Riproche
Een
voorval uit de fransche Revolutie in het jaar 1793*
1.
Te midden
van de woesten kring,
Der
fransche krijgers, toog,
Een bleek
Vendiers* jongeling
Met
stomme* smart in ’t oog.
2.
En even
droef, en stil als hij
Ging ook
een kleine schaar
Van
lotsgenooten aan zijn zij
Gekluisterd
aan elkaâr
3.
Wat
jongeling! hebt gij misdaan
Dat U pas
in den bloei
Uws levens
zoo bedrukt doet gaan
Gesloten
in dien boei? …….
4.
Neen!
Misdaad vlekke zijne jeugd,
Zijn edel
harte niet;
Die wreede
boei, is ’t loon der deugd
Dat hem de
boosheid biedt.
5.
Riproche
had te Briacé
Den
oorlogskreet gehoord
Die ’t
vrome landvolk der Vendée
Ten krijg
had aangespoord
6.
O!
snoodaards! riep hij uit mijn vorst
,,
Vermoordt ge op Uw schavot
,, Aan ’t
schuldeloos bloed. verzaadt ge uw dorst.
,, Der
priesteren van mijn God.
7.
,, En
heden eischt Uw moord van mij
,, Die God
en koning min
,, Dat ik
voor uwen moordlust strij
,, En voor
uw bloed gewin.
8.
,, Neen!
’k zal wel strijden, maar mijn God
,, En
mijnen koning trouw;
,, Tot ik,
verachtelijk beulenrot,
,, Uw
ondergang aanschouw.
9.
En driftig
greep hij ’t wapen aan
En vloog
uit Briacé
Een held
te meer bij ’t Lelievaan*
Van ’t
leger der Vendée.
10.
Maar ach!
wat baat den leeuw zijn kracht
Als
dorstend naar zijn bloed,
Een
tijgerpaar door d’overmagt,
Den
wondvorst zwichten doet
11.
Vergeefs
Vendeers was uw strijd
Uw vijand
zonder tal.
Juicht
spottend in zijn bitt’ren nijd
Bij uwen
droeven val.
12.
Uw zwaard,
met stroomen bloed bemorst
Ligt macht’loos
aan uw zij,
Het
moordend staal trof ook uw borst
En
slachtte uw heldenrij
13.
Riproche!
gij, gij valt zoo niet,
U treft
een wreeder leed
Daar gij
uw heldenlichaam ziet
In
kluistren* gesmeed.
14.
De wapens
aan uw arm ontscheurd
Uw
vijanden ten spot!
Wordt ge
in boeijen voortgesleurd
Naar
Nantes* bloedschavot.
15.
Maar ’t
pad, waar langs hij henen strijd
Zoo
menigmaal begroet.
In jongen
beter blijden tijd
Dat kent
zijn schrede goed …….
16.
Naar
Briacé voert hem dat pad,
Reeds
nadert hij het kruis
Waar hij
zijn God zoo dikwerf bad,
En ziet
zijn ouders huis
17.
Zal er ook
zijn vader zien ?
Leef nog
zijn Moeder daar ?
O! konde
hij zijn boei ontvliên,
Die boei
thans dubbel zwaar.
18.
Maar zie,
dáár houdt de bende stil
En spreekt
den jongeling aan
,,
Riproche! doe maar onzen wil
,, Dan
kunt ge in vrijheid gaan.
19.
,, De dood
verdient ge, maar wees vrij,
,,
Gehoorzaam onzen Heer
,, Tot
uwen vader Zie er blij
,, Uwe
oude Moeder weer.
20.
,, Wat
wilt ge? Roept Riproche snel,
,, Ach
spreekt, ik smacht naar ’t kruis,
,, Mijns
Vaders; wat is uw bevel ?
,, Hakom,
hakom, dat kruis*?!!
21.
Dus klonk
het goddelooze woord
De
jongeling ontroerd
Sleept
wank’lend zijne schreden voort
Naar ’t
kruishout heengevoerd*
22.
Eene koude
en doodsche siddering
Grijpt elk
Vendeër aan
Die d’uitgetarten
jongeling
Naar ’t
heilig kruis ziet gaan.
