INHOUD HANS VAN DE WAARSENBURG
HOME
INHOUD POËZIE
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
KUNST
FOTOGRAFIE
BRABANTS
AUDIO

Print  Pagina

Hans van de Waarsenburg


Een voorpublicatie uit het boek

'Verdwenen en toch bewaard'

Verdwenen en toch bewaard
ISBN 978 90 806671 7 4
Prijs: 10 euro
Uitgever Vereniging Literaire Activiteiten Maastricht
Havenstraat 13 F
6211 GJ  Maastricht
043 3215035

Hoofdstuk 4:

MIJN VADER DANST EEN TANGO

Er is een jeugdherinnering die ongetwijfeld de basis vormt van het gedicht Mijn vader danst een tango. Mijn vader, van beroep dameskapper, was een bewonderaar van Malando en zijn beroemde Tango-Rumba Orkest ‘met zang van Frans Wanders’. Klonk Olé Guapa op feesten, bruiloften of partijen dan stond de kleine haarschilder met zijn brillantinehoofd onmiddellijk op de dansvloer. De stille, enigszins verlegen man veranderde drie minuten lang in een gepassioneerde tangodanser, een ware tanguista.

Hij was van mening dat ‘dansles’ bij je opvoeding hoorde en toen ik veertien werd moest ik dus iedere zondagmiddag naar dansles. Ik vond het verschrikkelijk en vooral het leren dansen van de tango werd, tot zijn ergernis, een grote mislukking.

Waarschijnlijk heeft hij toen het plan opgevat om mij zelf tangoles te geven. Op een avond gingen we naar de lege kapperszaak. Tussen de cabines met hun rode pluche gordijnen door liepen we over het groene balatum naar de hoge spiegel achter in de zaak. Elke danspas deed hij ritmisch voor, terwijl hij Olé Guapa neuriede. Iedere danspas moest ik nauwgezet nadoen. Ik vond het een gênante vertoning en durfde nauwelijks in de spiegel te kijken. Toen alle danspassen diverse keren de revue waren gepasseerd, begon het echte werk. Mijn vader zou als vrouw dansen en ik moest de mannenrol op mij nemen. Hij zette zo’n ruisende 78-toerenplaat van Malando op en begeleidde mij naar ‘de dansvloer’. Ik schaamde me rot en kon mijn voeten niet van de grond krijgen. Na een paar minuten hield hij het nijdig voor gezien. Sinds die tijd heeft de tango mij achtervolgd, zij het met tussenpozen.

Autobiografische elementen en rudimentaire herinneringen zijn, zoals uit het bovenstaande blijkt, verwerkt in het gedicht Mijn vader danst tango. Ik had geen enkel vermoeden dat dit gedicht een eigen leven zou gaan leiden.

Het werd voor het eerst in 1984 in het maart/aprilnummer van De Gids gepubliceerd. Precies een jaar later stond hetzelfde gedicht tot mijn grote verbazing opnieuw in het aprilnummer van De Gids. Mysterieuze krachten of gewoon een vergissing? Het bleek dat laatste te zijn, maar vanaf dat moment gaf het gedicht zich niet meer prijs. Het liet zich niet bundelen en wilde in de la blijven liggen. Keer op keer las ik het en probeerde het te herschrijven. Het gedicht bleef zoals het was, het wilde geen andere vorm aannemen.

Enkele jaren later werkte ik aan mijn bundel De dorst der havensteden, die in 1990 bij uitgeverij Meulenhoff zou verschijnen. Het eerste gedeelte van deze bundel bestond uit een reeks gedichten met de namen van havensteden als titel.

Op een avond haalde ik Mijn vader danst een tango onder het stof vandaan. Een gedicht met deze titel kon ik moeilijk onder de havensteden rangschikken. Ik las het gedicht nog eens nauwkeurig door. Mijn ogen bleven bij de slotregel hangen. Ik had de slotregel als titel van het gedicht gebruikt. Als ik nu de slotregel liet voor wat hij was en de titel zou veranderen? Als ik de titel zou veranderen in de naam van een havenstad? Maar welke? De echte tango is Argentijns en geen Nederlands Malando-derivaat, moet ik hebben gedacht. Ik haalde mijn wereldatlas uit de boekenkast en bladerde naar Zuid-Amerika. Millimeter na millimeter schoof mijn vinger langs de uitgestrekte Argentijnse kustlijn. Bij de havenstad Bahía Blanca bleef mijn vinger dralen. Ik proefde de naam op mijn lippen en sprak hem lettergreep voor lettergreep uit. Met mijn vulpen streepte ik Mijn vader danst een tango door en schreef als titel: Bahía Blanca. Daarna las ik het gedicht opnieuw en struikelde onverwacht over de eerste regel van de derde strofe: ‘Het was in Rio op een terras’. Hoewel er ook in Brazilië een Bahía Blanca te vinden is, werd me dit topografisch iets te verwarrend. Ik kraste Rio door en verving het door Bahía. Mijn vader danste geen tango meer en ik kon Bahía Blanca als laatste gedicht toevoegen aan de reeks De dorst der havensteden.

Ik haalde opgelucht adem, want het gedicht was ondergebracht. Een treffende bijkomstigheid was - naast ‘keepersgeluk’ bestaat er soms ook zoiets als ‘dichtersgeluk’ - de mededeling van de grote Argentijnse tangodichter Horacio Ferrer dat Bahía Blanca behalve een havenstad ook de titel is van een prachtige tango!

 

De tijd verstreek. Tijdens een literaire avond in het stadhuis van Rotterdam leek het me toepasselijk om een aantal gedichten uit De dorst der havensteden voor te lezen.

Tot het ritueel van een literaire avond hoort dat de dichter wordt ontweken of gecomplimenteerd. Soms wil de toehoorder een nadere verklaring over een bepaald gedicht horen of er iets over opmerken. Vriendelijk lachen kan bij voorbaat eventuele schade beperken. Na afloop van mijn voorlezing in Rotterdam werd ik door een aardige dame aangeklampt. Zij complimenteerde mij, maar ik voelde intuïtief dat er een addertje onder het gras schuilde. ‘Weet u,’ zei ze met enige aarzeling, ‘ik heb een aantal jaren in Bahía Blanca gewoond.’ Ik slikte even en voelde dat het bloed naar mijn hoofd steeg. Misschien was ze daar geabonneerd geweest op De Gids? Of had ze mijn dichterlijke manipulatie op andere wijze ontdekt?

‘Heeft u daar een leuke tijd gehad?’ probeerde ik me te redden.

‘Een heerlijke tijd,’ antwoordde ze dromerig. ‘Ik zou zo terug willen gaan.’

Ik knikte vol medeleven en vroeg wat haar zo bijzonder had aangetrokken in deze havenstad.

‘De tango-avonden,’ zei ze. ‘En die sfeer heeft u voortreffelijk in uw gedicht verwoord. U bent er ongetwijfeld geweest, dat kan niet anders. Misschien samen met uw vader?’

In de verte ontwaarde ik plotseling een oude vriend. Ik excuseerde me bij de onbekende dame en verdween naar een ober in een uithoek van de raadzaal.