INHOUD RELIEKEN
HOME
AUTEURS
TEKSTEN
SPECIAAL
BRABANTS
INTERVIEWS

 


Relieken

Reliekententoonstelling 't Heike (Tilburg) - ingeleid door Paul Spapens

Toen eind januari 1999 de stoffelijke resten van Theresia van Lisieux voor een paar dagen naar de Heuvelse kerk kwamen, zag ik hoe verschillende gelovigen voorwerpen zoals zakdoeken en zelfs een kammetje tegen de reliekschrijn drukten. Vanaf dat moment was de persoon die deze handeling had uitgevoerd in het bezit van een relikwie van het Klèèn Treesje.

De katholieke kerk kent namelijk vier soorten relikwieën. Als eerste de volledige stoffelijke resten van een heilige. Het mag ten tweede ook een stukske zijn, een vingerkootje bijvoorbeeld of een haar. De derde categorie wordt gevormd door voorwerpen die door een heilige zijn aangeraakt. Tot slot is een relikwie een voorwerp dat in aanraking is geweest met een relikwieschrijn.

De relikwieverering is een zeer oud gebruik. Met het Edict van Milaan in het jaar 310 is het kerkelijk goedgekeurd. De kerkleraren formuleerden dat als volgt: ‘Wij vereren de relikwieën van de martelaren om Hem, voor wie zij gemarteld zijn, te aanbidden.’ De verering van relikwieën heeft in de loop der geschiedenis een aantal stimulansen gekend.

De eerste was halverwege de vierde eeuw toen de Heilige Helena het kruis van Christus zou hebben gevonden. Dit verhaal is gebaseerd op pure verzinsels. In 496 liet een paus het zelfs op de kerkelijke index plaatsen. Niet dat iemand zich daar aan stoorde. Een paar eeuwen later waren zoveel stukskes van het Heilig Kruis over Europa verspreid dat er met gemak tien kruisen van konden worden samengesteld.

De verovering van Jeruzalem door de Kruisvaarders gaf opnieuw een stimulans. Eenmaal aan de macht in die gebieden waar de verhalen van het Oude en het Nieuwe Testament zich hadden afgespeeld, wilden de Kruisvaarders alles hebben wat daaraan herinnerde. Dat liep uit op een uiterst dubieuze handel. Een melktandje van Jezus, de trouwring van Anna, flesjes met zand waarover de apostelen hadden gelopen gingen grif van de hand. Op vijf plaatsen in Europa kon de navelsteng van Jezus worden vereerd. Minstens vier steden verheugden zich in Zijn voorhuid. Nog in 1862 verdedigde een priester zeer fel de echtheid van de voorhuid die in Charroux nabij Poitiers werd bewaard. De ijverige geestelijke had de reactie van zijn kudde niet voorzien. Er ontstond een enorme discussie. Men realiseerde zich plotsklaps dat zo’n mannelijk relikwie niet thuishoorde in een kostschool voor meisjes van de Ursulinnen.

De bisschop van Poitiers maakte dankbaar gebruik van de ophef door de relikwie over te laten brengen naar zijn paleis. Waar hij ze toedekte met de mantel der liefde. Dat zelfde lot was in de negentiende eeuw duizenden andere zogenaamde relikwieën beschoren. Het verbrande stuk vlees van de heilige Laurentius, de acht centimeter lange tand van de reus Christoffel, de flesjes met het zweet van Christus verdwenen naar de zolders van de kerken.

