INHOUD LEED
INHOUD NAAR DEN BOSCH
HOME
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
INTERVIEWS
SPECIAAL

Over de Sint-Jan, zie ook de fotopagina's van Tony Zeeuwe

NAAR DEN BOSCH TOE - REACTIES
Inzendingen: leed@brabantsdagblad.nl

Ed Schilders (Enschot)

Waarom ik niet naar Den Bosch liep

Meestal sliepen we rotsvast, neef Hans en ik, in het tweepersoonsbed op de zolder van mijn oma’s huis langs de Bosscheweg in Enschot. De ‘Oude Bosscheweg’ zoals die genoemd werd, nog voor de aanleg van de snelweg naar Tilburg. Tweebaans, nog zonder ventweg, slecht verlicht, en met aan beide kanten dikke eiken, die volgens mijn opa door Napoleon zelf waren geplant. Zo begrepen wij dat althans. Die Napoleon had het er maar druk mee gehad. Omdat neef Hans er was, weet ik dat het paasvakantie moet zijn geweest.

Die nacht van zaterdag op zondag had het gestormd. We hadden de vensterluiken horen klepperen, en diep in de nacht hadden we stemmen gehoord vanaf de straat. Toen we dat vertelden tijdens het ontbijt, wist mijn oom, die bij mijn oma inwoonde, wat dat geweest was: de Zwarte Ruiter.

Die oom fantaseerde wel vaker. Zo vroeg hij ons steevast bij het begin van elke vakantie of we zin hadden om een keer ’s nachts mee te gaan naar het Galgeven in Oisterwijk. Rond middernacht had je dik kans dat je daar dan een paar echte spoken tegenkwam, geesten van verdronken mensen. Ze zweefden over het water of hingen in de bomen. Of dat geen leuk uitje was voor ons, ferme jongens. We zijn nooit op zijn aanbod ingegaan. De legendarische bandiet die de Zwarte Ruiter werd genoemd, zal toen al lang niet meer actief geweest zijn. Wij kenden zijn verhaal toen niet, en ik nam het beeld heel letterlijk: een boef die, geheel gekleed in het zwart, ongetwijfeld op een zwart paard, de Brabantse wegen onveilig maakte. Het maakte indruk.

Het werd een mooie zondag. ’s Middags werden de stoelen voor de deur gezet en mochten wij ons vermaken met het opschrijven van de ‘nummerborden’ van de passerende auto’s. Soms hadden we er wel vijftig per uur. Dommer vermaak om de zondagmiddag op katholieke wijze door te brengen, is er nooit uitgevonden. Die middag waren er onder de eiken van Napoleon echter opvallend veel wandelaars in de richting van Tilburg; dat zorgde voor afwisseling. Veelal in groepjes, soms zingend. Ze werden gegroet, zelfs door oom. Het werd ons, ferme jongens, duidelijk gemaakt dat ze uit Den Bosch kwamen, en wat ‘dauwtrappen’ was. Het was de eerste zondag van de meimaand. We begrepen dat we ’s nachts, toen ze op de heenweg waren, hun stemmen hadden gehoord. Geen bandiet had de rust verstoord, maar onvervalste Tilburgse en Enschotse vroomheid.

Overmorgen is het weer zover. Nog steeds wordt er naar Den Bosch gelopen langs ’s Heeren wegen door Brabant, maar de meeste pelgrimages naar de Sint-Jan gaan tegenwoordig toch met auto’s in plaats van erwten in de klompen. En er is geen kind meer dat de nummerborden op een blocnootje schrijft. Zelf heb ik het nooit volbracht, zelfs niet alleen de heenweg. Ik ga zondag gewoon naar de Hasseltse kapel. Kilometer of twee. Op de fiets. Achteraf denk ik ook te weten waarom ik nooit een pelgrim of een dauwtrapper ben geweest.

Het was op die eerste zondagavond in mei, lang geleden. Tijdens het avondeten probeerde neef Hans een loopje te nemen met onze fantasierijke oom: ‘Dan ging die Zwarte Ruiter vannacht zeker ook naar de kerk in Den Bosch?’

Oom dacht even na, en zei toen: ‘Hebben jullie geen zin om volgende week met me mee te lopen naar Den Bosch?’

Een stuk aantrekkelijker dan nummerborden opschrijven, maar het aanbod overviel ons. Was dat niet erg ver? En in de stilte die viel, zei oom, terwijl hij een stuk oude kaas afbrak: ‘Lopen we meteen even langs het Galgeven.’