegalm van de koperen bel. Even later hoorden we de pastoorsmeid aankomen en die liet ons heel vriendelijk binnen. Door de blinkend gepoetste gang mochten we naar een van de spreekkamers, soms zelfs naar een kamer boven. Midden in die kamer stond een grote tafel, vol met de heerlijkste lekkernijen die je je als kind maar wensen kon, om van te watertanden. Als alle misdienaars er dan waren werd dit lekkers door de pastoor zelf uitgedeeld. En blij en gelukkig gingen we daarna huiswaarts.

Hij was een bijzonder goeie, rustige en aardige man, deze pastoor van Tartwijk. De kapelaan trouwens ook. Ik ontmoette hem jaren later weer, toen hij als pastoor in de Reek en voorzitter van het schoolbestuur een gesprek met mij wilde hebben. Ik had gesolliciteerd op een vacature van onderwijzer aan de plaatselijke school en de eerste vraag die hij mij stelde was of ik vroeger in Zeeland misdienaar was geweest. Het baantje heb ik trouwens wel gekregen! Of het aan mijn misdienaarzijn heeft gelegen, ben ik nooit te weten gekomen.

In het klooster bij de zusters moesten ook altijd misdienaars zijn. Ik ben daar nooit geweest en heb ook nooit gesnapt hoe je daarvoor uitverkoren kon worden. Afijn, na twee jaar was voor mij het misdienaar spelen in de plaatselijke kerk toch voorbij, want ik ‘mocht’ naar de kostschool. Gelukkig kon ik daar dit werkje voortzetten en nog frequenter dan eerst; het aantal kerkbezoeken in de juvenaatskerk lag drastisch hoger dan in de parochiekerk, ik geloof wel zo’n 5 of 6 keer per DAG! Alle gelegenheid dus om me in dit baantje uit te leven, totdat broeder dirigent voor het koor nieuwe zangers nodig had en ontdekte dat ik kon zingen.

Daar stond ik dan als twaaljarig knaapje met in mijn handen een dikke, zware graduale, waaruit dagelijks gerepeteerd werd, om de zondagse gezongen hoogmis met onze heldere sopraanstemmetjes op te kunnen luisteren.

Maar dat is een heel ander verhaal…..