23.
Riproche!
wáár wáár is uw trouw
Is dan uw
moed geknot?
Verzaakt
gij zonder schroom of rouw
Het kruis
van uwen God ?
24.
Hij is bij
’t kruis, de ontkleede hand. *
Omvat de
bijl met klem
En in den
gloed waarvan hij brandt
Schreeuwt
hij met luider stem.
25.
,, Den
dood aan hem, die ’t kruis genaakt
,, Ik wijk
geen oogenblik
,, Van ’t
kruis, waarvoor mijn ziele blaakt
,, Tot aan
mijn jongsten snik
26.
En woedend
zwaait hij ’t wapen rond
En rechts
en linksch van ’t kruis
En jaagt
het bloed uit mond bij mond
Van ’t
overmand gespuis.
27.
Als
bliksemvuur zoo treft zijn slag
Houwt
plettrend keer op keer
Eer ’t
nog zijn wapen dreigen zag
Het
krijgsvolk stervend neer.
28.
Soldaten!
spaart dien jongen held
Hebt
eerbied voor dien moed*
Die uwe
bendental niet telt,
Spaart,
spaart zijn heldenmoed.
29.
Helaas!
’t Ontstelde krijgsvolk vliedt
Maar, voor
een korte wijl
Den gloed,
die ’t vlammend oog ontschiet
En ’t
slingeren zijner bijl.
30.
Zij keeren
’t grimmig hart vol spijt
In dolle
woede weer,
Hernieuwen
d’ongelijken strijd
En storten
op hem neêr
31.
Men stoot
en slaat en kneust en plet;
Zijn
wapenbijl tot gruis
Richt naar
zijn borst de bajonet
En
schreeuwt "Verniel het kruis" !! …..
32.
,, Nooit,
nooit, voor ’t kruis waar aan mijn God
,, Voor
mij zijn bloed vergoot
,, Voor
’t kruis, mijn hoop mijn zielgenot
,, Sterf
ik den wreedsten dood.
33.
Zoo sprak
voor ’t laast de jongeling
En ’t
kruis door hem omvat
Werd als
hem ’t staal door ’t lichaam ging
Van ’t
martelaarsbloed bespat.
34.
Hij viel
Riproche! en ’t kruis dat hij
In d’armen
gesloten hield
Dat
kruishout viel aan zijne zij
Op d’eigen
stond vernield.
35.
En ’s
nachts groef ’t vrome landvolk daar
Den
jongeling een graf
En sloeg
het kruis weer in elkaar
Zijn schat
en steun en staf
36.
En d’ouders
van dien jongeling
Geknield
bij d’overschot,
Dien zoon
aan wien hun harte hing
Zij
schreidden luid tot God.
37.
,, Maar
’t landvolk riep! ach staak dien rouw
,, Neen
weent niet, gij oudren paar,
,, Uw zoon
stierf zijnen God getrouw
Uw Zoon
stierf martelaar.
10-1 1868
* In 1793
werd koning Lodewijk XVI onthoofd; in 1795 begon de Franse
Overheersing, de Franse Tijd
* Vendiers
= bewoners van de Vendée
* stomme =
stille
* De
Vendée is een Frans departement aan de Atlantische Oceaan ten
zuiden van de Loire. Tevens de Opstand tijdens de Franse Revolutie
in 1793. Aanleiding van de opstand was de Lichtingenwet van de
Conventie. In 1793 vermoordden katholieke boeren (de royalisten)
civiele ambtenaren en aanhangers van de regering. Aanvankelijk
behaalden de boeren enkele overwinningen maar later werden zij
toch verslagen.
* Het
Lelievaan = de Franse vlag
* kluister
= slot, boei
* Nantes =
Franse stad aan de Loire
* 1791
afschaffing van de heerlijke rechten en verbeurdverklaring van de
kerkelijke goederen; 1792 werd De Republiek uitgeroepen
* Naar ’t
kruishout heengevoerd = vergelijking met lijdensweg van Christus
*
Soldaten! spaart dien jongen held Hebt eerbied voor dien moed =
vergelijking met Pontius Pilatus
|