De wildgroei van dit soort dubieuze souvenirs kreeg opnieuw een stimulans door de opkomst van de bedevaartplaatsen. Jeruzalem, Bethlehem, Rome en Constantinopel werden de nieuwe centra voor de eredienst. Naar deze steden werden onnoemelijk veel relikwieën gebracht en daar vereerd. Een vloed van mirakels daalde neer over een onafzienbare rij pelgrims. De komst van de pelgrims was voor de bedevaartplaatsen van een zeer groot economisch belang. Wanneer je kijkt naar de hedendaagse nering in Kevelaer en Scherpenheuvel of de snoepkraampjes bij de Hasseltse kapel in de meimaand, dan hoeft deze bewering geen toelichting meer. Een klooster of parochie in het bezit van een populaire heilige kon gewoon goede zaken doen. Van daar dat relikwieën veel geld waard waren. Het lijk van de Heilige Aloysius van Gonzaga was dan ook nog niet koud of de relikwiejagers stortten er zich letterlijk op met messen en scharen. De eerste dag na zijn overlijden op 21 juni 1591 verdwenen een groot deel van zijn haar, al zijn nagels en alvast een vinger. Goed lopende relikwieën werden uitgeleend aan kerkelijke instellingen die krap bij kas zaten. Na een paar jaar was de parochiekas weer goed gevuld, kon het dak van de kerk worden gerepareerd en ging het relikwie terug naar de rechtmatige eigenaar.

Let wel, dames en heren, wat ik tot op heden over relikwieën heb verteld, betreft louter excessen. Dat zal wel duidelijk zijn. Naast deze tot de verbeelding sprekende vormen van oplichterij, zijn er ook talloze échte relikwieën.

Daarvan wil ik tot slot van deze korte inleiding nog een paar actuele voorbeelden hier uit ons eigen Tilburg geven.

In het Fraterhuis aan de Gasthuisring ligt frater Andreas van den Boer begraven. De kans is groot dat hij binnen afzienbare tijd zalig wordt verklaard. Wanneer u zich vervoegt bij de receptie krijgt u gratis en voor niets een devotieprentje van frater Andreas. Aan de onderzijde van dit prentje is een sticker geplakt met het opschrift: ‘Stof door hem gedragen.’ Onder dit stickertje zit een heel klein stukje van zijn borstrok. We hebben hier dus te maken met een officieel relikwie.

Het is echt heel bijzonder dat in de Moderne Industriestad anno 2001 nog een tweede officieel relikwie verkrijgbaar is. Vraag er eens naar bij de kastelein van Café Peerke Donders bij het geboortehuis van deze zalige in Tilburg-Noord. De kastelein verstrekt dan dit dichtgevouwen stuk papier. Voorzien van een officieel zegel. Er zit een stukje in van de doodskist van Peerke Donders. Ook in dit geval is dus sprake van een officieel relikwie.

Een typisch detail is dat zowel het prentje van frater Andreas als het stukske van de doodskist van Peerke voor niets verkrijgbaar zijn. De traditie wil dat een relikwie geen geld mag kosten. Dat relikwieën soms wel dik betaald moet worden, heeft te maken met het omhulsel, de reliekschrijn of de reliekhouder.

Tot slot nog een curieus voorbeeld van een relikwie. Een paar jaar geleden bezochten mijn vrouw en ik in Frankrijk de geboorteplaats van de Heilige Vincent à Paulo. Hij leefde van 1581 tot 1660. Zijn bedevaartsoordje lijkt wel wat op dat van Peerke Donders. Er staat een kapel. Zijn geboortehuisje is bewaard gebleven en nonnekes runnen een winkeltje van devotionalia. Ik kocht het een en ander en vroeg honderduit over de klandizie van de nonnekes, over hun leven, over Vincent à Paulo. Toen we weer in onze auto wilden stappen, kwam een van de nonnekes naar ons toe gerend. Ze waren gecharmeerd van onze belangstelling. Daarom stopte ze met een eikel in de hand. Ze wees naar een grote eik die staat voor het boerderijtje waarin Vincent het levenslicht zag. ‘Wel’, zei het nonneke, ‘Vincent heeft ooit in die boom gespeeld. Hutten gebouwd. Vogeltjes uitgehaald. Daarmee is zijn heiligheid overgegaan op de boom en op de voortbrengselen van deze boom.’

En zo ben ik in het bezit geraakt van een heilige eikel.

 

Naar begin van de pagina