André
Witlox
MIJN
EERSTE HEILIGE COMMUNIE
Het
moet wel een ontzettend belangrijke gebeurtenis zijn geweest in mijn
leven. Zo, ruim zeven jaar na het doopsel opnieuw een stap vooruit in de
schoot van de moederkerk.
Maar
wat blijft daarvan hangen? Bij de één vreugde blijkbaar, bij de ander
verdriet. Frustratie lijkt soms wel.
Voor
wat ik er mijzelf nog van kan herinneren moet ik diep graven en op een
verjaardag toch eens met mijn broers en zussen over praten. Het blijkt dat
onze herinnering een goede is.
Eerste
heilige Communie was een feest. Een feest waar zélfs prentjes voor werden
gedrukt, zonder dat het in enigerlei opzicht de opsmuk en het feestgedruis
kende tot wat er anno 2003 van verworden is.

Máánden
voor de grote dag kwam de kapelaan enkele ochtenden in de week om negen
uur in de klas om ons voor te bereiden op het grote en mystieke gebeuren.
Wat ik mij ervan herinner waren het de prachtige verhalen uit het Oude en
Nieuwe Testament die ons moesten inwijden in het geloof. De verhalen die
je als kind geweldig aanspraken en op je verbeelding inwerkte. Waar tref
je nog brandende braambossen die niet verteren, of zeeën die uiteen
wijken om het Israëlitische Volk door te laten en daarna de vijandige
legermacht van de Egyptenaren te omsluiten?
Geen
wonder dat je popelde van spanning en ongeduld om erbij te horen. En door
de Eerste heilige communie hoorde je erbij.
Iedere
keer als de kapelaan in de klas kwam ging hij na wie van de kinderen die
ochtend om acht uur naar de kerk waren geweest. Dat werd dusdanig
gestimuleerd dat kinderen die niet waren geweest op een onduidelijke
manier schijnbaar ook minder communievreugde zouden ondergaan. Niet dat de
kapelaan direct dwong, maar de aanpak het had ontegenzeggelijk tot gevolg
dat het bij ons als kinderen onderling een werking had waar verschillen
mee werden benadrukt waartegen je als kind niet bent opgewassen.
Ook
de Fraters werkten mee aan de voorbereidingen. Zij hadden meer het
praktische deel in handen.
In
de klas werd de Eerste Heilige Communie steeds meer onderdeel van de
bezigheden naarmate de grote dag dichterbij kwam. Het droeg ertoe bij dat
de spanning toenam.
Al
enkele weken tevoren gingen we met de klas oefenen in de kerk. Leren om in
een rij van achter uit de kerk op te komen. De handen netjes gevouwen voor
de borst en niet links of rechts de kerkbanken in kijken. Meisjes links,
jongens rechts. Het eerste gezamenlijke optreden met de meisjesschool,
maar strikt gescheiden. Vervolgens ordelijk in de voorste kerkbanken gaan
zitten zonder dringen of een andere plaats pikken dan die waarbij je
toevalligerwijs uitkwam. Stilzitten in de bank was ook zo'n opgave waarop
driftig geoefend diende te worden. Maar het feit dat je eindelijk Jezus in
je hartje ging ontvangen moest dat alles ruimschoots goed maken.
En
dat was toch het grote doel: Jezus te ontvangen in een rein hartje. Jezus,
door de heilige hostie in gedaanten van lichaam en bloed ontvangen om
daardoor het eeuwige leven te verwerven. Door de communie zouden we echte
kinderen van God worden. Gelukkig konden we er toen niet dieper over
nadenken hoe zoiets anatomisch of fysiologisch in zijn werk moest gaan. We
waren te zeer klaargestoomd om rein te denken, rein te handelen en te
verlangen naar het grote moment dat je de hostie op je tong gelegd kreeg.
Ook
dat moest natuurlijk goed geoefend worden. Niet dat we iets op de tong
gelegd kregen nee, er werd enkel door de Frater gekeken of je je tong wel
ver genoeg uitstak zodat de pastoor de hostie erop zou kunnen leggen. De
Frater wist wel hoe driftig de pastoor kon worden als hij bij het
zóveelste jongetje te weinig tong naar buiten zag steken en de hostie
niet vlug genoeg kwijt kon. Maar dat hoorde blijkbaar in onze opvattingen
tot de uitstraling van het kerkelijk gezag en de mystiek van het geloof.
Een mystiek die extra dimensie kreeg door de grootheid van het gebouw,
Latijn, muziek, gewaden, goud en zilverwerk, ceremonieën en rituelen en
daardoor voor ons als kind onbevattelijk was. Of vroeg je jezelf als kind
wel iets af?
