INHOUD SCHELLEKENS
HOME
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
INTERVIEWS

 

Jan Schellekens

Herinneringen uit de Hoogvensestraat

Quarantaine, Mariahulde en het ‘spulketierke’

Toen wist ik nog niet wat dat moeilijke woord betekende. Ik wist alleen dat ik zes hele weken niet naar school hoefde. Roodvonk was de oorzaak Roodvonk is een infectieziekte.

En ik had die. Je hele lichaam vol rode vlekjes. En na een week gingen die wel weg maar dan begon je helemaal te vervellen. Voor de zekerheid mocht je dan zes weken niet of zo min mogelijk met andere mensen in aanraking komen. In ‘quarantaine’ dus.

Maar hoe los je dat als ouder op als je hiermee geconfronteerd wordt. Je kunt je kind niet zes weken boven op zijn slaapkamer opsluiten, zeker niet als je met meerderen op een kamer moet slapen. Welnu, onze huizen leenden zich uitstekend voor deze situatie.

Wij hadden ‘kaomer en swiet’ zoals wij dat noemden. Schuifdeuren dus tussen huiskamer en voorkamer.

Bed naar beneden, schuifdeuren dicht, ruitje eruit als doorgeefluikje en daar zat je dan. Het woord asielzoeker was toen nog niet bekend maar later begreep ik hoe die zich moeten voelen. Contact met je vriendjes, niet dus. Hoewel, inventief als je als kwajongen bent is daar altijd wel iets op te vinden. In onze huizen zaten, en zitten hier en daar nog steeds, glas-in-loodruitjes aan de voorkant en het was niet zo moeilijk om daar per ongeluk zo`n klein ruitje uit te stoten. En daardoor werden dan, helemaal tegen de regels in natuurlijk, briefjes, snoep en allerlei andere gegevens uitgewisseld.

Ik bleef natuurlijk niet verschoond van het maken van huiswerk en bij dat huiswerk was ook het leren van Marialiedjes. Want rond de tijd dat ik ‘vrij kwam’ was de tijd aangebroken van de Mariahulde op den Heuvel. En als Heuvelse school waren wij de pineut. Zo voelden wij dat toen nog niet maar in feite was het wel zo. Dan werden er tegen de voorgevel van de St. Josephkerk, in onze ogen, hoge tribunes gebouwd waar wij op moesten staan om te zingen.

Ik zat toen in de derde klas van de Andreasschool bij meester Koot. Er was ook nog een meester Koks of Kox in de vierde klas. Een moderne school dus, meesters op een fraterschool.Trouwens onbegrijpelijk dat je al de namen van deze jongens nog kent.

Weken van tevoren moesten wij op school oefenen en de fraters hadden daar ook een eigen Mariahulde aan vastgekoppeld. Dat gebeurde op de speelplaats van onze school waar we dan allerlei ingewikkelde figuren moesten lopen voorafgegaan door een of twee tamboers. En dat gebeurde na schooltijd. Moet je nu eens om komen.

Enkele dagen voor de grote dag gingen we oefenen op de tribunes op de Heuvel. Gewoon nog in burger. Want op de grote dag kregen wij lange rokken aan, een soort kazuifels.

Al vroeg moesten we dan present zijn om nog maar even alles door te nemen want de fraters waren net zo zenuwachtig als wij.

In processie gingen we dan naar het Heuvelplein waar enorm veel mensen waren samengestroomd om mee te zingen en te bidden. Heel plechtig namen wij dan onze plaatsen in en er wachtten ons dan enkele uurtjes doodstil staan op een plank waar je net met je voeten op paste. Over het weer hadden we in die tijd nooit te klagen want toen was het in de zomer ook altijd echt zomer. Hoeveel kinderen op zo`n dag ‘flauw vielen’ weet ik niet meer. Want uren in de brandende zon en dan tegen een hoge gevel, daar kon een volwassene nog niet tegen.

We zullen maar aannemen dat we al het goede wat we in ons verdere leven hebben meegemaakt, hiermee verdiend hebben.

Op de foto staat klas 3 tegen de hoge schansmuur van de tuin van de fraters.

Deze tuin stond vol met perenbomen waar wij officieel niet bij mochten komen. Deze peren werden dan tegen dat ze rijp waren naar de zolder boven de school gebracht zodat wij er eigenlijk ook niet bij konden. En eens om de zoveel tijd, ik weet niet meer bij welke gelegenheden, mochten wij in de rij gaan staan en dan kregen wij allemaal een peer. En ik verzeker U dat het niet mee valt om met een mond vol peer, die wij onmogelijk konden hebben, ‘dank U wel ’ te zeggen. Maar waarschijnlijk hebben de fraters dat wel geweten.

Dat gebeurde dan meestal op van die hete dagen die er veel waren, want zoals ik al zei, zomer was toen echt zomer. Als er in die tijd al televisie was geweest zou ik best weerman hebben willen zijn want het was niet moeilijk om de mensen tevreden te houden.

Dan mochten wij drinken. Buiten onder het afdak was een grote granieten wasbak met een koperen kraan erboven. Tegenwoordig zouden we dat een fonteintje noemen. Deze kraan was altijd afgesloten behalve op momenten dat wij mochten drinken. Wij moesten dan voor de pisbakken in de rij staan. Die stonden ernaast en een andere naam is hier niet voor te bedenken. Gewoon een goot met door dikke leien platen afgescheiden van elkaar. Tegenwoordig noemen we dat ‘schaamschotten’. Geen doorspoeling, want het water was altijd afgesloten. Kunt U zich het luchtje voorstellen bij die hitte.

En dat gebeurde dan altijd tijdens het ‘spulketierke’.