Liedjes
van vroeger
Het
zware recht van justitie
Een
macaber moordlied
Het
zware recht van justitie
Uit:
Er is een moord gebeurd; D. Wouters; Utrecht, Het Spectrum z.d. (ca.
1950)
Het
zware recht van justitie gedaan aan een koopmansvrouw, welke over het
vermoorden van haar dienstmaagd, die met haar man geboeleerd heeft, te
Hamburg is onthoofd de 30ste september 1821
Wijs:
Van den handel
De
jaloezie is een kwaal,
Die
de huwelijke principaal
Brengt
tot verdervenis,
Zo
het voor gewis
Tot
Hamburg is gebleken,
Aan
een rijken koopman en zijn vrouw,
Hoe
de jaloursheid hun bracht in de rouw,
Doordat
de man verleid,
Verliefd
op zijn dienstmeid,
Tot
hun verdriet en spijt.
De
vrouw bemerkte nu en dan,
De
gulle liefde van haar man,
Zij
dacht: Ik zal de daad
Wreken
vroeg of laat;
Kan
ik hun betrappen,
Ik
zal beletten hun minnebrand,
Ik
zal de dartelheid maken van kant.
Zo
stookt de duivel haar,
Door
de jaloursheid klaar,
Opdat
het al was klaar.
Op
ene morgen als de man
Was
opgestaan om uit te gaan,
Zij
volgt hem achternaar,
En
zij vond hem klaar,
In
de meid haar kamer.
Zij
opgetogen maakt haar even ras,
Weder
te bed tot hare man uit was.
O
tere, jonge meid,
Die
nog in het slapen zijt,
Het
is uw laatste tijd.
Zij
met een mes als een leeuwin
Komt
zij de meid haar kamer in,
Daar
zij haar heeft vermoord.
Het
is nog nooit gehoord,
Hoe
een vrouw kan wezen.
Zij
sleepte deze dochter wreed van zin,
Van
boven onvermoeid de kelder in,
Sneed
haar vlees, verwoed,
Van
het lichaam, wat gemoed,
Ziet
wat jaloersheid doet.
Bereidde
het vlees daarvan,
Om
's middags te eten voor haar man,
Dat
wel gebraden was.
Als
de man heel ras,
Kwam
om te souperen,
Hij
profiteerde van die droeve spijs.
Hij
sprak: Wel vrouw, hoe smaakt van deze rijs
Dat
vlees zo zoet en flauw.
Zij
zei: Dat staat voor jou,
Dat
was u heel getrouw.
Gij
hebt dat vlees zo teer bemind,
Als
't geen men in de wereld vindt,
Het
was u beter spijs.
Vrouw,
maakt het mij toch wijs,
Wat
is dat te zeggen?
Het
is het vlees van uw beste vrind,
Die
gij lang in het leven hebt bemind.
Kom,
wil ras met mij gaan,
Ik
zal u wijzen aan,
Hetgeen
ik heb gedaan.
Zij
brengt den man de kelder in:
Daar
ziet gij uw geile hartsvriendin.
Hij
riep: O, droevige meid,
Moest
gij in deze tijd
Zo
het leven derven,
Dat
in de staat van uw beste fleur,
O
wrede tijgerin, dees hard malheur,
Dat
en vergeet ik nooit,
't
Roept haastig naar uw dood,
Uw
fouten zijn te groot.
De
man ging spoedig na de wet.
De
vrouw die vluchtte op een zet.
Men
heeft haar geattrapeerd,
En
gearresteerd.
Zij
is in de banden,
Hetgeen
zij zal te verwachten zijn,
De
dood is 't einde van haar smert en pijn.
Ach,
mensen, u bedaart,
Vlucht
de jaloerse aard,
Eerdat
gij kwalijk vaart.
1821
|