Wat mooi dat
jij niet drinkt, mijn lief
Wat mooi dat
jij niet rookt, mijn lief
Wat mooi dat
jij zo bent, mijn lief
Zo mooi als
jij bent, mijn lief
Maar mag ik
mij dan nog vinden
In de
omarming van mijn vrinden
En dan slaan
we het vat nog aan
Om het leven
lallend tegemoet te gaan
Dan ’s
nachts tegen vieren
Om de
wellust bot te vieren
Gaan we naar
de dames van weleer
Als het dan
voorbij is besef ik steeds weer
Vermoeid
door al mijn tranen
Weet ik de
weg naar huis te banen
En leg ik
mijn hoofd neer, zo zacht
Bij jou,
mijn lief, die op mij wacht
Wat mooi dat
jij niet drinkt, mijn lief
Wat mooi dat
jij niet rookt, mijn lief
Blijf jij
maar aan je water
Of nee, doe
toch maar voor mijn kater
En dan aait
ze over mijn hoofd
Zou niet
meer drinken, ’t was beloofd
Maar zo’n
zelfde stem in mijn kop
Die houd er
ook nog niet mee op
En zegt je
vrinden… ja, kom roken kom drinken
Het was je
eed, waarop je hebt mogen klinken
Van daaruit
zou je doorgaan
Tot het
einde der vriendschap zou inslaan
En Frits is
nu getrouwd
Mag steeds
minder weg van de vrouw
Zij die de
vriendschap wantrouwt
En kijkt al
prijkend, maar haar kijk vol grauw
Heeft nooit
zijn vrinden gemogen
Dus hij moet
boeten
Heeft het
einde afgewogen
Loopt zijn
huwelijk op blote voeten
En Ad heeft
nu een baan
Moet steeds
verder reizen gaan
Eens in de
zoveel weken
Zal hij als
vriend doorgaan
Maar nooit
zal er, als toen, de vonk overslaan
De
herinnering is bezweken
Voor iets
wat slechts mijn melancholie treft
Een clown
die nu alleen het glas heft
Nog één
met Jef, mijn lief, nog één
En zij zegt:
‘Jef is allang heen’
Ik wil dat
niet geloven
Kijk
ongelofelijk naar boven
En schreeuw
door de straten
Elke avond
in deze kamer waan ik mij onder vrinden
Bij wie ik
mij telkens kan vinden
Waarop zij
schreeuwt en huilt: ‘Keer niet weer’
En ik kwaad
opsta en zweer!
Want telkens
terug
Klinkt het
nog even vlug
Zijn Ad, Jef,
Frits en ik weer hier voor mekaar
En lachen we
de avond bij elkaar
En is onze
ziel nog eenmaal verbonden
Weten we
weer waarom we elkaar hebben gevonden
Na afloop
strompel ik weemoedig door mijn huis
Bezweet door
de nacht rest mij ruis
Uiteindelijk
waan ik mij alleen
Mijn vrinden
zijn allang heen
En altijd
het verlangen
Zij weer te
zoenen op de wangen
Het gelach
die de stilte verzacht
Het
emotionele waar ik nooit aan wen
Ik huil
mezelf dezen nacht
Ik huil om
wie ik ben
Kijk nog
even op
Neem een
slok en zeg: ‘Kom op’
Drink er nog
één met mij mijn lief
Kom toe,
alstublieft, kom drink één keer met mij
Ik staar
mijn handen voor mij uit
Hoor slechts
een deur die sluit
Mijn lief,
is van mij weggegaan
Heeft nog
water laten staan