INHOUD RELIEKEN
HOME
AUTEURS
TEKSTEN
SPECIAAL
BRABANTS
INTERVIEWS

Deze tekst werd geschreven voor en gepubliceerd in het tijdschrift Doodgewoon bij gelegenheid van de reliekenten- toonstelling in het Catharijne convent in Utrecht en in de Grote Kerk in Amsterdam.


Relieken

Uit de schatkamers van de dood

Ed Schilders

 

Op 2 augustus 1988 stapte Xokonoshtletl op de luchthaven van Wenen uit het vliegtuig. Hij gaat gekleed in een imponerend traditioneel gewaad van de Azteken. Tegen de Oostenrijkse douane zegt hij: 'Ik kom de gevederde hoofdtooi van Montezuma halen.' Die hoofdtooi is via veroveraar Cortez en keizer Karel V eeuwen geleden in het Weens Museum terechtgekomen. Daar hoort zij niet, vindt Xokonoshtletl namens alle nog levende Azteken.

April 1986. De paters capucijnen van de basiliek van Collemagio krijgen het verlossende telefoontje. Het gebeente van paus Celestinus V is teruggevonden. Enige dagen eerder is het ontvreemd uit de basiliek, nu is het aangetroffen op een kerkhof, vijftig kilometer verderop. In de Middeleeuwen zou men 'Wonder!' geroepen hebben, tegenwoordig weten we dat het gebeente die vijftig kilometer niet zelf heeft afgelegd. Tegenwoordig roepen dieven van relieken 'Losgeld', zoals een paar maanden eerder, toen rovers uit de graftombe van Juan Péron in Buenos Aires diens handen, zijn generaalspet en zijn sabel ontvreemdden Losprijs: acht miljoen gulden.

Eén jaar later. 'Archeologen ontdekken resten Boeddha', zegt een krantenkop. In een grot nabij Peking zijn twee kleine korreltjes ontdekt die tot de verbrande resten van Boeddha's lichaam behoren. De reliekhouder zou er, volgens het opschrift, drie bevat hebben. Het derde korreltje is waarschijnlijk gestolen.

De reliekcultuur is van alle tijden en van alle beschavingen. De functies van relieken, of relikwieën, kan verschillen, maar één behoefte lijkt universeel te zijn: de concrete tastbaarheid van de herinnering. Tegenwoordig zijn het vooral de grote internationale veilinghuizen die daar goede zaken mee doen. De rode schoentjes van Judy Garland, de badkuip van John Lennon, de revolver waarmee Jack Ruby Lee Harvey Oswald vermoordde, de brillen van Elton John, dat alles 'doet' recordbedragen bij Christie's en Sotheby's. Alleen de veiling van het jasje van Neerlands legendarische bokser Bennie Bril werd 'een flop'.

De tastbaarheid van de herinnering zal ook het eerste motief geweest zijn waarop de christelijke reliekcultuur zich baseerde. De oudste christelijke relieken bestaan uit de lichaamsresten van de eerste martelaren die in Rome vervolgd werden en de dood vonden. Wie voor zijn geloof sterft, verdient het herinnerd te worden, uit respect en als voorbeeld. Deze enkelvoudige functie is in de loop der eeuwen uitgegroeid tot een complex geheel van rituelen, volksgeloof, en niet-religieuze belangen.

Die complexiteit heeft alles te maken met de veranderende invulling van het begrip 'heiligheid'. Waren de martelaren van de christenvervolgingen vrijwel per definitie heilig, in later eeuwen krijgt 'heiligheid' diverse invullingen. Sommigen werden heilig verklaard omdat zij wonderen verrichtten, bijvoorbeeld genezingen, anderen wegens hun inzet voor de verspreiding van het christendom. Mystieke relaties met God of Maria, een zuiver ascetisch leven, het stichten van kloosterorden: steeds meer wegen begonnen te leiden naar de heiligheid en daarmee naar de hemel. Altijd blijft de voorbeeldfunctie intact, maar in de praktijk van het dagelijks geloof nemen specifieke functies een steeds belangrijkere plaats in: heiligheid wordt praktisch toepasbaar. Er komen heiligen die bescherming bieden tegen dood en ziekte; andere roept men aan ter voorkoming van gevaren als hongersnood, sterfte van het vee, en dreigende oorlogen; weer andere heiligen worden door de gelovigen vooral beschouwd als bemiddelaars bij God. Relieken van dergelijke heiligen worden voor de gemeenschap een kostbaar bezit: de herinnering krijgt een praktische, nuttige functie in de harde werkelijkheid.

