De
Bossche verkenners spekten hun clubkas door wervende teksten in de
buurt van de Sint Jan: "kom bij de verkenners uw brood
opeten". Ze hadden vlak bij de St. Jan een
onderkomen op de eerste verdieping van een oud pand. Via een
smalle wenteltrap moesten we omhoog. Ik vond het vreemd dat ze
midden in de stad zaten, maar er waren Zee-verkenners,
misschien bestonden er ook wel Stads-verkenners.
Iedereen
was er welkom en het was er altijd een drukte van belang. Veel
mensen brachten dus hun eigen brood mee.
We
werden getrakteerd op een flesje Chocomel, de enige echte, en dan
kon de terugtocht beginnen.
In
mijn herinnering stond de zon dan altijd hoog aan de hemel.
Smorend heet, stoffig, vermoeid en dorstig liepen we langs de
rijksweg terug naar Nuland.
Waarom,
vraag ik me nu nog af, hebben we nooit eens gekeken of er een
mooiere route te bedenken viel. Bij de benzinepomp in Rosmalen
laafden we ons aan de kraan en dan de laatste etappe terug naar
de kloostertuin.
Boterhammetje
eten, inpakken en weer op de fiets naar huis. Gereinigd van alle
jeugdzonden, een grote aflaat verdiend, en bovenal uitkijkend naar
een weekend waarin we echt schik konden hebben met
bloedstollende spannende avondspelen in donkere bossen. Zoals
de Geest van de kromme mulder van de molen van Gassel; maar daarover
later wellicht meer.
|