Aanblazen
Het
moment van de herinnering, ik zoek
het
op in langzame woorden, met
het
zoals van de verbeelding dat
nu
en toen verbinden moet, totdat
herinneren
weten wordt dat alles
waar
is al of niet misschien gebeurd
zo
moet ik mij ook dàn herinneren,
dingen
van morgen die nog komen
of
onwaarschijnlijk lijken
tot
gebeurtenissen schrijven, zolang
de
woorden langzaam zijn, leven van
onbegrensd
geduld, want alles is
er
al, het moet alleen nog worden
aangeblazen,
vanuit een lenig alfabet
getoonzet
komen op verhaal
Het
eenmalige
Geen
maar, geen als, geen mits,
maar
onvoorwaardelijk zuiver
de
schoonheid van een ochtendhemel –
de
onherhaalbaarheid van het eenmalige,
berglucht
doorgroeid met zomer,
het
eerste licht
ver
in de diepte lag, onmetelijk uitgestrekt,
het
dal, gemaakt van ruimte en
een
dunne nevel
en
alles wachtte in een gesloten stilte
op
de geboorte van geluid
het
onzichtbare begin van wat
een
cumulus, misschien later wel regen
kon
worden
Terugkeer
Wij
voeren door een schaamspleet in de rotsen,
immense
vulva die ons gaandeweg omsloot
ik
dacht aan terugkeer, moederschoot en blijven,
terwijl
wij langzaam aan landinwaarts verder dreven
gespannen
luisterend in een soort schemerrood
hoe
het geplons van onze riemen klonk, opklom in
echo’s
die vermenigvuldigd bleven hangen aan
de
terrassen en de gewelfde steenmassieven
die
zich verhieven hoog boven onze boot
een
duizelingwekkend ogenblik dat ons
terugwierp
op die wij ten diepste waren
mensen
van nu, in werkelijkheid, breekbare
stervelingen
die naar hun oorsprong varen
Op
schrijfijzers
Je
zou kunnen beschrijven de lege
witheid
van papier die je aanstaart
voordat
je er je pen op zet
zoals
een schaatser uitkijkt over
een
maagdelijk dichtgevroren meer
en
zich de tocht voorstelt alvorens hij
zijn
ijzers richt op het gestolde water
je
zou die tocht vervolgens over
het
witpapieren ijs van a tot z
kunnen
beschrijven
om
terug te lezen wat er gebeurde
onderweg,
of je de overkant haalde
en
hoe dat vast te leggen was
elke
beweging zwart op wit
in
iets dat neigt naar vorm en
inhoud
van een gedicht, als dit
Samenspraak
Wat
mij te binnen komt, is ijle ruimte
breed
ontsloten, drijvend op woorden
die
zijn losgeraakt van hun betekenis
woorden
die zelf van ruimte zijn,
ontstaan
en niet gemaakt, langzaam
geworden
werkelijkheid waarin
de
dingen niet benoemd maar voor
zichzelf
spreken, door tijd bewaakt,
in
stilte opgegaan
Daar
is het ruisen van een trein,
de
waterdruppel die gestaag weglekt
uit
een verborgen kraan
de
suizende wiekslag van een vogel
die
nacht over de huizen trekt, het slaan
van
branding ergens voorbij een horizon
dit
alles hoorbaar en bevrijdend
met
elkaar ruimtelijk in een
aanhoudend
woordloos gesprek