Literaire
Wandelroute
Tilburg

Meer informatie
over het Kazernehof


HOME Literaire wandelroute

HOME Literair Tilburg

Terug naar het Kazernehof




Tilburg was een arbeidersstad, en het sociaal-maatschappelijk leven is door veel auteurs breed uitgemeten, soms met weemoed, soms cynisch. Weemoed bijvoorbeeld in de verzen van Piet Heerkens, die zijn `dichtsels en vertesselkes' in het dialect schreef. Hier gaat het over de typische Tilburgse `sky line' van toen:

Deurom zie 'k oe daor zo geere
Tilburg, waor 'k geboore ben,
mee oe kerken, oe febrieke,
waor ik iedere lijn van ken.

Nostalgie met een vleugje armoede in een gedicht over een wever, door Tiny van Vugt-Janssen:

Hij rustte nog even, dan ging hij weer dóór.
In zijn blauw boezeroen en z'n pet op één oor.
Kon zijn grote gezin weer eventjes leven;

Zowel Elise van Calcar (1850) als Pieter Costerus (1831) hebben hun bezoeken aan een wollenstoffenfabriek beschreven. Opmerkelijk is het verschil in sociale bewogenheid. Elise van Calcar komt niet verder dan een geëxalteerd gezwijmel over de wonderen der techniek, terwijl Costerus - zoon van de burgemeester van Edam, dus ook niet bepaald behorend tot de sociaal zwakkeren - oog heeft voor de onmenselijke trekken van het werk in de fabriek. Elise van Calcar:

...ik raad een ieder waar hij kan fabrieken te gaan bezoeken, om eenigzins op de hoogte te blijven of te komen van het geperfectioneerd fabriekswezen; om te zien hoe groote gaven God den menschen heeft geschonken, en welk een wereld van gedachten Hij in een klein menschen hoofd heeft weggelegd.

Pieter Jacob Costerus (1806-1862), was tijdens de Belgische Opstand van 1830-1831 enige maanden als militair in Tilburg. Tijdens zijn fabrieksbezoek zag hij heel wat anders dan de hand van de voorzienigheid:

De gedachte, dat zoovele honderden van menschen hier hun leven verslijten, alleen om zoodanige werkzaamheden te verrigten, als hun door de machines worden opgelegd, werkzaamheden, gepaard met een geraas en eene eentoonigheid, die verschrikkelijk verdienen genoemd te worden, maakte eenen diepen indruk op mij. Kinderen van 8 en 10 jaren worden hier reeds gebruikt om dingen van minder aanbelang uit te voeren. Hoe zullen zij toch op deze wijze nuttige kundigheden opdoen? [...] Inderdaad, het fabrieksleven is eene pest voor de maatschappij, want, hebben de slagtoffers daarvan eens de handigheid in hunne verrigtingen verkregen, zij hebben dan ook alleen hunne handen en niet meer hunne gedachten noodig [...] De fabrieken, die ik gezien heb, werken mede, om het gezag der geestelijken staande te houden, dewijl in dezelve de menschen hunnen aanleg verstikken en een beuzelgeest opdoen.