INHOUD
Jo Janssen
HOME
FOTOGRAFIE
KUNST
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
INTERVIEWS

PRINT PAGINA
 

Jo Janssen

 


Het is altijd weer hetzelfde…

Er was eens een leeuw en er was eens een konijn. Door een noodlottige samenloop van omstandigheden – die er nu even niet toe doen – waren ze buren van elkaar geworden. De leeuw gedroeg zich zoals leeuwen vaak doen. Hij brulde tegen de maan als hij ’s nachts de slaap niet kon vatten, daarbij het konijn en al wat leefde op de vlakte koude rillingen bezorgend. Zijn pronkende minachting voor alle andere dieren maakte hem gehaat. Ook het konijn had schoon genoeg van zijn treiterende opmerkingen. ‘Zo, klein onderkruipseltje, lukt het nogal vandaag? Nog een grassprietje kunnen vinden tussen mijn drollen. Miezerig snuffelaartje!’
Het konijn zon op wraak.
Op een dag schuifelde het voorzichtig tot bij de linker voorpoot van de leeuw en begon: ‘mijnheer de leeuw, moet je toch horen. Ik liep gisteren langs de rots achter de tweede pijnboom en daar zag ik een leeuw die met zijn achterste op een dikke tak zak, zich met de voorpoten op de borst klopte en luid schreeuwde dat hij de grootste, de sterkste en de slimste van allen was. Nou ken ik u al jaren, mijnheer de leeuw. Dus weet ik dat u de grootste, de sterkste en de slimste van allen bent. Ik vind dat u die opschepper eens een flink lesje moet leren.’
De leeuw gromde, draaide dreigend met zijn ogen. ‘Miezertje, heb je die mislukte macho niet over mij verteld?’
‘Jawel, heer leeuw. Ik had nog maar nauwelijks uw naam genoemd of hij begin te vloeken en te tieren. De ene verwensing na de andere rolde uit zijn bek. U zou een nietige ijdeltuit zijn, een derderangs jager, niet eens waard in zijn schaduw te lopen.’
De leeuw beefde van woede, schudde zijn manen en brulde: ‘waar is die opgeblazen kat?’
Het konijn nam de leeuw mee de bergen in. Het hupte van steen naar steen en de leeuw sjokte, loom van de hitte, achter hem aan. Hij baadde in het zweet toen het konijn met een poot wees: ‘daar zit hij.’ De leeuw klauwde zijn voorpoten om de rand van de put en keek naar beneden. Wat hij zag bezorgde hem kippenvel. Daar zat een monster dat boosaardig grijnsde, de lippen omhoog krulde en grommend zijn tanden liet zien. De leeuw brulde dreigend naar dat monster daar beneden, maar de leeuw in put brulde tweemaal zo luid terug. Die scheen zich niets aan te trekken van zijn boosheid. Hij schreeuwde opnieuw, maar zijn rivaal  was niet te intimideren en brulde onverschrokken terug. De leeuw op de putrand werd witheet van woede. Zijn manen gingen overeind staan. De ander deed precies zo.
Dat was teveel! Hij werd uitgelachen door dat stuk crapuul! 
‘Ik zal je leren, monster!’
Toen het konijn de grote plons in de put hoorde, draaide het op zijn achterpoten en huppelde fluitend en kwispelstaartend terug naar zijn hol.