INHOUD ZUINIGHEID
INHOUD LEED
HOME
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
INTERVIEWS
SPECIAAL


Print Pagina

Zuinigheid van vroeger - Reacties
Stuur ons uw verhaal over zuinigheid van vroeger
Inzendingen: leed@brabantsdagblad.nl

Elie van Schilt

Zuinigheid ? Nee het was niet alleen zuinigheid, het was ook vaak
geldgebrek, want in mijn jeugd toen Pa als kostwinner, werkzaam in de
textielindustrie met een loon van veertien / vijftien gulden voor een week
werken naar huis kwam. Als je dan een gezin had met kinderen dan moest niet
ieder dubbeltje, maar iedere cent worden omgedraaid voordat hij werd
uitgegeven.
Want van dat geld moest toen, ook nog wekelijks drie gulden aan huur en ook
nog gas en licht worden betaald.  Veel mensen hadden toen ook nog een
muntmeter voor gas en licht, daar moest je telkens een dubbeltje in stoppen,
daarvoor kreeg je een bepaalde hoeveelheid gas of stroom. Was het dubbeltje
op en waren er geen nieuwe, wat toen vaak voor kwam, dan zaten ze even
zonder gas of licht en dat was dan behelpen met een petroleumstel voor te
koken en een kaars of petroleumlamp voor het licht.
Gelukkig voor ons, mijn moeder kon heel goed naaien en door het maken van
nieuwe kleding en ook verstelwerk voor mensen uit de buurt kon zij wekelijks
nog wat bijverdienen, maar ook dat was vaak centenwerk.
Maar mijn moeder kon veel meer, die knipte ons haar, die verstelde onze
schoenen, wat zolen en hakken betreft, die timmerde en hield de tuin bij,
want mijn vader die had op dat gebied twee linkse handen.
Ook gelukkig voor ons die toen kind waren woonden we in een omgeving met
veelal gewone werkende mensen die ook niet meer te verteren hadden.
Een gezin kreeg pas wat meer armslag als de kinderen recht van school dus op
14 jarige leeftijd meteen gingen werken, al het verdiende geld werd thuis
afgedragen en ze kregen dan gewoon een zakcentje.
Bij de meeste was het zo, één jaar voor ze gingen trouwen mochten ze hun
loon zelf houden en hoefde slechts een klein kostgeldje af te geven, zodat
ze konden sparen voor wat we toen noemden ' De uitzet '
Zelf geboren in 1928, de jongste van 4 kinderen, een zus en 2 oudere broers.
Mijn eerste nieuwe goed dat ik kreeg was het pak met lange broek voor mijn
eerste communie, wel door mijn moeder zelf gemaakt, maar ik was er trots op.
Tot dan droeg ik steeds de afdankers van mijn grotere broers, soms nog
redelijk omdat ze eruit waren gegroeid, maar ook vaak al heel wat keren
gewassen en versteld. Mijn volgende nieuwe kostuum kreeg ik eerst na de
oorlog, ik was toen 17 jaar oud.
Ook de schoenen van mijn oudere broers als die voor hun te klein waren
geworden, mits niet helemaal versleten waren dan weer goed voor mij als
jongste. Maar vaak liepen we ook op klompen, wel met een zool van een stuk
autoband, anders sleten ze te vlug.
Sokken die werden toen nog gestopt als er gaten in kwamen, maar vaak kwam
het voor dat de sokken meer garen hadden van het stoppen als van de sok
zelf. Waren ze te veel gestopt, dan werden de boorden weer uitgetrokken en
van dat garen werden weer nieuwe gebreid.  Zo ging het ook met gebreide
truien en ander gebreid of gehaakt goed. Bedspreien en tafelkleden werden
toen nog vaak gehaakt.
Versleten lakens, daar werden de zijkanten die minder geleden hadden
afgeknipt en van 2 versleten lakens werd dan weer een nieuw laken gemaakt,
wel met een stiknaad in het midden, maar niemand die daar iets van zei.
Inderdaad wij hadden ook geen nieuwe spijkers in de berging, achter ons
woonden een aannemer en daar haalden wij vaak spijkers uit het sloophout,
die dan inderdaad weer recht werden geslagen en opnieuw gebruikt. Dus een
bouwmarkt zoals er nu veel bestaan, had in die tijd geen bestaansrecht
gehad.
Werd er wat getimmerd, alles gebeurde met reeds gebruikt hout, meestal van
de sloop afkomstig.
Mijn moeder had een fiets en ook mijn vader, maar heel lang hebben ze het
toen gedaan met een fietsplaatje.