De heiligverklaring wordt in de katholieke godsdienst ook wel genoemd een 'verheffing tot de eer der altaren'. Daarin klinkt nog steeds de rituele praktijk door van de vervolgde christenen in het oude Rome. Zij begroeven de martelaren, hun heiligen, in de catacomben, waar zij bijeenkwamen voor de riten waaruit later het heilig misoffer is voortgekomen. De heilige mis werd in oervorm dus opgedragen op het graf van de heiligen, en dat is in feite nog steeds zo. Iedere katholieke kerk heeft een altaarsteen waarin een relikwie van een of meer heiligen is ingemetseld. Altijd betreft het minuscule deeltjes, bijvoorbeeld een snipper bot, maar de omvang van de relikwie doet eigenlijk niet ter zake. 'Heiligheid' is niet stoffelijk, het is een staat van genade, reden waarom heiligen afgebeeld worden met een aureool. Het is een goddelijke, innerlijke kracht die uitstraalt en die niet afneemt als hij wordt opgedeeld. Of, zoals de geleerde Theodoretus het schreef: 'Als het lichaam wordt opgedeeld, dan blijft de gratie onverdeeld.'

Stellen we ons dat voor in praktische zin. Een middeleeuwse gemeenschap heeft het geluk in zijn kerk het lichaam te herbergen van een heilige aan wiens graftombe vele wonderbaarlijke genezingen geschieden. Zou het dan niet wenselijk zijn dat heilige lichaam op te delen en die delen, hoe miniem ook, ook in andere kerken een plaats te geven?

Zo ontstaat in de Middeleeuwen een levendige (ruil)handel in relieken en ontstaan de reliekaltaren en schatkamers waar de heilige resten bewaard worden. Relikwieën worden prestige-objecten voor kerken en gemeenschappen, en behalve spiritueel worden ze ook commercieel belangrijk. Huizinga geeft in 'Herfsttij der Middeleeuwen' treffende voorbeelden van het enorme zelfbewustzijn waarmee de middeleeuwse mens heiligheid beschouwde. Thomas van Aquino werd onmiddellijk na zijn dood 'ingemaakt', dat wil zeggen: zijn beenderen werden schoongekookt, en het hoofd werd apart geprepareerd. Dat alles in afwachting van zijn officiële heiligverklaring. Ook het lichaam van Elisabeth van Thüringen werd al verdeeld terwijl zijn nog 'boven de grond stond'. Haren, nagels, en kleding, schrijft Huizinga, werden veiliggesteld; haar tepels werden afgesneden. De Franse historicus Paul Lacroix vertelt hoe een gelovige vrouw het opgebaarde lichaam van Franciscus-Xaverius de laatste eer kwam bewijzen. Ze kuste niet alleen een dode hand, maar beet ook een vinger af, die ze in haar mond mee naar buiten smokkelde. Het stoffelijk overschot van Sint-Nicolaas werd uit de Turkse stad Myra geroofd door een heuse expeditie van commando's uit Venetië en Bari.

Beschermheiligen, patroonheiligen, pestheiligen, weerheiligen, veeheiligen, de gewone man heeft ze door de eeuwen heen hard nodig gehad. Dat wil niet zeggen dat de reliekcultuur uitsluitend een volkscultuur is. Ook de groten der aarde hebben zich er volop mee ingelaten. Hier veranderen de functies opnieuw. Relieken worden instrumenten om volkeren te bekeren, om belegeringen af te kopen, om oorlogen te ondernemen, om de wereldse leider te vereenzelvigen met de goddelijke macht. Wás het maar bij volksgeloof gebleven. Als Constantijn de Grote zijn legers aanvoerde door Klein-Azië droeg hij een helm waarin een spijker van het kruis van Jezus verwerkt was. Karel de Grote laat een stuk van het kruishout in zijn standaard aanbrengen. Ook in het bit van zijn paard had Constantijn een kruisnagel laten verwerken (dat bit wordt nog steeds bewaard in de Franse stad Carpentras).

Daarmee zijn we aangeland op een hoger plan: de relieken die geen verband houden met heiligen maar met Christus zelf, direct gevolgd door zijn moeder Maria. Dit zijn de primaire relieken. Ze zijn niet doordrongen van heiligheid maar van goddelijkheid. Wie zijn godsdienstlessen onthouden heeft, weet welk probleem hier opduikt: Jezus en Maria werden met lichaam en ziel ten hemel opgenomen. Lichaamsrelieken zijn in principe dus niet mogelijk. Of toch?

