CuBra

INHOUD PIET HEERKENS
INHOUD LEO HEERKENS
HOME
BRABANT
AUTEURS

Over Piet & Leo Heerkens

Uit: We hebben gezongen en niks gehad (Tilburg 1984)
Rolf Janssen

Piet (Petrus Martinus) en Leo (Leo Adrianus Cornelus) Heerkens werden respectievelijk geboren op 4 november 1897 en 17 januari 1904 als zoons van Petronella Maes (geb. 7 nov. 1872) en Johannes Gerardus Martinus Heerkens (geb. 26 juni 1860). Het gezin woonde aan de Korvelseweg te Tilburg.

Piet begon in april 1914 zijn missionarissenstudie aan het missiehuis Sint Willibrordus te Uden, om opgeleid te worden tot missionaris van de -uit Duitsland afkomstige­ orde-Congregatie van het Goddelijk Woord (Verbum Dei).

In juli 1918 vertrok hij naar Oudenbosch. Negen jaar later, op 6 februari 1927 ontving hij zijn priesterwijding te Teteringen. In het missiehuis te Steyl ontving hij het missiekruis uit handen van de Berlijnse nuntius Eugenio Pacelli, de latere paus Pius XII. In september van datzelfde jaar vertrok hij per schip naar Flores, Indonesië.

[…]

Zijn werkterrein lag aanvankelijk in Rekos, aan de westkant van het eiland. Daar trok hij van kampong naar kampong, maar dit heen en weer reizen werd hem al gauw te zwaar. Wel kreeg hij een groeiende belangstelling voor de plaatselijke gewoonten, verhalen en tradities, hetgeen uitmondde in het schrijven van 2 boeken: "Flores de Manggurai" en "Sinjo de slimme aap". Bovendien schreef hij kort daarop "In de goudmijn van Rome", een

religieus werk. Ze verschenen in 1930 en 1932.

Later verscheen bij uitgeverij N. V. Lecturis in Eindhoven de Indische roman "Ola Wolo", in 1938 gevolgd door "Ria Rago", een Adat-roman uit de Timor-archipel, uitgegeven door het Poirtersfonds te Eindhoven.

Van 1929 tot 1933 was hij leraar en -tijdelijk- prefect op het kleinseminarie te Toda-Belu. […]

Van 1933 tot 1936 was hij pastoor in Sika, Midden-Flores. In die tijd begon hij zijn eerste gedichten te schrijven in Tilburgs dialect, omdat hij tot de ontdekking was gekomen, dat niet alleen de mensen in zijn missiegebied, maar ook de mensen in zijn geboorteplaats hun eigen taal, gewoonten en verhalen hadden.

Zijn eerste "probeersels" stuurde hij op naar zijn broer Leo, die kort na Piets terugkeer in Nederland (juli 1936) zelf ook gedichten in dialect begon te schrijven.

Leo hield zich op allerlei terreinen bezig. Aanvankelijk, toen hij nog in Tilburg woonde, had hij een houtwerkplaats aan de Korvelseweg, waar hij onderdelen vervaardigde voor de; textielindustrie, zoals klossen, spoelen e.d. Hij woonde daar tot 1928.

Hij trouwde op 24 augustus 1929 met Catherina Wilhelmina Verwey.

Na zijn verhuizing naar Helmond begon hij daar een wasserij (die nog steeds bestaat onder de naam Lavans en 'in de familie' is). De zakelijke kant liet hij over aan zijn vrouw. Zelf hield hij zich veel meer bezig met schilderen, boetseren, dichten, componeren, piano en orgel spelen en uitvindingen doen:

zo kwam hij op een zaterdagavond rond tien uur naar binnen en zei tegen z'n vrouw: " 't is klaar! Kom maar es kijken." Zijn uitvinding behelsde een aanjager voor de stoomketel. Zijn vrouw ging mee de wasserij in en toen hij het apparaat in werking wilde stellen, stond alles onder stroom, zodat hij een behoorlijke opdonder kreeg, hetgeen hem er niet van weerhield, er aan verder te knutselen.

Met niet meer gereedschap dan een aardappelmesje, 'n stuk glas en wat schuurpapier bouwde hij soms violen. Ook in dit geval ging er weer iets mis: toen hij een zojuist voltooid instrument aan zijn vrouw wilde laten zien, struikelde hij en liet de viool kapot vallen. Met zijn schilderkunst ging het beter. Aanvankelijk werkte hij op linnen, maar omdat hij nogal gauw geneigd was, te zeggen: "hier heb je 't", wanneer iemand het mooi vond, raakte hij spoedig door zijn materialen en werkte daarna op allerlei achtergronden, zoals schuurpapier en planken.

Niet altijd gingen zijn schilderijen gratis weg.

Zo heeft Leo zijn piano verdiend met het schilderen van een kruisweg in opdracht van Piet. De op grote houten panelen geschilderde staties hangen in de missiekerk van Flores. Later is hij ook orgel gaan spelen. Via een zwager kwam Leo in contact met de prelaat van de Norbertijnen te Heeswijk, wiens portret hij moest schilderen. Op een zondagmiddag kwam deze kijken en poseren. Leo zette een groot stuk linnen tegen de schutting, zette er een stoel voor en begon te schilderen. Een begeleider van de prelaat had als commentaar "dat het niet zo goed leek", waarop Leo tegen de prelaat zei: "Ik heb boven nog wel meer stukken staan". Hij troonde hem mee naar de rommelzolder, waar zij onder de poetsdoeken door moesten kruipen.

Toen de prelaat weer beneden kwam zei hij tegen Leo's vrouw: "Mevrouw, wat heeft u een gezellig huis!"

Piet keerde in 1936 terug uit de missie en werd door twee broers en een zus afgehaald in Frankrijk, waarna zij met de trein naar Nederland reisden.

In het missiehuis te Teteringen werd geen aandacht aan zijn terugkeer geschonken. Na een korte ziekte, waarbij hij in Tilburg verpleegd werd door zijn zus To, vertrok hij naar de Zusters te Veldhoven, waar hij direct weer begon te schrijven. Daar vertaalde hij o.a. het werk van Thomas a Kempis.

Een van de redenen die hij gaf om niet meer terug te keren naar Teteringen, was dat hij daar niet mocht roken, terwijl hij dat veel te graag deed. "Ze kunnen me nog meer vertellen", zei hij dan.

Vanuit Veldhoven ging hij regelmatig assisteren bij zijn broer Jan (geb. 3-8-1894) pastoor in Valkenswaard. In deze plaats zaten zij ook bij de ondergrondse tijdens de Tweede Wereldoorlog. Achter het altaar in de kerk hadden zij een geheime zender verborgen.

Na in januari 1944 een zware maagoperatie ondergaan te hebben in het Binnen-Ziekenhuis te Eindhoven, overleed hij er op 28 januari van dat jaar. Hij werd begraven op het kerkhof van het missiehuis te Helvoirt. Later is het kerkhof overgebracht naar Teteringen.

Enkele van de gedichten van Piet zijn al tijdens zijn leven terechtgekomen in de zangbundel "Nederlands Volkslied". De muziek ervan werd geschreven door Leo.

Behalve twee à drie liedjes die daar in druk verschenen zijn, heeft Leo nog ongeveer 120 liederen geschreven, waarvan 45 op teksten van hemzelf of Piet. De overige zijn op teksten van B. v. Meurs, G. Gezelle e.a.