Waarom
ik niet naar Den Bosch liep
Meestal
sliepen we rotsvast, neef Hans en ik, in het tweepersoonsbed op de
zolder van mijn oma’s huis langs de Bosscheweg in Enschot. De ‘Oude
Bosscheweg’ zoals die genoemd werd, nog voor de aanleg van de
snelweg naar Tilburg. Tweebaans, nog zonder ventweg, slecht
verlicht, en met aan beide kanten dikke eiken, die volgens mijn opa
door Napoleon zelf waren geplant. Zo begrepen wij dat althans. Die
Napoleon had het er maar druk mee gehad. Omdat neef Hans er was,
weet ik dat het paasvakantie moet zijn geweest.
Die
nacht van zaterdag op zondag had het gestormd. We hadden de
vensterluiken horen klepperen, en diep in de nacht hadden we stemmen
gehoord vanaf de straat. Toen we dat vertelden tijdens het ontbijt,
wist mijn oom, die bij mijn oma inwoonde, wat dat geweest was: de
Zwarte Ruiter.
Die
oom fantaseerde wel vaker. Zo vroeg hij ons steevast bij het begin
van elke vakantie of we zin hadden om een keer ’s nachts mee te
gaan naar het Galgeven in Oisterwijk. Rond middernacht had je dik
kans dat je daar dan een paar echte spoken tegenkwam, geesten van
verdronken mensen. Ze zweefden over het water of hingen in de bomen.
Of dat geen leuk uitje was voor ons, ferme jongens. We zijn nooit op
zijn aanbod ingegaan. De legendarische bandiet die de Zwarte Ruiter
werd genoemd, zal toen al lang niet meer actief geweest zijn. Wij
kenden zijn verhaal toen niet, en ik nam het beeld heel letterlijk:
een boef die, geheel gekleed in het zwart, ongetwijfeld op een zwart
paard, de Brabantse wegen onveilig maakte. Het maakte indruk.
Het
werd een mooie zondag. ’s Middags werden de stoelen voor de deur
gezet en mochten wij ons vermaken met het opschrijven van de ‘nummerborden’
van de passerende auto’s. Soms hadden we er wel vijftig per uur.
Dommer vermaak om de zondagmiddag op katholieke wijze door te
brengen, is er nooit uitgevonden. Die middag waren er onder de eiken
van Napoleon echter opvallend veel wandelaars in de richting van
Tilburg; dat zorgde voor afwisseling. Veelal in groepjes, soms
zingend. Ze werden gegroet, zelfs door oom. Het werd ons, ferme
jongens, duidelijk gemaakt dat ze uit Den Bosch kwamen, en wat ‘dauwtrappen’
was. Het was de eerste zondag van de meimaand. We begrepen dat we
’s nachts, toen ze op de heenweg waren, hun stemmen hadden
gehoord. Geen bandiet had de rust verstoord, maar onvervalste
Tilburgse en Enschotse vroomheid.
Overmorgen
is het weer zover. Nog steeds wordt er naar Den Bosch gelopen langs
’s Heeren wegen door Brabant, maar de meeste pelgrimages naar de
Sint-Jan gaan tegenwoordig toch met auto’s in plaats van erwten in
de klompen. En er is geen kind meer dat de nummerborden op een
blocnootje schrijft. Zelf heb ik het nooit volbracht, zelfs niet
alleen de heenweg. Ik ga zondag gewoon naar de Hasseltse kapel.
Kilometer of twee. Op de fiets. Achteraf denk ik ook te weten waarom
ik nooit een pelgrim of een dauwtrapper ben geweest.
Het
was op die eerste zondagavond in mei, lang geleden. Tijdens het
avondeten probeerde neef Hans een loopje te nemen met onze
fantasierijke oom: ‘Dan ging die Zwarte Ruiter vannacht zeker ook
naar de kerk in Den Bosch?’
Oom
dacht even na, en zei toen: ‘Hebben jullie geen zin om volgende
week met me mee te lopen naar Den Bosch?’
Een
stuk aantrekkelijker dan nummerborden opschrijven, maar het aanbod
overviel ons. Was dat niet erg ver? En in de stilte die viel, zei
oom, terwijl hij een stuk oude kaas afbrak: ‘Lopen we meteen even
langs het Galgeven.’
|