INHOUD MELIS
HOME
SPECIAAL
TEKSTEN
AUTEURS
INTERVIEWS
BRABANTS

Piet Melis - Toen er nog geen spierke kwaad in zat

7 - Slachten


"Opoe, wanneer wordt het varken geslacht?"

"Nog even geduld, het is nog niet zwaar genoeg", zei mijn grootmoeder dan. Opoe, de moeder van mijn vader, was een klein dik vrouwtje, altijd in het zwart gekleed en ze droeg meestal een blauwe, bonte schort. Ze was slecht ter been en ik zie haar nog heen en weer schommelen als ze liep. Ze kwam de deur niet uit. Ze woonde samen met opa in een van die lage huisjes, niet ver van ons vandaan. Ze dreef daar een snoepwinkeltje zoals er vroeger in elke straat minstens een te vinden was. Een van de smalle ramen van het huisje diende als etalage en daar stond haar koopwaar in opgesteld. Als ik op mijn tenen ging staan kon ik net door het raam in de vitrine kijken, een houten kistje met vakken met daarop een glazen deksel, waar al die heerlijkheden in lagen uitgestald. Toverballen, zuurballen, boterballen, spekken, stukken nougat, drop in allerlei soorten, toffees in alle maten en kleuren. Niet te vergeten zoethout en salmiak.

Met vijf cent op zak kon je al heel wat kopen. Moeder stond erop dat we ons zakgeld bij opoe zouden besteden en niet naar de concurrentie zouden gaan.

De meeste kinderen kwamen met hun vijf cent tractement ook vijf keer binnen voor ze hun geld allemaal hadden uitgegeven en dan was opoe ook vijf keer op en neer geschommeld.

Achter de winkel lag de huiskamer. Al het hout in huis, ook in de winkel, was blauw geschilderd. Alle deuren, kasten, raamkozij- nen en het plafond hadden dezelfde donkerblauwe kleur.

In de huiskamer stond de Brabantse kachel, een tafel en een paar stoelen, een grote kast met een paar stolpen erop, met daarin heiligenbeelden, en natuurlijk de bedstee die vlak bij de kachel in de muur was ingebouwd.

Je kon opoe dikwijls naast de kachel vinden. Ze zat dan de rozenkrans te bidden of borstrokken of sokken te breien voor haar kleinkinderen. Ze kon heerlijk erwtensoep koken en bakte zelf haar brood. ’n Groot, rond brood. Eerst maakte ze een kruisje op de achter kant van het brood en dan ging het tegen haar borst waarna ze er grote sneeën van afsneed. In mijn gedachte proef ik nog de ham waarmee ze het brood belegde en die smolt op je tong.

Als je mocht blijven slapen dan sliep je op zolder recht onder de pannen waar het altijd heerlijk naar gedroogde appeltjes rook en waar heel moeilijk af te blijven viel. Achter het huis stond een schuur waarin een houten plonsplee. Als je daar dan op je gemak zat zag je de geit in haar hok liggen en ook het varken in zijn kot. Bij elk bezoek aan de w.c. constateerde je dat het varken weer flink was gegroeid wat bij de geit niet het geval was. De reden bleek later nogal duidelijk, de geit lag er om gemolken te worden en het varken voor de slacht.

Midden november was het dan zover dat het varken er aan moest geloven. Opoe regelde het altijd zo dat dat op een woensdagmiddag gebeurde vlak na school, want ‘s middags hadden we vrij.

De slager heette Jan Schoentjes en had zo’n pokdalig gezicht dat ik dacht dat hij zichzelf wel eens gesneden had in plaats van het varken. Hij droeg altijd een groot assortiment messen in een schede aan zijn riem en was druk doende zijn messen te slijpen voordat de voorstelling begon. Dat liet ons de rillingen over de rug lopen en bracht ons in de juiste stemming.

Opoe had dan de keukentrap al klaar gezet die we als tribune gebruikten. Mijn broertjes waren ook van de partij en enige hiervoor speciaal uitgezochte vriendjes.

Alles ging zich afspelen onder het afdak links van het huis waar ook de grote koperen ketel stond waar normaal de was in werd gestookt en waar nu heet water in zat, nodig voor de slacht.