Er is één uitzondering op deze anderszins gerespecteerde conclusie: de voorhuid van Jezus. Ook Jezus is immers na zijn geboorte besneden. Die voorhuid is, blijkbaar, teruggevonden, want in de late Middeleeuwen en Renaissance worden er op minstens vierentwintig plaatsen in Europa snippers van bewaard en vereerd, waarvan Antwerpen de voor Nederlanders dichtstbijzijnde bewaarplaats is.

De mythe van de voorhuid illustreert de praktische wijze waarop de gelovigen de relieken beschouwden. Er mag dan geen tastbaar lichamelijk restant zijn, maar heiligheid en goddelijkheid, bestaan uit genade die kan worden overgedragen, en dat zal ongetwijfeld gebeurd zijn. Zo worden met name de passierelieken uiterst belangrijk: het kruishout, de martelwerktuigen (ook die hebben het lichaam van Jezus aangeraakt), de punt van de lans die de zijwonde veroorzaakte, de doornenkroon, de beker waaruit Jezus aan het kruis te drinken kreeg (later bevorderd tot de Heilige Graal), en zo voorts, zelfs tot de broodkruimels die bij het Laatste Avondmaal gemorst werden toen Jezus het brood brak.

Wat Maria betreft, ook in haar geval staat aanraking garant voor overdracht. Over de gehele christelijke (later katholieke) wereld werden en worden delen en snippers bewaard van haar kleding, haar schoenen, de gordel die zij droeg toen zij zwanger was (aanraking voorkwam een moeilijke bevalling), en haar haren (blond). Sommige flarden van haar onderkleed zijn extra interessant omdat daarin duidelijk vlekken van haar moedermelk te bespeuren zijn.

Zulke relikwieën stonden in uiterst hoog aanzien. De Sainte-Chapelle in Parijs is door Lodewijk IX gebouwd met als enig doel de doornenkroon te huisvesten, die hij met veel moeite voor Frankrijk gewonnen had. Hij droeg de kroon zelf de stad in, barrevoets. Dat waren nog eens politieke leiders met hart voor hun volk. Lodewijk is ervoor beloond: hij werd zelf heilig verklaard.

De enige relikwieën die ik zelf bezit, zijn nogal onaanzienlijk: minuscule stukjes stof in een zakje. Maar het opschrift zegt wel dat de stofjes 'aangeraakt' zijn aan echte lichaamsrelieken van de twee bijna-heiligen die hier ter stede nog steeds populair zijn: de zalige Petrus Donders en de zalige frater Andreas.

Met 'onaanzienlijk' kan dus niet de kracht van het reliek bedoeld worden. Ik doel op hun presentatie, in vergelijking met de kunstschatten die te zien zijn op de tentoonstelling 'De weg naar de hemel'. Het enorme belang van relieken, in de Middeleeuwen in het bijzonder, wordt niet beter duidelijk dan door de beschouwing van deze rijkdommen uit de schatkamers van kerken, basilieken, kloosters, en kathedralen. De kostbaarste materialen, de begaafdste kunstenaars, de beste ambachtslieden, niets was te veel of te kostbaar als het om het behoud ging van het hoofd van deze of de arm van gene heilige, de tong van een gedreven predikheer of een houtsplinter van het kruis. Schrijnen, bustes met schedels achter bergkristal, zilveren en gouden houders, rijkelijk met edelstenen belegde borstkruisen. Met daarbinnen: de relikwie. Je zou bijna vergeten dat deze verpakkingen ook over mensen gaan, in zeker zin graven zijn.

Wat zou Thomas van Aquino ervan gevonden hebben dat zijn botten werden schoongekookt en ingeweckt? Wat zou kerklerares Teresia van Avila gezegd hebben als ze geweten had dat haar lichaam, nog voordat het koud was, geroofd zou worden? Of de heilige pastoor van Ars als hij geweten had dat ze na zijn dood zouden vechten om zijn paraplu?

De reliekcultuur heeft ook iets zeer oneerbiedigs in zich; het is een uiterste vorm van respect voor de heiligheid die tegelijk respectloos is tegenover de menselijke waardigheid. Zegt een lichtgelovige als ikzelf in de eenentwintigste eeuw: ingeënt, huisarts, goed verzekerd, en Albert Heijn tegen de honger. Ik weet het. En toch geeft in de reliekcultuur het profijt van de levende de doorslag. Het profijtbeginsel, prettig verpakt in goud en zilver, en bijgezet achter kristal. Uit de catechismuslessen uit mijn jeugd meen ik me te herinneren dat de heiligen zetelen ergens 'in het aanschijn van God'. Een ereplaats. Maar een laatste rustplaats hebben ze niet. Ze hebben er vele: de schatkamers van de dood.

 

 

Naar begin van de pagina