Levi
Sadoc*.
1.
Mijn
heeren luistert na mijn lied
Wize
wize wiet bom bom
Zegt
kent gij Levi Sadoc niet
Wize
wize wiet bom bom
Den
held die eens Sebastopol*
Beschoten
heeft met kool en knol
Van
lirom larom lepelsteel
Wise
wise wiet bom bom
Victoria
Victoria wise wise wiet bom
bom
fallera Victoria Victoria wise
wise
wiet bom bom.
2.
Ik
zal hem schildren naar den aard,
De
kerel is het dubbeld waard
Bij
zulk een lijfje zulk een kop
En
op zijn rug zoo’n eijerdop .
3.
Zijn
neus, gelijk een regenboog,
Is
bont en krom en zelden droog,
En
als zijn mondjen opengaat
Is
’t of een schuurdeur openslaat.
4.
Zijn
oogjes schittren als kristal,
Zij
druipen van vergif en gal,
Zij
gluipen rond en kijken scheel
Als
duiveltjes in rood fluweel.
5.
Een
rosse knevel dekt de lip,
Een
dito baard den kinnetip,
Twee
ooren, van een mal fatsoen
Staan
of ze een luchtreis willen doen.
6.
Mooi
is hij niet, maar bij de hand,
Niets
gaat er boven zijn verstand,
Ja
toch – een pruik, die het bankroet.
Van
al zijn haren wat vergoedt! –
7.
Denk
nog een knaster* ongeduwd
Door
eene tong die U bespuwd
Die
chocolaad in ’t ronde kletst
En
Levi Zadoc is geschets.
8.
Nu
eet hij niet, als menig Jood,
Door
schacheren* zijn daaglijks brood,
Neen,
hij voorspelt als eerlijk man
De
toekomst uit de koffiekan.
9.
Voor
aan zijn deur leest ge op een bred*,
Daar
hoeft geen bril voor opgezet,
Hier
woon ik Levi een profeet
Treed
binnen zoo ge graag wat weet.
10.
Maar
eens, daar komt een boer voorbij
En
zegt, wônt hier de proferij* ……..
Dan
gao ’k eens binnen, ’t kan geen kwaod
Il
zit parjeu*, toch op zwart zaod.
11.
En
levi lacht en speelt Meheer,
En:
" as je blief " en excuseer!"
Neemt
klavertien, een wollen lap,
En
gooit daarop wat koffiedrab.
12.
Na
veel gesmiespel en gebaar,
Roept
hij: Meheer, de zaak is klaar,
Van
hokus pokus klavertien,
Die
stekeblind is kan niet zien.
13.
Zoo
waar, ie krijgt een erfdeel t’huis,
Een
bommezijnen boks* en buis,
Een
hofsteê, weide en akkerland
En
schoenen, machtig dik van rand.
14.
Een
uurwerk in ie vessies-zak,
Een
flinken buidel pruimtabak,
Een
spekkoek, ham, een worst of vier,
Per
tillegraaf* een ton oud bier.
15.
Ons
boertje danst schier uit zijn vel,
En
zegt: dag Levi, ’k dank jou wel
Neen
schreeuwt de smiechel* eerst me geld,
Voor
’t minst twee kwartjes neergeteld.
16.
Twee
kwartjes? Ben je raozend, vent!
Ik
heb, parjeu! geen halve cent.
O
Jekkes, wat een raor profeet,
Die
dat, verdikkie, nog niet weet.
17.
De
Jood, die door zoo’n dubblen slag
Zich
van een boer geslagen zag,
Springt
woedend tien voet van de grond,
En
schuimbekt als een dolle hond.
18.
Bij
Mozes, gannif, fou marjen*
Denk
ie dat ik een gaauwdief ben?
Was
jouw persoontje niet te laag,
Zoo
waar, ik greep ie bij den kraag.
19.
’k
Mag lijen*, krijg de kouwe koorts,
De
schapepokken en zoo voorts,
Word
vijf en twintig ellen lang
En
mager als een boonenstang.
20.
Val
achterover van de brug,
Met
vijftig wapens op je rug,
Breek
al je ribben tegelijk
En
loopt dan met je ziel te kijk.
21.
De
boer, een flegmatiek* geval,
Stoort
aan dien praat zich niemendal
Hij
raakt in ’t minst niet van de kook
Maar
zegt bij ieder wensch ,,jij ook
22.
En
plots … daar klinkt een schril gefluit
Het
snijdt zóó scherp en gilt zóó luid,
Dat,
heel de Jodenbuurt in ’t rond,
De
doofste smous* het sein verstond.
23.
En
of de Droes* er achter zat,
Zóó
kruipen ze uit hun keldergat,
En
Salomon, en Jacobson
En
Levison en Absolon.
24.
En
Sikkel, Blok en Leib en Jaap,
En
Mozes, Bram en Siemke Schraap
En
Isaäc uit de erwtjeskraam
En
nog tien Joden met zoo’n naam.
25.
Zij
springen om den Christen heen,
En
schoppen hem een blaauwe scheen,
Zij
beuken stokvisch op zijn huid,
En
daarmee is de Poerem* uit.
*
Zadok was een priester van David; verwijzing naar het Joodse
geloof.
*
Sebastopol = Hoofdstad en oorlogshaven in het zuidwesten van de
Krim, aan de Zwarte Zee. In 1855 veroverd door de Fransen en de
Engelsen. De Krimoorlog, tussen Rusland en Turkije werd later een
Europees conflict (1853-1856).
*
varinastabak in bladeren; (pijp)tabak
afkomstig uit de stad Varinas in Venezuela (WNT)
*
bord, plank
*
schacheren = sjacheren, handel drijven
*
wônt hier de proferij = woont hier de waarzegger; de boer praat
in een Brabants dialect
*
parjeu = verdraaid; afgeleid van het Franse par dieu = bij god
*
bommezijn = bombazijn; van Fr. bombasin, oorspronkelijk: zijden
weefsel. Nu katoenen weefsel met een glad oppervlak en links
geruwd, ook moleskin. In 17e en 18e eeuw was
in Nederland de bombazijnweverij en –ververij een bloeiende
industrie
*
boks = broek; buis = kiel
*
tillegraaf = telegraaf
*
smiechel = gemenerik
*
lijen = lijden, hier: hopen
*
flegmatiek = onweerstaanbaar kalm
*
smous = scheldnaam voor Jood
*
Droes = de duivel
*
Poerem = Purim of Poerim = Joods feest ter herdenking van de
redding van de Joden door Ester; overdrachtelijk betekent dit
drukte, lawaai.
|