Het was meestal een hele opgave om het varken uit zijn hok te krijgen en het ging dan ook vreselijk te keer. Touw om de achterpoten! Als je daar aan trok liep het varken vooruit, precies de kant uit waar men het hebben wilde. Daar kwam meestal wel een man of drie aan te pas. Het is gebeurd dat het varken het erf af wilde rennen en ondertussen de "tribune" omver liep en de toeschouwers samen met de slager en mijn opa boven op het arme varken terecht kwamen. De keukentrap is later niet meer opgezet en moesten wij van een grotere afstand het schouwspel gade slaan.

Als het varken de geest had gegeven zie ik opoe nog bezig het bloed op te vangen in een schaal en er flink met haar hand doorheen roeren om toch het bloed niet te vlug te laten stollen want er moest bloedworst gemaakt worden. Dat klink allemaal leguber, maar voor ons kinderen was dat gewoon "part of life". Vervolgens werd er kokend water over het varken gegoten om de haren er gemakkelijk van af te kunnen krabben. Als dat gebeurd was dan was het grote ogenblik aangebroken. Als je namelijk de kont van het varken kuste kreeg je later de blaas.

Dat was geen gemakkelijke opgave, zeker niet als je pas acht jaar bent. Meestal was ik er toch als eerste bij, want met zo’n blaas kon je van alles doen.

Je liet de blaas drogen en dan kon je hem opblazen en er mee voetballen of je sneed hem in stukken om er een rommelpot van te maken. ’n Oud groenteblik of een weckfles, daarin wat water, je maakte een rietje vast in het midden van een stuk blaas en dat ging dan weer over de opening van het blik met een touwtje en klaar was je rommelpot. Je spuugde flink in je handen en bewoog die op en neer over het rietje en je kreeg een geluid dat een beetje leek op het geluid van een trombone. Dat was de begeleiding als je met vastenavond ( aswoensdag ) met een stel langs de huizen ging en zong:

 

 

 

Vrouwke ’t is vastenavond.

ik kom niet thuis voor ‘s avonds

’ s avonds in de manenschijn

als vader en moeder naar bed toe zijn.

Hier unne stoel en daar unne stoel.

Op elke stoel een kussen.

Vrouwke houdt oe kinnebak toe

of ik gooi er inne tussen.

oe neus en tussen oe kin

daar kan nog wel unne pannekoek in.

Boven in de schouwen

daar hangen de worsten aan touwen.

Boven in de schoorsteen

daar hangen de worsten met lange been.

Snij mar diep, snij mar diep,

mar ene vinger diep

Ik heb gezongen en niks gehad

gif me ’n stuk van ’t vèrreke z’n gat

Rommelerij, rommelrij,

gif me unne cent dan ga’k voorbij,

gif me unnen appel of ’n peer.

dan kom ik ’t hele jaar nie meer.

 

Het was ons des tijds meer te doen om geld dan om appels of peren dan om een stukje van het varken zijn gat.

Er waren nog maar weinig mensen die zelf slachtten, opoe was er nog een van de "oude stempel".

Om op ons arme varken terug te komen, dat was inmiddels met de kop naar beneden op de leer ( ladder ) gehangen en door de slager van boven tot onder met het hakmes opengekleufd en van binnen helemaal leeggehaald.

Hierna was de voorstelling afgelopen. Ik had toch wel medelijd-

den met het varken als ik het zo zag hangen, maar was het varken dankbaar dat ik de blaas gekregen had.

Dan begon het eigenlijke werk voor mijn opoe en haar

dochters pas. Alles van het varken werd gebruikt. Het werd ingezouten, in het zuur gezet, geweckt, gekookt of gerookt. Er werd braadworst, bloedworst, leverworst, zult, kaantjes, gesmolten vet, gehakt of balkenbrij van gemaakt. Het spek en de hammen verdwenen in de schoorsteen om gerookt te worden.

Ze waren er dagen mee bezig en de familie kon een hele winter vlees eten en in de varkenskooi lag inmiddels weer een nieuwe big zich dik te vreten en zijn lot af te wachten.

Had ie maar geen varken moeten worden!