INHOUD SCHELLEKENS
HOME
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
INTERVIEWS

 

Jan Schellekens

Herinneringen uit de Hoogvensestraat


Paoter Bavelulleke

 

Als je bijgaande foto bekijkt dan zie je meteen waarom ze mij nog wel eens zo noemden.

Een foto van de St. Joseph troep. Een nieuw opgerichte verkenners groep.

Voor onze ‘klasse’. Want de bestaande groep, de ‘Miguel Pro’, daar mochten wij niet bij.

Nee, dat was niet voor het plebs.

Op deze foto zie je mij staan, als enige met een fondsbrilleke. Het fonds brilleke.

Het brilleke waar ik mijn ouders tot een bepaalde hoogte zeer dankbaar voor was omdat zij

op tijd hadden ingezien hoe belangrijk het was.Want de meesten van ons waren behoorlijk kippig.

Ik heb altijd gedacht dat we daarom stokken droegen. Om te zorgen dat we nergens over struikelden.

Nou, ik had er beslist geen nodig. Hoeden hadden wij nog niet, het was immers net na de oorlog.

1946, kun je nagaan. Een man, Toon Melis, had er een omdat hij een oudere broer had die voor

de oorlog al bij de verkenners was. Trouwens, wij noemden ons zelf ‘padvinders’.

Die van de Miguel Pro dat waren ‘scouts’. What's in a name.

Aalmoezenier Soons, Hopman van Berkel en Vaandrig Koenen

.

Dat waren de drie leiders die voor een behoorlijk deel van onze opvoeding zorg hebben gedragen.

En dan praat ik niet over het leggen van allerlei ingewikkelde knopen in dik touw, over het bouwen van allerlei staketsels of het zingen van liederen. Nee, ook een aantal sociale vaardigheden

werd ons aangeleerd waarvan je later wel eens dacht, ‘kijk, dat herinner ik me nog uit die tijd’.

En in dezelfde bossen waar we coiboike gingen spelen gingen we ook ‘op weekend’. We moesten dan van houten palen een keuken in elkaar ‘sjorren’, compleet met aanrecht, kookvuur, afwastafel en afvalkuil.

Ook moest er dan een uitkijktoren gesjord worden van behoorlijke afmetingen.

Vele jaren later als wij als zendamateurs de jaarlijkse velddagen hadden, sjorden wij diezelfde torens om onze antennes op te plaatsen. Dat gebeurt nu nog.

Voor de duidelijkheid: velddagen ('fielddays') wil zeggen: het maken van radioverbindingen over de hele wereld geheel op eigen kracht met eigen stroomvoorzieningen, etc.

Terug naar de tijd van de verkennerij. Jaarlijks hadden we een kamp op het terrein achter huize Assisie. Dan werden de grote dubbeldeks tenten opgezet, moesten wij weer onze keuken maken en latrine`s graven.

En dankzij de inventiviteit van de leiders werden wij de hele week beziggehouden met allerlei spellen, spoorzoeken en excursies.

En aan het eind van de week de troep opruimen en terug naar de stad tot verdriet van de buurtbewoners. Die hadden hun weekje rust achter de rug.

 

Mijn oom, ome Kees die twee deuren verderop woonde, was een fervent filmliefhebber. Ik bedoel dan het afspelen daarvan.

Hij had enkele volwassen filmprojectoren waar hij volwassen films mee vertoonde.

De film van die tijd was uiterst brandbaar. Bijna als kruit. En Harry en Jan, mijn neven dus, konden van tijd tot tijd wel wat stukken achterover drukken. Als je die in stukjes knipte en in een luciferdoosje deed dan had je een prachtige rookbom. Aansteken, uitblazen, naar de bestemde plek gooien. Ook brievenbussen waren een geliefd doel. Alleen liep je het risico dat zo`n ding weer spontaan ontbrandde. Na dit eenmaal meegemaakt te hebben, gelukkig met alleen wat schroeiplekken, waren brievenbussen taboe. Want de keer dat we het hadden geflikt bij de bewaarschool waar de militaire intendance gelegerd was, had een flink pak rammel opgeleverd.

En dan raketten maken. Als Werner Von Braunn dat geweten had.

Een paar lange stroken film, gerold in een flinke laag kranten papier, benaderden de gevreesde V1 vrij aardig.

Aangestoken had zo`n ding het effect van een echte raket, alleen wist je niet waar dat rotding heenging.

Dan zijn er nog de ‘witte muizen’. Van tante Sjaan, de vrouw van ome Kees, mochten de jongens witte muizen houden. Een stuk of vier. Alle vier van dezelfde kunne. Dachten ze. ‘Let er op’, had de verkoper gezegd, ‘sluit ze goed op want die rotdingen kruipen overal door’.

In een oud aquarium met een plank erop. Daar kunnen ze nooit uit. Dachten ze.

Omdat mijn neven het mochten, mocht ik het ook. Twee, had mijn vader gezegd, en niet meer. Goed pa.

Maar na een week moest ik op het matje komen. ‘Ík had toch gezegd twee en niet meer’, zei mijn vader.

‘Nou en, pa?’

‘Ga boven maar eens kijken dan’.

Boven gekomen schrok ik met te pletter. Het krioelde er van de muizen in drie verschillende kleuren. Zwart, wit en grijs. Want uit die aquarium en die doos waar ze niet uit konden… Maanden heeft het geduurd voor al die rotdingen gevangen waren.