Zuinigheid
of schaarste ?
Vroeger
had niet alles te maken met zuinigheid, tijdens en kort na de
oorlogsjaren speelde ook schaarste of het helemaal niet voorradig zijn
een grote rol.
De
reeds genoemde lekstoppen om potten en pannen te repareren waren in
diverse diameters bij loodgieters of de zg. galanterie winkels te koop.
Nieuwe
pannen , emmers, wasketels en teilen waren in de winkels niet meer
voorradig, vaak werd dan een beroep gedaan op de loodgieter.
Zelf
was ik kort na de oorlog werkzaam als leerling loodgieter bij de Fa. P.
van Erven en tijdens de uren dat er even tijd voor was bestonden de
werkzaamheden uit potten en pannen repareren. Soms door middel van een
lekstop, maar ook door vervanging van de hele bodem. Deze werd er dan
uitgehakt, het waren toen nog voornamelijk emaillen pannen en met het
uithakken van de bodem moest men oppassen dat er geen stukjes email in
je ogen terecht kwamen. Onder de pan werd door middel van een felsnaad
de nieuwe bodem bevestigd.
Het
materiaal aluminium was vaak afkomstig van reservetanks die geallieerde
vliegtuigen afwierpen als de inhoud was opgebruikt door de
vliegtuigmotoren. Deze reservetanks werden alleen meegevoerd als de
geallieerde vliegtuigen heel ver in Duitsland gingen bombarderen.
Ook
werden er wel zinken bodems onder pannen aangebracht, toen de
zinkfabrieken weer zink gingen leveren, maar gezien het lage smeltpunt
was het dan wel oppassen met koken.
Zinken
wasketels waarin toen de was werd gekookt en ook wasteilen konden worden
ingeleverd bij bepaalde inzamelpunten, oa. Van de Schoot en Merkxs, die
gingen dan terug naar een fabriek en daar werden ze dan voorzien van een
nieuwe galvanische laag, ze kwamen dan qua uiterlijk terug als
spiksplinternieuw.
De
binnenkant van koperen pannen, toen vaak gebruikt in keukens van
kloosters, restaurants etc. werden door de loodgieter vaak van een
nieuwe tinlaag aan de binnenkant voorzien. Het was een smerig en
ongezond karwei, want eerst moest dan die pan of ketel aan de binnenkant
worden schoongemaakt door middel van zoutzuur en rivierzand, dit
gebeurde handmatig, de schuurlap was vaak een stuk van een jutebaal, nee
er waren ook geen rubberhandschoenen beschikbaar, dus een loodgieter die
vaak met zoutzuur werkte was altijd herkenbaar aan zijn handen.
In
die periode was het ook moeilijk om aan tin te komen waar de loodgieter
mee moest kunnen solderen.
Hiervoor
werden talloze tinnen sierkannetjes, theepotjes en noem maar op, in de
smeltkroes van de loodgieter omgesmolten tot tinsoldeer. Veel van die
toen omgesmolten voorwerpen zouden nu een goede beurt maken in de
etalage van een antiquaar, met daaraan een fors prijskaartje.
Ook
werden vaak oude stukken waterleiding uitgesmolten. Vroeger hadden we
voornamelijk loden waterleiding, deze was echter om loodvergiftiging te
voorkomen aan de binnenkant voorzien van een tinlaag, tin heeft een
lager smeltpunt als lood, dus door deze stukken waterleiding een beetje
vakkundig te verhitten, kon de tinlaag uitgesmolten worden, die werd dan
weer in staven gegoten en die waren ook weer bruikbaar om mee te
solderen.
Zo
zat er in de Hoogvensestraat een éénmans lasbedrijfje van Doevendans,
naar ik meen een oom van de thans nog levende architect, hij was de
enigste vakman op lasgebied waar tijdens de oorlog en ook nog daarna de
garagebedrijven van Tilburg naar toe gingen met gebroken en gescheurde
onderdelen die niet op de normale wijze konden worden gelast. Hij zag
kans een gescheurd motorblok te lassen, ook portierklinken en allerlei
andere legeringen. Vaak gebeurde het met koper, maar ook vaak met
zilver.
De
garagehouder moest dan bij het gebroken onderdeel wel een paar
vooroorlogse zilveren munten bijleveren om het laswerk uit te kunnen
voeren.
Bijna
alles, dus niet alleen kleding en schoeisel, werd toen gerepareerd, dus
niet altijd uit oogpunt van zuinigheid, maar ook omdat nieuw niet te
koop was.
Maar
onze generatie bleef nog lang zuinig, ook toen er al wel nieuw te koop
was.
"
Uttis sunt om ut weg te doen, ur is bist nog iets van te maoken "