INHOUD
TIM STOOP
HOME
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
INTERVIEWS

PRINT PAGINA
 

Tim Stoop

        


De sneeuwman

Ineens lag er dat dik pak sneeuw.
Zover zij wist was er niet voorspeld dat het zou gaan sneeuwen. Zij had het althans van niemand gehoord en nergens gelezen. Het zou ook kunnen zijn dat zij slecht geluisterd had en het niet had willen lezen. Omdat ze de hoop dat het ooit nog eens zo enorm zou sneeuwen als weleer, al lang had opgegeven. Hoe oud was ze toen geweest? Vijf, zes jaar misschien. Maar het stond haar nog scherp voor de geest. 's Morgens bij het opstaan had ze het gezien. Een dik sneeuwkleed lag over de tuin, de straat en de daken van de huizen aan de overkant.
De hele wereld was wit en stil. Doodstil.
Ze had staan dansen van plezier. Toch werd de verrukking van die ochtend nog overtroffen door de sneeuwman van die middag.
De grote witte tuin van Waalwijk leefde al meer dan veertig jaar alleen nog in haar herinnering. Haar tuin in Zeist was veel kleiner, maar ze werkte er met evenveel liefde in als indertijd haar vader in die grote. Had ze die nacht van hem gedroomd? Ze wist het niet. Ze wist het wel vaker niet. Soms waren haar dromen zo verward, zo dubbel. Dan droomde ze dat ze gedroomd had. Of ze dacht dat ze droomde dat ze gedroomd had.
Toen ze het gordijn van haar slaapkamer wegschoof, zag ze het wonder opnieuw. Het dikke sneeuwkleed over de tuin, de straat en de daken van de huizen aan de overkant. En de witte, doodstille wereld.
Direct na het ontbijt was ze naar buiten gegaan. Het vroor licht. De sneeuw knerpte toen ze er in stapte. Reikte tot over de helft van haar hoge laarzen. Ze zoog de heldere vries­lucht in. Proefde van de sneeuw. Gooide twee volle handen omhoog en bleef even met gespreide benen en naar de hemel gestrekte armen als in aanbidding staan. Toen was ze gaan werken. Als een bezetene. Ze maakte kleine sneeuwballen die ze tot grotere rolde en op elkaar plaatste. De sneeuw plakte goed, bijzonder goed zelfs. Ze herinnerde zich dat haar vader dat toen ook gezegd had. Dat de sneeuw zo goed plakte. Haar handen waren eerst ijskoud. Later dik en rood en nat van de sneeuw die er op smolt. De grove plooien tussen de bollen sneeuw vulde ze op, schraapte op andere plaatsen weer sneeuw weg. Ze kneedde en boetseerde. Vormde de benen, de romp en de nek. Met het hoofd wachtte ze nog even. Ze werkte uren door. Voelde geen honger en dorst. Dacht ook bijna nergens aan. Zag alleen de sneeuwman van toen voor zich. Langzaam maar zeker kreeg die van nu, vorm in haar kleine tuin in Zeist. De armen waren moeilijk. Die hingen toch vanaf de oksels vrij van de romp?
Dat lukte niet, dan had ze eerst een soort frame moeten maken. Ze boetseerde ze daarom maar zo, dat het was alsof hij met zijn armen over elkaar stond. Toen begon ze aan het hoofd. De sneeuw die ze daarvoor gebruikte, had ze extra stevig gekneed om het gezicht heel precies vorm te kunnen geven. Eerst ruw, vooral met haar duimen. Later verfijnd met behulp van draadspatels die ze ook altijd gebruikte bij het werken met klei. Ze werkte als in trance. Haar handen werden door krachten buiten haar gedreven. En alles werd precies zoals het zijn moest. Het voorhoofd, de jukbeenderen, de smalle, iets gekromde neus, de oorschelpen. De ogen waren het moeilijkst. Ogen hebben niet genoeg aan vorm. Er moet leven uitstralen. Spiegels moeten het zijn. Gevormd in marmer of gips blijven ze dood. Ook in sneeuw. Ze besefte dat ze dat niet kon veranderen.
Haar sneeuwman was klaar. Stond rechtop voor haar in haar kleine tuin. Bijna een kop groter dan zij zelf. De armen gekruist voor zijn borst. Nu pas voelde ze hoe koud het was.
Haar voeten in de rubberlaarzen waren als ijs. Ze deed enkele passen naar achteren. Ze keek naar de sneeuwman met de dode ogen. Haar armen gekruist over haar borst net als hij.
Haar vader. Ze huiverde.