Dat was toen een belasting op de fiets en het plaatje koste een paar gulden
per jaar, maar moeder deed dan waar ze de fiets voor nodig had, in de tijd
dat pa zijn fiets thuis stond.
Ja wij hadden een stenen vloer in de berging (toen nog ' ut schop ' genoemd) en ook een verhard tuinpad, maar dat was echt geen sierbestrating, Het
waren ook weer stukken steen afkomstig van de sloop die daarvoor werden
gebruikt.
We kwamen niets tekort, maar het was wel gebruikelijk om met een gekookt ei,
je hele brood op te eten.
Zo ook een halve haring bij je brood, dat waren gewone dingen die we ook als
vanzelfsprekend aanvaarden.
Ons zakgeld, dat was één cent per week en daar kon je dan in de buurtwinkel
een toverbal, een bakkesvol of een zakje salmiak voor kopen.
Pasen! Dan ging de pijp van de kachel en hoe koud het ook mocht worden, die
kachel ging niet meer aan voordat de volgende winter begon. Ook de overjas
ging in de kast tot de volgende winter.
De was werd buiten gekookt op een veldkacheltje dat gestookt werd met hout
dat we eerst zelf in de bossen, toen nog voldoende aanwezig, gingen halen.
De meeste mensen hadden ook een aantal konijnen die werden vetgemest voor de
winter periode, maar ook het voer, gras etc, moest na schooltijd door ons
als kinderen worden verzameld.
Ook moest er gezorgt worden voor een aantal zakken mastappels om 's winters
de kachel mee aan te maken.
Ons achtertuintje, echt niet groot, werd benut voor het kweken van sla,
sjalotten, worteltjes, bonen en noem maar op, alleen bloemen, nee daar was
de tuin niet voor, dat mocht wel in het kleine voortuintje dat we hadden.
Toen kwam ook nog de oorlog, de tijd van veel leed, voor ons kinderen toen
ook wel wat avontuur, maar ook een tijd van zuinig zijn op alles.
Vaak was er voor dat wat versleten was geen nieuw meer te koop en gingen de
mensen improviseren.
Weet nog dat mijn moeder van de bakker een aantal zakken kreeg waarin
Amerikaanse patentbloem had gezeten.
Die zakken waren van linnen en bedrukt, na vele keren wassen waren de
letters nog goed leesbaar, dus op het ondergoed dat mijn moeder had gemaakt
van deze meelzakken stond nog vaak leesbaar " American white flour " , maar
dat was niet belangrijk, wij droegen schoon en heel ondergoed.
In de oorlog hadden we het financieel iets ruimer als daarvoor, maar er was
bitterweinig te koop, dus de zuinigheid toen, had een andere noodzaak.
Mijn plechtige communie deed ik tijdens de oorlog.  Een verkleurd
plusfourcostuum van mijn oudere broer, hem inmiddels te klein, lag inmiddels
al een tijd in de berging, werd te voorschijn gehaald, werd door mijn moeder
middels een verfbad donker geverfd, nadat het gewassen , dit om de
overtollige verf te verwijderen en geperst was, is mijn costuum voor mijn
plechtige communie weer gereed.
Een paar maanden later, ik liep met dit pak in de regen, al het goed dat ik
er onder droeg, ook mijn armen en benen, alles zag blauw, dus de verf was
niet al te watervast.
Ook kolen, dus de brandstof van toen, waren schaars en ook duur. Als 's
morgens de kachel werd leeggehaald, dan ging de asla leeg in de kolenzeef,
zorgvuldig werden  alle stukjes steenkool die niet geheel waren opgebrand
eruit gevist om opnieuw in de kolenkit te verdwijnen.
Toen was er ook nog een spreekwoord " Zuinigheid en vlijt bouwt huizen als
kastelen " en ook nog " Arbeid adelt "  Maar het resultaat van al die
zuinigheid heb ik nooit zien omgezet in een kasteel, verder heb ik de adel
zelf in die tijd nooit zien arbeiden.
Maar inderdaad wij waren echt zuinig in die tijd, geen glazen pot of fles
verdween in de vuilnisbak. De meeste kruidenierswaren werden los verkocht,
dus alles afgewogen en in een papieren zak meegenomen of in een glazenpot
die je zelf mee bracht. Zelfs een asperine werd nog per stuk verkocht en het
was maar heel gewoon als iemand bij een kruidenier één asperine kwam kopen.
Zo kan ik nog even doorgaan over zuinig " Mar alles was toen aanders "
 
Met nog een vriendelijke groet.
 
Elie van Schilt