Meer over en van Nick J. Swarth: www.swarth.nl

keukenmeester
Regen ligt begraven
in de lucht
Kalm slaat uit het
gehemelte
klef als pindakaas op
melkwit brood
een dikbesmeerde snee
met lood
Te x-burg, een buurt,
half plat.
De aarde wordt weer
aarde,
stoot de stad af, –
huid versus korst.
Littekens in de ban van
ruige vorst,
oranje-relikwieën en puin
steken de draak
met Fikkies Hervonden
Paradijs
*/
ik vond mijn eerste
dode piemel
oei, het woei
ik hing hem bij de
anderen
de hele dag had het
geregend
de meeste huizen z’n
daken waren weggevlogen
verderop overleed een
vrouw
*/
(Güterdämmerung)
Die gute SALEM ist wieder
da!
Es gibt wieder
SUNLICHT
Gut wie in den besten
Tagen
Fewa Da
bin ich wieder!
Sanella.. wieder da!
wie eh und je
Jetzt wieder Die Kosmos
im Friedensformat
1)
er schijnt eens een zeepaardje gevangen te zijn.
Scan the Man vs Ensor
James
Af vliegt het masker.
Ik geef u, ontdaan van de huid,
het hoofd! de bunker,
van z’n buitenmuur beroofd.
Als eieren het
ogenpaar, de kassen grondig ontvleesd;
karige bakens in de
beemd van een dorstend beest.
Het licht is onze
zuster. Dankzij haar zien wij veel.
Zacht zusterke Licht
met uw verfijnde chinoiserieën
leid ons in uw rood, uw
blauw, uw grauw en uw geel,
op blote tonen
poedelend in paarlemoeren fantasieën.
Af vliegt het masker,
de schijf van het kenbaar gelaat.
Nu is ’t de mond-
en neusholte waar het licht in baadt.
Hard zusterke Licht, uw
verleidelijke ozon-rijke geur
slaat op onze adem
uit wolken van sleur. Lik ons. Lik
ons met uw dubbele
tong, sla ons met uw kale klinkers.
De wreedaards, de
drinkers, de sloebers en de stinkers,
duchten uw kasteel, het
geurvlaggetje op elk kanteel, de
modderschuiten in de
roerloze gracht, hun lamme vracht.
Af vliegt het masker,
de mal met neus en mond verdwijnt.
Nu is ’t een
bruuske gehoorgang waar het licht in schijnt.
Beton vergruist er,
staaldraad proest; de oorschelp suist, de
mensenzee smoest.
Wreed zusterke Licht, geef ons tekst.
Op de treden van de
trommelholtetrap, door u behekst,
is het barsten
geblazen, braken zonder betalen, rondgaan
met een kop als een
groene kool. De bakker van Eeklo
sprokkelt ijlings
deeg. En toch, het venster blijft leeg.
Af vliegt het masker,
de schijf met het shoppend oor.
In het holst van de
gedachten breekt de zon niet door.
Rillend rammelt het
skelet er met zijn knoken; ’t
lust er wel soep van,
maar ziet zichzelf niet koken.