Om
helemaal rein te zijn moesten we geloof ik ook leren biechten. Van de
kapelaan leerden we wat je zoal verkeerd kon doen, hoe je dat moest
opbiechten en hoe je de penitentie moest bidden. In principe moest je
iedere twee weken biechten om je hartje rein te houden en Jezus te mogen
ontvangen. Dat biechten gebeurde in mijn herinnering de eerste tijd
klassikaal onder begeleiding van de frater. Het was niet direct mijn meest
favoriete bezigheid omdat zo'n één op één gesprek iets dreigends in
zich had en ik weinig nieuwe zonden kon bedenken die geloofwaardig
overkwamen.
Zo
werden we langzaamaan klaargestoomd voor de zondag in mei waarop we in een
grote groep onze eerste communie zouden doen.
Als
achtste in de rij was het thuis een tweejaarlijkse gebeurtenis, maar dat
lag natuurlijk heel wat gevoeliger toen ik zelf aan de beurt en
communicant was. Nu was jij het middelpunt en door alle voorbereiding zo
geďndoctrineerd dat het hevig spannend en onzeker bleef tot het laatste
moment.
Daags
tevoren nog keurig kort geknipt in "bloempotmodel" door de
kapper.
Aan
matrozenpakjes deden ze gelukkig bij ons thuis niet.
Een
nieuwe korte broek, die tot op je knieën hing, kousen die net tot onder
aan je knieën kwamen en een keurig overhemd met vlinderdasje en nieuwe
schoenen maakten me erg feestelijk en nieuw. De nieuwe kleren kreeg ik pas
aan vlak voor we naar de kerk gingen. De angst dat alles smerig zou zijn
voor het grote feest was niet ten onrechte.
Nuchter
blijven, vooral nuchter blijven want Jezus moest in een nuchter lichaam
komen. Dat hoorde bij het reine. Zelfs geen slok water mocht je nemen,
want daardoor was je niet meer nuchter. Ik herinner me dat ik zelfs het
speeksel in mijn mond bewust vlugger doorslikte om niet teveel tegelijk
binnen te krijgen en daardoor niet nuchter meer te zijn.
En
dan het grote moment, het opstellen op het kerkplein en achter in de kerk,
de plechtige intocht, het keurig in de voorste kerkbanken plaatsnemen en
uiteindelijk het voor de eerste keer ter communie gaan. Niet naast de
ouders, zoals dat tegenwoordig al jaren een mooi gebruik is nee, geheel
zelfstandig in de rij der communicanten. Ouders zaten in hun eigen
gepachte kerkbanken, voor zover die niet voorin lagen en dus nodig waren
om de schare communicanten te bergen.
Het
gapen van de grote mensen in de kerkbanken met als enige interesse wat
voor kleren de kinderen aan hadden.
Het
zal allemaal wel goed zijn gegaan, want van excessen weet ik niet.
Thuisgekomen
begon het grote feest.
Het
communiepak mocht niet aanblijven van mijn moeder, vanwege de angst dat
het niet meer toonbaar zou zijn bij het Lof om drie uur.
De
spanning om het middelpunt van aandacht zijn. Alle ooms, tantes, neven en
nichten die op het communiefeest kwamen. Er viel ook genoeg en goed te
eten en te drinken. Voor het diner kwamen de dames Liebregts koken. Geen
wonder dat alle ooms en tantes er waren. Het was ook voor het eerst dat ik
van mijn peettante Marie en oom Puk een zilveren rijksdaalder kreeg.
"Kruiwagenwiel" noemden ze dat. Een vermogen in 1950. Dit
gebruik hebben ze dan ook volgehouden bij alle verjaardagen en communie
tot aan mijn 17e. Van inflatie hadden ze nooit gehoord.
Tot
aan het diner en het plechtige Lof was er volop te spelen met zoveel neven
en nichten die je met wat egards behandelden zelfs. Tenslotte was jij de
communicant.
Na
het Lof waren er nog broodjes en om zes uur was het feest over en konden
de "zegeningen" geteld. Het spaarbankboekje kon meteen de
volgende "Zilvervlootspaardag" worden gespekt.
Ik
geloof overigens niet dat we nu nog teren op de zegeningen van toen.
Tenminste niet op de geldelijke.
Communie
heeft door de jaren heen een andere betekenis gekregen dan die welke de
kapelaan en de Frater er hebben ingebracht.
Wel
blijft het iets wat in je wortels zit en deel uitmaakt van je
grondhouding.
De
achterkant van het prentje zegt het zo:
"Even
blij staat iedereen
deze
morgen om u heen.
Want
het lieve Jezuskindje
werd
voorgoed je beste vriendje.
Al
Gods engelen in kringen,
Voor
het communicantje zingen:
Dréke
zal heel trouw voortaan,
Altijd
weer naar Jezus gaan
En
bij alles wat het doet,
Vraagt
hij: Jezus is dat goed".