


|
Zullen
we met een mop beginnen? Het gebeurde in de winter van 1944-’45,
de winter van de honger en de kou. Nederland boven de rivieren is
nog niet bevrijd. Van de Winterhulp, een pro-Duitse organisatie,
krijgt een vrouw een mud kolen cadeau. Als tegenprestatie moet zij
echter wel een foto van Hitler op de schoorsteenmantel plaatsen.
Uit angst de kolen weer kwijt te raken, doet de vrouw wat van haar
geëist wordt. Als die avond de buurvrouw aanschuift bij de warme
potkachel, en vraagt wie toch die man op die foto is, antwoordt de
vrouw: ‘Oh, dat is mijn nieuwe kolenboer.’
Zeker,
het is na zestig jaar geen echte dijenkletser meer, maar het geeft
nog steeds bijzonder goed weer hoe er zelfs onder die meest
erbarmelijke omstandigheden zo nu en dan toch een bevrijdende lach
kon klinken. In een moppenboekje van kort na de bevrijding lezen
we in de inleiding: ‘In de hongerwinter zijn weinig moppen
vernomen.’ Maar dit was er dus een. Alles was toen schaars, ook
de humor. Een van de oorzaken van die schaarste wordt in diezelfde
inleiding zo verklaard: ‘de afvoer van een groot deel van de
vroeger moppentappende gemeente.’ De joden dus. En in een ander
moppenboekje, getiteld De clandestiene glimlach, lees ik:
‘Misschien vinden onze kinderen er nog eens aardigheid in te
weten hoe wij in geestelijk opzicht probeerden het hoofd boven
water te houden.’ De anonieme moppentrommelaar vermeldt
vervolgens dat ook het tappen van moppen niet zonder gevaar was.
‘Er is mij een geval bekend van iemand die een jaar in de
gevangenis doorbracht, doordat de Sicherheitsdienst bij een
huiszoeking een papiertje vond met het volgende gedichtje erop.’
In dat gedichtje wordt het bezette Nederland vergeleken met een
‘kabinet’, een poepdoos. Het begint zo: Ons land is als dit
kabinet/ Eerst was het vrij, thans is ’t bezet. Voor wie erop
zit, geldt: Doch onder ’t zuchten dat wij horen/ Wordt ook een
schone hoop geboren. En het eindigde met: Hoe opgelucht zult gij u
voelen/ Als ge het vuil weer weg kunt spoelen.
Ik
heb er zeker ‘aardigheid’ in gevonden zulke moppenboekjes te
lezen. Ze werden me ter beschikking gesteld door lezers van het Brabants
Dagblad als bijdrage aan de serie in deze krant op maandag
over liedjes, spot en humor in en kort na de Tweede Wereldoorlog.
‘Het kabinet’ werd een tiental keren ingezonden, bijna net zo
vaak als klassieke liedteksten als ‘Op de hoek van de straat’
en ‘Aan de poort van Moskou’. Dat geeft aan hoe belangrijk
humor geweest moet zijn in tijden waarin het lachen je al snel
verging. En dus ook niet zonder gevaar was. Een lezeres schreef me
hoe ze in de oorlogsjaren spotliedjes verzamelde in een schriftje.
Toen haar ouders het vonden, werd het veiligheidshalve verbrand.
Een andere lezeres stuurde me een originele vouwprent waarop je op
de voorkant Hitler ziet staan. Je kunt die prent zo vouwen dat
Hitler letterlijk en figuurlijk een nieuwe ‘achterkant’
krijgt: hij zit op zijn hurken en produceert een drol in de vorm
van een hakenkruis. Ze schrijft: ‘In 1944 liep ik met deze prent
in onze winkel. Onze pa heeft hem afgepakt, en zo goed verborgen
dat we hem pas in 1992 vonden bij de boedelopruiming van ons
moeder.’ Door drie lezers werd een prent ingestuurd van vier
varkens, die je zo moet vouwen dat ‘Het vijfde varken’
zichtbaar wordt: het portret van bovengenoemde kolenboer.
De
maandagse serie in deze krant begon in september 2004, in de
aanloop naar de bevrijdingsdagen van Brabant, als een rubriek met
liedjes uit de oorlogsjaren, maar al snel begonnen de lezers ook
andere vormen van amusement in te sturen. Bijzonder was
bijvoorbeeld de verzameling moppen die J. Kragt al in 1941-’42
heeft getypt, en ook de zelfgemaakte Oranje-speldjes (de
Nederlandse leeuw, uitgezaagd uit een cent) die Emile van den
Assem ter beschikking stelde. Een andere vorm van huisvlijt was de
vervaardiging van peukendovers door een cent, een (vierkante)
stuiver, en een doormidden gezaagde halve cent aan elkaar te
solderen. Zo’n peukendover was dan een ‘zes-en-een-kwart’,
wat ook de bijnaam was van rijkscommissaris Seyss-Inquart. Seyss
was een van de meest bespotte figuren. Hij liep mank, en men zei
dat dat was gekomen door een ‘hakenkruis’ in zijn broek. In
Den Haag hadden ze al twee straten naar hem vernoemd: de Korte en
de Lange Poten. Judas Mankabenus was een van zijn vele spotnamen.
Ook over Anton Mussert deden veel moppen de ronde. Mussert was met
zijn tante getrouwd; op schuttingen verscheen de tekst: Al die van
rasverbetering houwen/ Die gaan met hun tante trouwen.
Actuele
oorlogshandelingen overal in Europa en Noord-Afrika werden vrijwel
onmiddellijk het onderwerp van liedjes en moppen. De vlucht van
Rudolf Hess naar Engeland was een enorme bron van leedvermaak. Na
zijn aankomst zou Hess aan Hitler geseind hebben: Plenty to eat,
and plenty to smoke/ Hou je gek, en kom ook. De naam Hess had
overigens een speciale betekenis: het was de afkorting van Hij
Evacueerde ’S nachts Stiekem. Het ‘verklaren’ van namen
blijkt zeer populair geweest te zijn, alsof het een soort
geheimtaal was. De naam Hitler betekende: Het Is Te Laat Engeland
Regeert. Edah: Engeland Doodt Adolf Hitler. Verkade: Vrede En Rust
Kent Alleen De Engelsman; maar als je het van achter naar voor
las: En Duitsland Alleen Kan Roven En Vermoorden.
Meteen
na de bevrijding, die ook een bevrijding is van de drukpers,
verschijnen ze: de strip- en moppenboekjes die in woord en beeld
de voorbije ellende verzamelen in de vorm van vreugde, of liever:
vrolijk en venijnig verzet. De gevorderde fiets, de in de muur of
onder de vloer verborgen radio, het clandestiene varken, het
inleveren van metalen, de noodkachel en de hooikist, de
onderduikers… Niet dat het meeviel, maar het is eindelijk
voorbij. Het gegniffel van de onderdrukte wordt nu de schaterlach
van de vrije mens. Want zelfs tijdens de hongerwinter, zo wil een
van de moppen, zag je veel rood-wit-blauw op straat: mensen rood
van woede, wit van de honger, en blauw van de kou. Nederland
lachte de ellende even weg in tekst en tekeningen. Eindelijk
konden aan het rijmpje over ‘Het kabinet’ twee regels worden
toegevoegd: En wat ons jaren heeft geplaagd/ Is toch ten slotte
weggevaagd.
|