Vroeger
werd bij feestjes in de familie bijna altijd gezongen. Ieder had
zijn eigen repertoire.
Mijn
Moeder Fien Govers van Dongen (1898-1985), een echte Tilburgse,
zong vaak het volgende lied dat zij, denk ik, nog van haar vader
(1851-1919) had geleerd.
Het
valt voor vele mensen
Zo
zwaar om mens te zijn.
Zij
trachten mens te wezen
Maar
zijn nog mens in schijn.
Ik
wil het u graag bekennen
Ik
wou ik was een dier
Dan
hoefde ik niet te zingen
Voor
anderen hun plezier.
Ik
wou dat ik er een paard was
Dan
was ik een edel dier.
Want
paarden die zijn edel
Dat
weet je allen hier.
Dan
liet ik me maar dresseren
Bij
Carré een maand of elf.
En
was ik dan goed uitgeleerd
Begon
ik voor mezelf.
Ik
wou dat ik er een koe was
Zo
vrolijk en zo blij.
Dan
liep ik steeds te grazen
In
die een of andere wei.
Kreeg
ik het mond en klauwzeer
Dan
was ik niet gezond.
Dan
liet ik me maar verkopen
Voor
dertig cent per pond.
Ik
wou dat ik er een bokkie was
Wat
zou dat heerlijk zijn.
Ik
ben er toch voor geboren
Om
bokkerig te zijn.
Als
pas geboren bokkie
Riep
ik gedurig bèè
Maar
later zou ik roepen
Van
je bokkie, bokkie bèè.
Ik
wou dat ik er een zebra was
Met
strepen zwart en wit.
Ik
vind het niet onaardig
Als
je vol met streken zit.
Als
zebra zou ik hebben
Voorwaar
een grote kans
Om
reclame te gaan maken
Voor
Zebra kachelglans.
Ik
wou dat ik er een hondje was
Zo
poezelig en klein.
Er
is niets aangenamer
Dan
poezelig te zijn.
Als
hondje was ik dan niet
In
strijd met het fatsoen.
Dan
deed ik op de straten
Wat
ik nu in huis moet doen.
Ik
wou dat ik er een vlooi was
Dan
had ik het lekker goed.
Dan
prikte ik de mensen
En
leefde van hun bloed.
Kon
ik mijn vrouwtje prikken
Had
ik plezier daarvan.
En
ik weet precies de plaatsen
Waar
ze’t niet verdragen kan.
Ik
wou dat ik er een olifant was
Van
grote kwaliteit.
Met
zo’n hele lange slurf
En
dan slurpte ik altijd.
Met
zo’n hele grote poten
Daar
kon ik dan goed mee gaan.
En
dan ging ik op die meisjes
D’r
eksterogen staan.
Ik
wou dat ik er een kip was
Zo
mollig en zo rond.
Dan
deed ik niks dan kakelen
Vanaf
de morgenstond.
Verveelde
ik mezelve
Dan
legde ik maar een ei.
Want
door een beetje kakelen
Is
gauw een dag voorbij.
Ik
wou dat ik er een ooievaar was
Dan
was ik voorwaar een pracht.
Ik
zou het wel willen wezen
Die
in Den Haag een prinsesje bracht.
Mocht
ik een prinsje brengen
O
jee, wat een plezier.
Dan
liet ik me maar bekronen
Voor
hofleverancier.
Ik
wou dat ik er een zwijn was
Al
klinkt het al wat goor.
Dan
had ik voor al die dingen
De
meeste aanleg voor.
Als
zwijn werd ik bemind o ja
Bij
groten en bij klein.
Want
groten en ook kleinen
Ze
houden het meest van zwijnerij.
Ik
wou dat ik er een ezel was
Ija
zo zegde ik dan.
Ija
dat is het enige wat een ezel zeggen kan.
Vroeg
een meisje mij om te trouwen
Dan
zei ik inee heel fijn.
Want
als ik ija zou zeggen
Zou
ik de grootste ezel zijn.
Nu
weet je dames heren
Precies
al wat ik wens.
Maar
ik ben nu eenmaal geboren
In
de gedaante van een mens.
Maar
om als dier te leven
Die
kunst die is zo klein.
Want
de grootste kunst op aarde
Die
is om mens te zijn.
|